In deze zaak vordert de naamloze vennootschap Havenbedrijf Rotterdam N.V. (HbR) in kort geding de besloten vennootschap Sluisjesdijk B.V. (Sluisjesdijk) te veroordelen tot sloop, egalisering en ontruiming van een perceel grond in erfpacht dat aan Sluisjesdijk is gegeven. De vordering is gebaseerd op het feit dat Sluisjesdijk zich niet houdt aan de voorwaarden van het erfpachtrecht, met name door het toestaan van criminele activiteiten op het terrein. De voorzieningenrechter heeft op 20 februari 2019 geoordeeld dat HbR niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat het spoedeisend belang niet is aangetoond. De voorzieningenrechter overweegt dat de gevorderde maatregelen verstrekkend en onomkeerbaar zijn, en dat HbR niet heeft aangetoond dat er een concrete nieuwe gebruiker voor het terrein is. Bovendien is er onvoldoende bewijs dat de openbare orde in het gebied ernstig in gevaar is, ondanks de eerdere sluiting van het terrein. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten aan de zijde van Sluisjesdijk begroot op € 1.619,00, en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.