Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de oproepingsbrief van 5 juni 2019, waarin een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 2 september 2019.
2.De feiten
f12.452,93. Het vermogensoverzicht sluit af met de volgende verdeling:
[naam eiseres] ,dochter
f6.226,47
f655,37
f52,50
[naam gedaagde] ,zoon
f6.226,47
f4.792,75
f66,05
3.Het geschil
- voor recht wordt verklaard dat het bedrag van € 36.168,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2000, tot de onverdeelde en te vereffenen nalatenschap van de erflater behoort,
- voor recht wordt verklaard dat [naam gedaagde] zijn aandeel in de verdeling van het bedrag van € 36.168,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2000, heeft verbeurd,
- de nadere verdeling aldus zal worden vastgesteld dat aan [naam eiseres] wordt toebedeeld het bedrag van € 36.168,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2000,
- [naam gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling aan [naam eiseres] van € 36.168,95, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2000 tot de dag van algehele voldoening,
f57.000,- (€ 25.865,47) en een bedrag van $ 11.000,- (€ 10.303,48) aan [naam gedaagde] (en zijn moeder) heeft gegeven. [naam gedaagde] en zijn moeder hebben ook getekend voor ontvangst van deze bedragen. Deze bedragen zijn door [naam gedaagde] met opzet verzwegen en/of verborgen gehouden en daardoor niet in de verdeling van de nalatenschap betrokken. Op grond van artikel 3:194 lid 2 BW heeft [naam gedaagde] daarmee zijn aandeel in de verzwegen vermogensbestanddelen verbeurd en dient [naam gedaagde] aan [naam eiseres] een bedrag van € 36.168,95 te betalen. Dit bedrag dient nog te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2000 (de datum van de verdeling), waarbij een redelijke uitleg van artikel 3:194 BW meebrengt dat de wettelijke rente uitsluitend aan [naam eiseres] wordt toebedeeld.
f57.000,- en $ 11.000,- van de erflater te hebben ontvangen.
4.De beoordeling
f57.000,- en een bedrag van $ 11.000,- heeft ontvangen. Verder ontkent hij stellig dat de geplaatste handtekeningen onder de in 4.2. geciteerde verklaring van hem en van zijn moeder zijn.
f60.000,- en $ 11.000,- uit de kluis in het huis van de erflater gehaald en heeft hij het geld daarna in het ziekenhuis aan de erflater gegeven. Vervolgens zou de erflater dit geld in een plastic tasje in de week voor zijn overlijden aan [naam getuige] hebben gegeven en haar gevraagd hebben om het plastic tasje met het contante geld na zijn overlijden aan [naam gedaagde] te geven. De verklaring die door [naam gedaagde] en zijn moeder is ondertekend, heeft een vriendin van [naam getuige] opgesteld.
f3.000,- (zie r.o. 4.2.), via [naam getuige] weer aan [naam gedaagde] terug te geven.
f4.792,75 alleen voor rekening van [naam gedaagde] zijn gekomen. [naam eiseres] heeft verklaard dat zij als destijds meerderjarig kind van de erflater weliswaar de financiele afwikkeling op zich had genomen en dat dit zo was afgesproken, maar dat zij zich niet meer kan herinneren waarom deze afspraak destijds is gemaakt. [naam gedaagde] daarentegen heeft verklaard dat dit afgesproken was omdat [naam eiseres] niet wilde meebetalen aan de uitvaart van de erfater (hetgeen door [naam eiseres] wordt betwist).
f57.000,- en $ 11.000,- van [naam getuige] heeft ontvangen. [naam eiseres] heeft hiertegen ingebracht dat uit de combinatie van de verklaring van [naam getuige] en de door [naam gedaagde] ondertekende verklaring blijkt hoe het gegaan is destijds en dat aan de zijde van [naam gedaagde] slechts sprake is van een blote ontkenning. Echter, als het standpunt van [naam gedaagde] juist is (en hij de gestelde bedragen dus niet heeft ontvangen), kán hij ook niet anders dan de stelling van [naam eiseres] door middel van een blote ontkenning te betwisten. Gezien die betwisting zal ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv [naam eiseres] dan ook worden toegelaten te bewijzen dat [naam gedaagde] op [datum] van [naam getuige] een bedrag van
f57.000,- en een bedrag van $ 11.000,- uit de nalatenschap van de erflater heeft ontvangen. De zaak zal daartoe naar na te melden roldatum worden verwezen.
f57.000,- en $ 11.000,- van [naam getuige] heeft ontvangen. Wel staat er dan nog de mogelijkheid open voor het leveren van tegenbewijs (artikel 151 lid 2 Rv).
f57.000,- en $ 11.000,- van [naam getuige] heeft ontvangen, dan zijn deze bedragen (die omgerekend een totaalbedrag van € 36.168,95 betreffen) vermogensbestand-delen van de nalatenschap van de erflater en moeten deze in beginsel nog tussen de erfgenamen verdeeld worden. Nu partijen de enige erfgenamen zijn, zou dat er concreet op neerkomen dat [naam gedaagde] de helft van € 36.168,95, te weten € 18.084,48, aan [naam eiseres] moet voldoen. De omstandigheid dat onder de verklaring geen ‘goedschrift’ als bedoeld in artikel 158 lid 1 Rv is geschreven doet aan het voorgaande niet af, omdat de verklaring niet ziet op een verbintenis tot voldoening van een geldsom.
5.De beslissing
f57.000,- en een bedrag van $ 11.000,- uit de nalatenschap van de erflater heeft ontvangen,
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- de namens haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden november 2019 tot en met januari 2020 moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
Administratie handel en haven, afdeling roladministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10554- en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- en de wederpartij moeten toesturen;