ECLI:NL:RBROT:2019:10583

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
C/10/570655 / KG ZA 19-265 (voorlopige voorziening) C/10/570654 / FA RK 19-2567 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd aan verzoeker op basis van de Wet tijdelijk huisverbod na geweldsincident

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had op 22 maart 2019 een huisverbod opgelegd aan de verzoeker, die betrokken was bij een geweldsincident waarbij zijn moeder ernstig gewond raakte. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting was de gemachtigde van de verzoeker aanwezig, maar de verzoeker zelf was niet verschenen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat het huisverbod terecht was opgelegd. De rechter heeft vastgesteld dat de burgemeester voldoende feiten en omstandigheden had om aan te nemen dat de aanwezigheid van de verzoeker in de woning van zijn moeder een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere incidenten van agressie in combinatie met alcoholgebruik door de verzoeker.

De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Ook het verzoek om proceskostenveroordeling is afgewezen. De rechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om het huisverbod op te heffen. De uitspraak benadrukt het belang van een veilige thuissituatie voor de achterblijvers en de noodzaak van hulpverlening voor de verzoeker.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/570655 / KG ZA 19-265 (voorlopige voorziening)
C/10/570654 / FA RK 19-2567 (beroep)

Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

28 maart 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
gemachtigde mr. N. Roos.
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. G.R. Goemaat-Breederland,
in welke zaak belanghebbenden zijn:

