In de zaak voor de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 20 december 2019, stond de verdachte terecht voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 9 augustus 2018 te Rotterdam, waarbij de aangeefster, [naam slachtoffer], zou zijn geduwd door de verdachte, wat zou hebben geleid tot een gebroken rugwervel. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een voorwaardelijke geldboete van € 500,-, evenals schadevergoeding voor de benadeelde partij.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verklaringen van de verdachte en de aangeefster lijnrecht tegenover elkaar stonden. De aangeefster stelde dat zij door de verdachte was geduwd en ten val was gekomen, terwijl de verdachte ontkende dit te hebben gedaan en beweerde dat de aangeefster zelf op haar hurken was gaan zitten. Twee getuigen, de echtgenote van de verdachte en de vriendin van de aangeefster, bevestigden elk hun respectieve lezing van de gebeurtenissen, maar hun betrokkenheid bij het voorval maakte hun verklaringen minder betrouwbaar.
De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen op welke wijze en door wiens toedoen het letsel bij de aangeefster was ontstaan. De verklaring van de forensisch arts bood geen sluitend bewijs dat het letsel door de verdachte was veroorzaakt. Gezien deze omstandigheden werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling en werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.