ECLI:NL:RBROT:2019:10596

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
8013678 VZ VERZ 19-17376
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van arbeidsovereenkomst na opzegging op bedrijfseconomische gronden; geen redelijke grond voor ontslag

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster] tegen Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep (SFVG). [verzoekster] was in dienst als huisarts en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. SFVG had op 11 januari 2019 een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV op bedrijfseconomische gronden, waarna het UWV op 27 mei 2019 de ontslagvergunning verleende. [verzoekster] was van mening dat er geen redelijke grond was voor het ontslag en verzocht de rechtbank om haar arbeidsovereenkomst te herstellen.

De rechtbank oordeelde dat het wijzigen van het opleidingsniveau van [verzoekster] geen bedrijfseconomische omstandigheid was die leidde tot het vervallen van haar functie. De rechter stelde vast dat de feitelijke werkzaamheden van [verzoekster] nog steeds bestonden en dat zij aan de eisen voldeed die in eerdere rapporten waren gesteld. SFVG had onvoldoende aangetoond dat de functie van [verzoekster] overbodig was geworden. De rechtbank oordeelde dat er geen redelijke grond was voor het ontslag en dat de arbeidsovereenkomst moest worden hersteld met terugwerkende kracht.

De rechter heeft SFVG veroordeeld om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te herstellen per 1 november 2019 en om de gemiste inkomsten van € 4.821,77 bruto per maand te vergoeden voor de periode van 1 juli 2019 tot 1 november 2019. Tevens werd [verzoekster] veroordeeld om de ontvangen transitievergoeding van € 21.929,40 terug te betalen. De proceskosten werden toegewezen aan [verzoekster].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8013678 VZ VERZ 19-17376
uitspraak: 17 oktober 2019 (bij vervroeging)
beschikking ex artikel 7:681 Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.H.Chr. Heere en mr. P. Boerleder,
tegen
de stichting
Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep,
verweerster,
gemachtigde: mr. E. Ooninx-Vreeburg
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [verzoekster] ’ en ‘SFVG’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 30 augustus 2019;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de bij brief van 26 september 2019 overgelegde aanvullende producties aan de zijde van [verzoekster] .
1.2
Op 30 september 2019 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen, [verzoekster] , bijgestaan door haar gemachtigden en namens SFVG [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en de gemachtigde.
1.3
De uitspraak van de beschikking is bepaald op 28 oktober 2019, maar heden bij vervroeging gedaan.