[naam vader] , de vader,

[naam moeder], de moeder,
[naam broer 1], de broer,
[naam broer 2], de broer,
wonende te [adres] ,
hierna achterblijvers.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 22 maart 2019 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker, te weten tot 1 april 2019 10:38 uur.
Bij brief van 25 maart 2019 heeft verweerder beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019. Aanwezig waren:
 de gemachtigde van verzoeker;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.R. Goemaat-Breederland en [naam vertegenwoordiger 1] ;
 [naam vertegenwoordiger 2] namens Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond.
Verzoeker is met kennisgeving niet verschenen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
 wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van achterblijvers (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.1.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek. Het feit dat het huisverbod nog van kracht is, brengt spoedeisendheid met zich.
2.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat zij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3. Verzoeker voert aan dat het besluit van verweerder niet deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd waaruit het ernstig en onmiddellijk gevaar bestond op basis waarvan het besluit is genomen. Voorts betwist verzoeker dat er gevaar bestond op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam, althans de belangrijkste feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het huisverbod kunnen niet de conclusie dragen dat sprake is van gevaar. De oplegging van het huisverbod verhoudt zich voorts volgens verzoeker niet met het door verweerder geformuleerde doel van een “extra zetje” om op zoek te gaan naar eigen woonruime. Ook stelt verzoeker dat zijn belangen ten onrechte, althans onvoldoende, zijn meegewogen bij de besteden beslissing. Tot slot voert verzoeker aan dat het huisverbod op dit moment niet meer evenredig noch noodzakelijk is.
4. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 Wth.
4.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op 21 maart 2019 gelet op het verhandelde ter zitting en de door verweerder overgelegde stukken sprake is geweest van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat verzoeker een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor achterblijvers dan wel dat sprake is van een ernstig vermoeden daarvan.
Onbetwist staat vast dat verzoeker op 21 maart 2019 onder invloed van alcohol tijdens een ruzie zijn bejaarde moeder een duw heeft gegeven waarbij zij ernstig gewond is geraakt. De moeder van verzoeker is als gevolg van dit incident opgenomen in een ziekenhuis waarbij is geconstateerd dat haar elleboog uit de kom was en tevens dat delen van de elleboog waren gebroken. Ook staat vast dat geen sprake is geweest van een eenmalig incident, gelet op de verklaring van verzoeker tijdens het onderzoek voorafgaand aan het opleggen van het huisverbod dat er vaker ruzies zijn en dat hij vaker alcohol drinkt. Ten tijde van het incident had verzoeker naar eigen zeggen een halve liter wodka en een paar biertjes gedronken en uit alcoholonderzoek bleek zijn promillage 1020 ugl te zijn. Uit de door de verweerder overgelegde stukken blijkt voorts dat ten aanzien van verzoeker meerdere politiemutaties bekend zijn waarbij sprake is van agressie in combinatie met alcoholgebruik. Uit de stukken blijkt ook dat de ouders van verzoeker bevestigen dat als verzoeker onder invloed van alcohol is, hij een heel ander mens is en zich agressiever opstelt dan wanneer hij niet onder invloed van alcohol is. Tot slot is relevant dat aan verzoeker eerder een huisverbod is opgelegd en dat verzoeker daarna een behandeling bij een verslavingskliniek voortijdig heeft stopgezet.
5.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder ten tijde van de oplegging van het huisverbod terecht voornoemd vermoeden van gevaar aangenomen. Aan verweerder kwam daarom de bevoegdheid toe een huisverbod op te leggen. Dit besluit is voldoende gemotiveerd gelet op de door verweerder overgelegde stukken alsmede de toelichting daarop ter zitting. Het feit dat in het besluit is overwogen dat het huisverbod mogelijk aan verzoeker een extra zetje geeft om op zoek te gaan naar een eigen woning, doet daaraan niet af. Ook was nader onderzoek naar het alcoholmisbruik, gelet op de verklaring van verzoeker dienaangaande en de uitslag van het alcoholonderzoek, niet noodzakelijk.
5.2.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik kon maken van de bevoegdheid het huisverbod op te leggen. Verzoeker heeft in dat verband aangevoerd onevenredig in zijn belangen te zijn geschaad omdat hij door het huisverbod niet kon beschikken over zijn mobile telefoon, terwijl hij deze nodig heeft om een eigen woonruimte te kunnen realiseren omdat het reageren op woningen digitaal dient te gebeuren. Ter zitting deelt verweerder mede dat een huisverbod dergelijke consequenties kan hebben en dat de casemanager van Veilig Thuis geprobeerd heeft om met achterblijvers een afspraak te maken over het verkrijgen van spullen van verzoeker maar dat zij geweigerd hebben daaraan medewerking te verlenen. Voorts blijkt ter zitting dat verzoeker momenteel verblijft in een opvang van het Leger des Heils waar hij gebruik kan maken van de telefoon aldaar. Ook heeft verzoeker inmiddels een afspraak met de gemeente waarbij hem een concreet huis zal worden aangeboden waarop verzoeker heeft gereageerd zodat de stelling van verzoeker dat het verkrijgen van een urgentieverklaring voor een woning een alternatief is voor het opgelegde huisverbod, niet slaagt. Verweerder heeft terecht aan het belang van achterblijvers bij een veilige thuissituatie meer gewicht toegekend dan aan het belang van verzoeker te kunnen beschikken over bepaalde spullen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot oplegging van het huisverbod is overgegaan.
6. Ten slotte dient beoordeeld te worden of er op dit moment aanleiding bestaat om het huisverbod op te heffen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvoor geen aanleiding bestaat. Bij de oplegging van een huisverbod is tien dagen rust het uitgangspunt tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Ook staat vast dat er nog geen reële aanvang is gemaakt met hulpverlening op grond waarvan het huisverbod zou moeten worden opgeheven. Ook het betoog van verzoeker dat het opleggen van het huisverbod niet meer evenredig of noodzakelijk is vanwege het aan verzoeker door de rechter-commissaris opgelegde locatieverbod in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, slaagt niet. Naar vaste rechtspraak dient het strafrechtelijk traject een ander doel dan een huisverbod in de zin van de Wth. Uitdrukkelijk is hierbij door verweerder meegewogen dat achterblijvers gebaat zijn bij een time out en dat voor verzoeker hulpverlening noodzakelijk is.
Aldus gedaan door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en mr. W. Bruinhof, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: