ECLI:NL:RBROT:2019:10619

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
99/000922-43
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling wegens niet-naleving van voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 december 2019 uitspraak gedaan in een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De veroordeelde was op 26 maart 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder bepaalde voorwaarden, waaronder het melden bij de reclassering en het verblijven op een specifiek adres. Op 10 december 2019 heeft het Openbaar Ministerie een vordering ingediend tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden hield. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de veroordeelde zich onbereikbaar hield voor de toezichthouder en niet meewerkte aan het elektronisch toezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd, ondanks zijn verweer dat de voorwaarden niet in overleg met hem waren vastgesteld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en gelast dat de veroordeelde 180 dagen van zijn vrijheidsstraf moet ondergaan. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 2
VI-zaaknummer: 99/000922-43
Datum uitspraak: 20 december 2019
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak
tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] (Burundi) op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
feitelijk verblijvende op het adres:
Detentiecentrum Rotterdam, Portelabaan 7, 3045 AT Rotterdam,
raadsman mr. H.W.F. Klarenaar, advocaat te Dordrecht.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank
Rotterdam, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is op 26 maart 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Als bijzondere voorwaarden is onder meer gesteld:
  • de veroordeelde dient gedurende de proeftijd aanwezig te zijn op het adres
  • de veroordeelde meldt zich bij reclassering, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde dient een open, gemotiveerde en meewerkende houding te tonen met betrekking tot het toezicht en behandeling.
De rechter-commissaris heeft op 4 december 2019 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen.

Vordering

Op 10 december 2019 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, wegens het niet naleven van voormelde voorwaarden.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 28 november 2019 van Reclassering Nederland (hierna ook: de reclassering).

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van
20 december 2019.
De officier van justitie mr. L.L. van Delft, de veroordeelde, bijgestaan door de raadsman zijn gehoord.
Voorts is ter zitting gehoord mevrouw [naam] , als reclasseringswerker van Reclassering Nederland.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De veroordeelde en de raadsman hebben bepleit de vordering af te wijzen dan wel voor een kortere periode toe te wijzen dan thans gevorderd. Voorts hebben zij verzocht de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling op te heffen en de voorwaarden te laten vervallen. Daartoe is aangevoerd dat de voorwaarden voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet in overleg met de veroordeelde zijn vastgesteld. Hij is gedwongen bij zijn vader te wonen, met wie hij niet goed kan opschieten. De veroordeelde wordt hierdoor onaanvaardbaar in zijn bewegingsvrijheid beperkt. Bovendien heeft hij niet opnieuw strafbare feiten gepleegd op grond waarvan herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voorstelbaar is. Reclassering dient opnieuw een plan op te stellen om zijn leven weer op te pakken, zonder de huidige ‘draconische’ maatregelen.

Beoordeling

Het rapport van de reclassering houdt in dat op 30 augustus 2019 is gestart met elektronisch toezicht. Dat verloopt niet goed omdat de veroordeelde zich onbereikbaar houdt voor de toezichthouder door niet te reageren op oproepen en telefoontjes. De veroordeelde is lastig en moeilijk hierop aan te spreken. Hij is het niet eens met het elektronisch toezicht en met het locatiegebod en is in strijd met de voorwaarden bij zijn vader vertrokken als gevolg van een conflict. Op een daarop volgende meldplichtafspraak kwam hij te laat en gedroeg hij zich opgefokt en was hij niet coöperatief. Er is nog niet gewerkt aan gedragsverandering, waardoor het risico op recidive onveranderd hoog is. De ongemotiveerde houding en het gedrag van de veroordeelde alsmede het overtreden van de bijzondere voorwaarden maken dat voor de reclassering het toezicht op de voorwaardelijke invrijheidstelling onuitvoerbaar is.
De reclasseringswerker heeft op de terechtzitting het rapport van de reclassering toegelicht en daarbij verklaard dat de voorwaarden voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling in overleg met de veroordeelde zijn opgesteld. Hij heeft zelf het adres van zijn vader als verblijfadres opgegeven. Bij de daaropvolgende meldplichtafspraak is afgesproken dat hij bij zijn zus in Zwijndrecht zou verblijven, maar tegen de afspraken in was hij ook daar niet aanwezig.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veroordeelde de voormelde voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd. Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de veroordeelde dat de voorwaarden niet in overleg met hem zijn vastgesteld. Voor zover dit al het geval is, heeft de veroordeelde uiteindelijk met de voorwaarden ingestemd. Hoe dan ook dient hij zich zonder meer aan de opgelegde voorwaarden te houden.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de
vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnoggedeeltelijk, te weten 180 dagen, moet worden ondergaan.

Beslissing

De rechtbank:
wijst toe de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot 180 dagen, moet worden ondergaan.
Deze beslissing is genomen door mr. V.M. de Winkel, voorzitter,
en mrs. M. Smit en K. Hara, rechters,
in tegen­woordig­heid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitge­sproken op de openbare terecht­zitting van 20 december 2019.