2.De feiten

2.1
[verzoekster] is op 13 februari 2009 in dienst getreden van het toenmalige Vlietland Ziekenhuis. Het Vlietland Ziekenhuis is op 1 januari 2015 gefuseerd met het Sint Franciscus Gasthuis tot de huidige organisatie SFVG. [verzoekster] heeft sinds maart 2011 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de verschillende arbeidsovereenkomsten is vermeld dat [verzoekster] in dienst treedt als huisarts. Voorafgaand aan dit dienstverband heeft [verzoekster] in 2006 gewerkt als ANIOS (Assistent Niet In Opleiding tot Specialist).
2.2
[verzoekster] heeft gedurende haar (beide) dienstverband(en) gewerkt op de afdeling Spoedeisende Hulp (hierna: SEH).
2.3
Van 2008 tot 2011 heeft [verzoekster] de specialisatie-opleiding tot huisarts gevolgd en afgerond. Huisarts is een door de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) beschermde titel.
2.4
Om als arts werkzaam te zijn op een SEH is een specialisatie-opleiding geen wettelijk vereiste. Nederland kent geen specialisatie-opleiding tot SEH-arts. Wel kent De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (hierna: KNMG) sinds eind 2008 een zogenaamde profielopleiding SEH-Arts. Indien deze titel is behaald kan de arts zich in het profielregister van de KNMG inschrijven als SEH-arts (hierna aangeduid als SEH-artsKNMG). In het BIG-register blijft de arts basisarts, in tegenstelling tot artsen die een specialisatie-opleiding hebben gevolg.
2.5
In september 2004 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) het rapport ‘Spoedeisende hulpverlening: Haastige spoed niet overal goed’ gepubliceerd.’ In dat rapport zijn verschillende tekortkomingen geconstateerd op de afdeling SEH van ziekenhuizen en in de spoedeisende hulpverleningsketen. Naar aanleiding van dat rapport is werkgroep kwaliteitsindeling SEH ingesteld die in oktober 2009 het rapport ‘Vanuit een stevige basis’ heeft opgesteld. Dat rapport bevat normen waaraan een SEH en SEH-medewerkers aan dienen te voldoen. In het rapport ‘Ziekenhuizen goed op weg met implementatienormen voor afdelingen spoedeisende hulp’ uit 2012 van de IGZ is aangegeven dat het ideaal zou zijn als iedere SEH in Nederland over tenminste één SEH-artsKNMG zou kunnen beschikken. In een memo aan de medische staf hebben het Duaal management SEH en de Raad van Bestuur van het SFVG in 2014 aangegeven dat het streven is om te allen tijde een SEH-artsKNMG aanwezig te hebben op de SEH.
2.6
In 2014 heeft SFVG de functieomschrijving ‘Huisarts-SEH’ opnieuw vastgesteld. [verzoekster] heeft tegen de inhoud van de functieomschrijving aanvankelijk bezwaar gemaakt, maar heeft dat bezwaar later ingetrokken.
2.7
De SEH van het SFVG kent naast de functie ‘Huisarts-SEH’, de functies SEH-arts, ANIOS en AIOS (Arts in Opleiding tot Specialist). [verzoekster] is de enige die, in ieder geval op papier, de functie Huisarts-SEH heeft.
2.8
Op 11 januari 2019 heeft SFVG een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV op bedrijfseconomische gronden.
2.9
Met ingang van 25 januari 2019 is [verzoekster] vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. [verzoekster] heeft SFVG in kort geding wedertewerkstelling gevraagd. De kortgedingrechter heeft de vordering van [verzoekster] op dit punt toegewezen.
2.1
Op 27 mei 2019 heeft het UWV de ontslagvergunning verleend, waarna SFVG de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] heeft opgezegd tegen 1 juli 2019.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
[verzoekster] heeft primair verzocht om SFVG te veroordelen om de arbeidsovereenkomst tussen partijen met terugwerkende te herstellen met ingang van 1 juli 2019, de datum van opzegging, dan wel met ingang van een latere datum waarbij SFVG veroordeeld dient te worden tot betaling van een bedrag van € 4.821,77 bruto per maand (aan gederfde inkomsten) voor iedere maand dat de arbeidsovereenkomst onderbroken is geweest. Subsidiair heeft [verzoekster] verzocht om SFVG te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding van € 150.000,- bruto. [verzoekster] heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 BW om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, Het UWV heeft dan ook ten onrechte een ontslagvergunning afgegeven. Anders dan in de arbeidsovereenkomst is vermeld en waar het UWV van is uitgegaan, heeft [verzoekster] altijd gewerkt als SEH-arts en niet als huisarts. Haar functie is dan ook niet vervallen, aldus [verzoekster] .
3.2
[verzoekster] heeft voorts verzocht SFVG te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 450.000,- aan schadevergoeding. [verzoekster] heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat SFVG zich onvoldoende heeft ingespannen om [verzoekster] de opleiding tot SEH-artsKNMG te laten volgen, met name met het oog op de mogelijkheid van het zij-instroomtraject. Als gevolg daarvan heeft [verzoekster] jarenlang een te laag salaris ontvangen, zodat zij € 65.500,- bruto aan inkomen is misgelopen. Daarnaast heeft SFVG [verzoekster] steeds beschouwd als SEH-arts en haar ook als zodanig behandeld. Als het [verzoekster] duidelijk was geweest dat zij op termijn het veld zou moeten ruimen voor artsen met een andere achtergrond, had zij zich, gelet op haar specialisatie als huisarts, kunnen richten op het opbouwen van een eigen praktijk, hetgeen tot een schadepost van (minimaal) € 300.000,- leidt. Tot slot heeft SFVG (imago)schade aan [verzoekster] toegebracht door voorafgaand aan de door de rechter bevolen rectificatie een mail te sturen aan de medewerkers waarin de rectificatie werd ontkracht en door na het einde van de arbeidsovereenkomst een mededeling te doen over [verzoekster] in de nieuwsbrief. Tot slot heeft [verzoekster] ongeveer € 90.000,- aan juridische kosten moeten maken.

4.Het verweer

4.1
SFVG heeft zich op het standpunt gesteld dat [verzoekster] als huisarts een unieke functie binnen de SEH vervulde. [verzoekster] vervulde deze functie omdat het tot begin 2019 niet mogelijk was om de SEH volledig te bemannen met SEH-artsenKNMG, vanwege een tekort aan opleidingsplaatsen. Nu de bezetting inmiddels rond is gekomen, is de functie van [verzoekster] overbodig geworden en komen te vervallen. Van uitwisselbare functies is geen sprake, gelet op het verschil in opleidingsniveau. Ook van een herplaatsingsverplichting is geen sprake, nu er geen vergelijkbare functies beschikbaar zijn en het niet mogelijk is om [verzoekster] binnen een redelijke termijn bij te scholen tot het vereiste niveau.
4.2
De verzoeken van [verzoekster] dienen primair te worden afgewezen. In het geval dat de arbeidsovereenkomst wordt hersteld, verzoekt SFVG om [verzoekster] te veroordelen de aan haar betaalde transitievergoeding terug te betalen.
4.3
De verzochte schadevergoeding ex artikel 7:611 BW dient te worden afgewezen nu geen sprake is van onzorgvuldig of als slecht werkgever handelen aan de zijde van SFVG en bovendien een deugdelijke onderbouwing van de gevorderde schade ontbreekt, aldus SFVG.

5.De beoordeling

Van het verzoek ex artikel 7:682 BW
5.1
Het UWV heeft SFVG de door haar gevraagde ontslagvergunning verleend op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. Op grond van artikel 7:686a lid 4 sub a BW is de werknemer in dat geval bevoegd om binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd een verzoekschrift als de onderhavige bij de kantonrechter in te dienen. [verzoekster] heeft dit verzoek op tijd ingediend en kan hierin dus worden ontvangen.
5.2
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. In dit geval moet worden getoetst of sprake is van het noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering (artikel 7:669 lid 3 sub a BW). De beoordeling is geen hoger beroep van de beslissing van het UWV en er dient dan ook een volledige toetsing van de aangevoerde feiten en omstandigheden plaats te vinden.
5.3
Vooropgesteld wordt dat een werkgever een zekere beleidsvrijheid heeft bij het inrichtingen van zijn onderneming en het nemen van voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijke beslissingen. SFVG heeft – kort gezegd – aangevoerd dat sinds het onder 2.5 genoemde rapport van de IGZ een ontwikkeling gaande is waarbij de eisen aan de spoedeisende hulpverlening in Nederland steeds verder worden aangescherpt en geharmoniseerd. In dat kader is de KNMG-opleiding tot SEH-arts een prominente rol gaan innemen. Het streven om strengere regelgeving niet af te wachten en hogere eisen te stellen aan het personeel dan wettelijk vereist, is op zichzelf voorstelbaar. Het gewenste beleid om 24/7 SEH-artsenKNMG in te zetten kan, gelet op het niet weersproken betoog van SFVG dat daarmee aan de diverse eisen aan de kwaliteit en de organisatie kan voldoen, als doelmatig worden beschouwd. SFVH heeft echter niet gesteld dat deze doelen niet ook bereikt kunnen worden zolang [verzoekster] deel uitmaakt van het team. Hoewel zij niet de KNMG-opleiding heeft gevolgd en zij op papier de functie ‘huisarts’ heeft, staat niet ter discussie dat [verzoekster] al geruime tijd werkzaam is als arts op de SEH en op dat gebied diverse trainingen en opleidingen heeft gevolgd en behaald, in het bijzonder het zogenaamde EBEEM-examen. Los van de vraag of haar opleidingsniveau als lager of hoger moet worden gekwalificeerd als de KNMG-opleiding, kan in ieder geval worden vastgesteld dat [verzoekster] voldoet aan de eisen die zijn genoemd in het rapport ‘Vanuit een stevige basis.’ SFVG heeft althans niet gesteld dat dit niet het geval is.
5.4
Van doorslaggevend belang is dat de feitelijke werkzaamheden die [verzoekster] verrichtte tot aan de beslissing om haar functie te laten vervallen in 2018, nog altijd bestaan en nog altijd door haar kunnen en mogen worden uitgevoerd. SFVH heeft getracht aan te tonen dat [verzoekster] een unieke functie heeft ten opzichte van de overige SEH-artsen, maar is daarin onvoldoende geslaagd. Als gezegd staat vast dat [verzoekster] een andere (opleidings)achtergrond had, maar gesteld noch gebleken is dat [verzoekster] qua uitvoering van haar primaire taak, te weten de intake, opvang, beoordeling en behandeling van patiënten op de SEH, andere bevoegdheden of verantwoordelijkheden had dan haar collega SEH-artsen. De specifieke taken en verantwoordelijkheden die [verzoekster] volgens SFVH niet (meer) heeft of verricht, te weten het zogenaamde hoofdbehandelaarschap, deelname aan de vakgroep Spoedeisende Geneeskunde en het werken op de SEH van locatie Rotterdam, zijn beslissingen van SFVH die genomen zijn ten tijde van de fusie tussen het Vlietlandziekenhuis en het Sint Franciscus Gasthuis in januari 2015. Deze beslissingen staan los van de competenties en vaardigheden van [verzoekster] en ook los van de pas drie jaar later genomen beslissing om de functie van [verzoekster] te laten vervallen. SFVG heeft niet gesteld dat dat op het moment dat zij de bezetting met SEH-artsenKNMG rond had, [verzoekster] bepaalde werkzaamheden niet meer kon of mocht uitvoeren. Daarmee kan niet gezegd worden dat het door SFVG gewenste beleid om de SEH 24/7 te bemannen met SEH-artsenKNMG noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en ontbreekt ook de noodzaak van het vervallen van de functie van [verzoekster] . De conclusie is dat geen sprake is van een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 BW en dat arbeidsovereenkomst in strijd met dat artikel is opgezegd.
5.5
Op grond van het voorgaande zal SFVH worden veroordeelt de arbeidsovereenkomst te herstellen. Nu [verzoekster] in de tussentijd wel heeft gewerkt en inkomen heeft genoten en er nog geen zes maanden is verstreken sinds het einde van de arbeidsovereenkomst (in verband met het doortellen van de diensttijd voor een eventuele toekomstige transitievergoeding), zal SFVH worden veroordeelt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2019 te herstellen. De in dit verband gevraagde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal ingaan vanaf één week na betekening van deze beschikking en zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 250.000.-. Voor de tussenliggende periode zal een voorziening ex artikel 7:682 lid 6 BW worden getroffen in die zin dat SFVH aan [verzoekster] de maandelijks gemiste inkomsten ad € 4.821,77 bruto dient te voldoen. [verzoekster] zal op haar beurt op verzoek van SFVH de aan haar betaalde transitievergoeding ad € 21.929,40 bruto moeten terugbetalen.
Van het verzoek ex artikel 7:611 BW
5.6
[verzoekster] heeft naast het herstel van de arbeidsovereenkomst verzocht SFVG te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 450.000,-. Het grootste deel van de schade bestaat volgens [verzoekster] uit gederfde inkomsten omdat zij, als gevolg van door SFVG gecreëerde verwachtingen en het zich onvoldoende inspannen om [verzoekster] de KNMG-opleiding te laten volgen, niet haar eigen huisartsenpraktijk heeft kunnen opbouwen, terwijl zij op dit moment feitelijk is uitgerangeerd als SEH-arts. Dit deel van de vordering slaagt niet, nu gelet op de beslissing in het verzoek ex artikel 7:682 BW er geen sprake is van schade en bovendien het causaal verband tussen het handelen van SFVG en de gestelde schade ontbreekt.
5.7
Ook de genoemde € 65.000,- waarop [verzoekster] aanspraak meent te hebben omdat zij in een lagere salarisschaal dan haar collega SEH-artsen is geplaatst, is niet toewijsbaar. Dat [verzoekster] haar functie als arts op de SEH mag blijven uitoefenen, doet niet af aan het feit dat zij de KNMG-certificering mist.
5.8
Ook de gevorderde juridische kosten ad € 90.000,- komen, los van de hierna te vermelden proceskostenveroordeling, niet voor vergoeding in aanmerking. Niet valt in te zien waarom deze procedure zo uitzonderlijk is dat een reële proceskostenvergoeding op zijn plaats is.
5.9
SFVG zal, als de in het overwegend in het ongelijke gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [verzoekster] , tot op heden vastgesteld op € 486,- aan vastrecht en € 721,- aan salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt SFVG om binnen één week na betekening van deze beschikking de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] met ingang van 1 november 2019 te herstellen, op straffe van een dwangsom van € 2.000,- voor iedere dag dat SFVG na het verstrijken van deze termijn in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum verschuldigde dwangsom van € 250.000,-;
veroordeelt SFVG om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoekster] te voldoen een bedrag van € 4.821,77 bruto per maand in de periode van 1 juli 2019 tot 1 november 2019 (vier maanden);
veroordeelt [verzoekster] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SFVG de ontvangen transitievergoeding ad € 21.929,40 bruto terug te betalen;
veroordeelt SFVG in de kosten van procedure, tot op heden vastgesteld op € 486,- aan vastrecht en € 721,- aan salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31945