ECLI:NL:RBROT:2019:10547

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
7659661 CV EXPL 19-2328
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van feitelijk bestuurder voor huurachterstand en onderverhuur in strijd met huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser 1], in zijn hoedanigheid van vennoot van de vennootschap onder firma [naam firma] vof, en [gedaagde], die procedeert in persoon. De zaak betreft de aansprakelijkheid van [gedaagde] als feitelijk bestuurder van [naam holding] Holding B.V. voor de huurachterstand en het in strijd met de huurovereenkomst onderverhuren van een bedrijfsruimte. De huurovereenkomst werd op 23 december 2014 gesloten, waarbij [naam holding] Holding een bedrijfsruimte huurde van [eiser 1] voor een bedrag van € 500,-- per maand. [naam holding] Holding heeft echter vanaf augustus 2016 de huur niet meer betaald en heeft het gehuurde in strijd met de overeenkomst aan derden ter beschikking gesteld.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] als feitelijk bestuurder van [naam holding] Holding verantwoordelijk is voor het niet nakomen van de huurbetalingen en het schenden van het onderhuurverbod. [gedaagde] heeft betoogd dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden omdat hij formeel geen bestuurder was in de periode waarin de huurschulden zijn ontstaan. De rechter heeft echter geoordeeld dat [gedaagde] ook in die periode feitelijk heeft opgetreden als bestuurder en dat hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor het niet reageren op sommaties en het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen.

In reconventie heeft [eiser 2] vorderingen ingesteld tegen [verweerder] wegens onrechtmatig handelen, maar deze vorderingen zijn afgewezen omdat onvoldoende bewijs is geleverd. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 12.220,45 aan [eiser 1], vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van [eiser 1] vastgesteld op € 1.291,16. De vorderingen in reconventie zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7659661 \ CV EXPL 19-2328
uitspraak: 24 oktober 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[eiser 1] ,in zijn hoedanigheid van vennoot van de vennootschap onder firma [naam firma] vof,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. G. Gabrelian,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
die procedeert in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser 1] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 maart 2019
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte overlegging producties van de zijde van [gedaagde]
  • de aantekening van de griffier dat voormelde comparitie op 23 september 2019 is gehouden
  • de door partijen overgelegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie

2.1.
[naam holding] Holding B.V. (hierna: [naam holding] Holding) is een fulfilment bedrijf dat voor haar klanten de logistieke afhandeling van geplaatste bestellingen verzorgt en websites beheert, waarop stropdassen en rugtassen worden verkocht.
2.2.
Het handelsregister vermeldt over [naam holding] Holding en de commanditaire vennootschap [naam vennootschap] (hierna: [naam vennootschap] ) onder meer het volgende:
  • sinds de oprichting op 12 februari 2002 is [gedaagde] enig aandeelhouder van [naam holding] Holding;
  • van 12 februari 2002 tot 1 november 2013 en vanaf 27 juli 2016 was [gedaagde] enig bestuurder van [naam holding] Holding;
  • van 1 november 2013 tot 27 juli 2016 was [naam vennootschap] bestuurder van [naam holding] Holding;
  • van 18 augustus 2009 tot 1 januari 2015 was [gedaagde] gevolmachtigd om [naam vennootschap] te vertegenwoordigen.
2.3.
Op 23 december 2014 heeft [naam holding] Holding een huurovereenkomst gesloten, op grond waarvan zij met ingang van 15 januari 2015 voor twee jaar een bedrijfsruimte aan het adres [adres] te Dordrecht (hierna: het gehuurde) heeft gehuurd. De huurovereenkomst is aangegaan met [eiser 1] in zijn hoedanigheid van vennoot van [naam firma] vof als verhuurder.
2.4.
De huursom bedroeg € 500,-- (exclusief btw) per maand en [naam holding] Holding was bij aanvang van de huurovereenkomst een waarborgsom ter hoogte van drie maanden huur (inclusief btw) verschuldigd. De huurovereenkomst verbiedt [naam holding] Holding het gehuurde zonder toestemming geheel of gedeeltelijk aan derden in huur, onderhuur of gebruik af te staan.
2.5.
[naam holding] Holding heeft bij aanvang van de huurovereenkomst een waarborgsom ter hoogte van een maand huur (inclusief btw) betaald. [gedaagde] heeft [eiser 1] verzocht om uitstel voor het resterende bedrag ter hoogte van twee maanden huur.
2.6.
[naam holding] Holding heeft de btw over de huur over de maand juli 2016 niet betaald en heeft vanaf augustus 2016 de maandelijks verschuldigde huur onbetaald gelaten.
2.7.
[eiser 1] heeft op 1 september 2016 een bezoek gebracht aan het gehuurde. Hij trof daar twee personen aan die hem vertelden dat [naam vof] vof (hierna: [naam vof] ) het gehuurde gezamenlijk met [naam holding] Holding gebruikte en dat [naam vof] [naam holding] Holding daarvoor maandelijks € 400,-- (exclusief btw) betaalde.
2.8.
[eiser 1] heeft [naam holding] Holding op 24 september 2016 in kort geding gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam, sector kanton en ontruiming gevorderd van het gehuurde wegens een huurachterstand en onderverhuur in strijd met de huurovereenkomst. De vordering is bij verstekvonnis van 13 oktober 2016 toegewezen. [eiser 1] heeft het verstekvonnis op 26 oktober 2016 aan [naam holding] Holding betekend en aangezegd dat op 30 november 2016 zou worden overgegaan tot ontruiming.
2.9.
[naam holding] Holding en [naam vof] hebben het gehuurde voorafgaand aan de aangezegde datum verlaten.
2.10.
[eiser 1] heeft [naam holding] Holding op 9 mei 2017 gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam. [naam holding] Holding is op 22 juni 2017 bij verstekvonnis veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.422,74 aan achterstallige huur, € 331,-- aan verbeurde boetes over de huurachterstand, € 6.664,56 aan verbeurde boetes wegens verboden onderverhuur en € 467,27 aan buitengerechtelijke kosten.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser 1] vordert dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag ad € 12.825,45 aan [eiser 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vroegst mogelijke datum, althans vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der betaling;
II. Met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten.
3.2.
[eiser 1] legt aan zijn vorderingen onder andere ten grondslag dat [gedaagde] als bestuurder van [naam holding] Holding heeft bewerkstelligd dat [naam holding] Holding huursommen onbetaald heeft gelaten, het gehuurde maandenlang in strijd met de huurovereenkomst gedeeltelijk heeft onderverhuurd en niet is ingegaan op sommaties van [eiser 1] met betrekking tot deze punten. [gedaagde] treft hiervan persoonlijk een ernstig verwijt, zodat [gedaagde] naast [naam holding] Holding aansprakelijk is voor de door [eiser 1] geleden schade.
3.3.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] betwist dat hij bestuurder was van [naam holding] Holding en dat hij het gehuurde in strijd met de huurovereenkomst heeft onderverhuurd. Verder voert [gedaagde] als verweer dat hij zich met betrekking tot de huurbetalingen op een opschortingsgrond kon beroepen.
in reconventie
3.4.
[eiser 2] vordert in reconventie dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. Primair: [verweerder] veroordeelt binnen 7 dagen na betekening aan [verweerder] van dit vonnis, aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 4.140,--, zijnde de schade van alle onverkoopbare goederen die op 1 september 2016 door [verweerder] aantoonbaar zijn vernield;
[verweerder] veroordeelt binnen 7 dagen na betekening aan [verweerder] van dit vonnis, aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 380,--, zijnde de kosten voor een nieuwe fotocamera;
[verweerder] veroordeelt binnen 7 dagen na betekening aan [verweerder] van dit vonnis, aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 1.100,-- zijnde herstel- en schoonmaakkosten kantoor en meubilair.
Subsidiair: [verweerder] veroordeelt tot betaling van de schade die door [verweerder] is aangericht, op te maken bij staat.
II. [verweerder] veroordeelt in de kosten van deze procedure in reconventie.
3.5.
[eiser 2] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam holding] Holding door op 1 september 2016 het gehuurde binnen te treden, schade aan te richten aan de inventaris en een camera met statief mee te nemen. [naam holding] Holding heeft haar vordering op [verweerder] uit hoofde van deze onrechtmatige daad bij akte van 11 juni 2019 gecedeerd aan [eiser 2] .
3.6.
De conclusie van [verweerder] strekt tot afwijzing van de vordering. [verweerder] voert aan dat uit de stukken niet blijkt dat [naam holding] Holding schade heeft geleden. [verweerder] betwist dat hij schade heeft toegebracht aan de inventaris van [naam holding] Holding en een camera met statief heeft meegenomen.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Het geschil tussen [eiser 1] en [gedaagde] spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] als (feitelijk) bestuurder van [naam holding] Holding heeft bewerkstelligd dat [naam holding] Holding haar verplichtingen jegens [eiser 1] niet is nagekomen en of [gedaagde] daarvan in de gegeven omstandigheden persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken.
Was [gedaagde] (feitelijk) bestuurder van [naam holding] Holding?
4.2.
[gedaagde] heeft ter comparitie aangevoerd dat hij tussen 1 november 2013 en 27 juli 2016 formeel geen bestuurder was van [naam holding] Holding, omdat in deze periode zijn persoonlijke faillissement werd afgewikkeld en het hem door de curator niet was toegestaan om als bestuurder van een vennootschap op te treden.
4.3.
Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld zich op het standpunt te stellen dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van [eiser 1] voor zover de hem verweten gedragingen zien op de periode waarin [gedaagde] formeel geen bestuurder van [naam holding] Holding was, wordt [gedaagde] daarin niet gevolgd. Daarvoor is, in onderling verband bezien, het volgende van belang. [gedaagde] bestempelt zichzelf als ‘éénpitter’ en heeft ter zitting verklaard dat hij in de periode waarin hij formeel was uitgeschreven als bestuurder van [naam holding] Holding, feitelijk namens [naam holding] Holding bleef optreden. Zo heeft [gedaagde] in december 2014 de huurovereenkomst namens [naam holding] Holding ondertekend en was hij vanaf januari 2015 verantwoordelijk voor betaling van de waarborgsom en de maandelijkse huurtermijnen. [gedaagde] heeft voorts verklaard dat hij namens [naam holding] Holding een samenwerking was aangegaan met [naam vof] vof (hierna: [naam vof] ). Uit dit alles volgt dat [gedaagde] ook ten tijde van zijn formele uitschrijving als bestuurder van [naam holding] Holding, tussen 1 november 2013 en 27 juli 2016, zelfstandig heeft opgetreden namens [naam holding] Holding en haar beleid heeft bepaald, zodat [gedaagde] in deze periode optrad als feitelijk bestuurder van [naam holding] Holding. Hierna zal worden onderzocht of [gedaagde] in die hoedanigheid onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser 1] en, zo ja, of hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt treft.
Aansprakelijkheid [gedaagde] als (feitelijk) bestuurder
4.4.
Wat betreft de benadeling van een schuldeiser van een vennootschap zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als (feitelijk) bestuurder van de vennootschap zonder goede reden feitelijk verhindert dat de vennootschap haar contractuele verplichtingen jegens de crediteur nakomt. Voor aansprakelijkheid van een (feitelijk) bestuurder van een vennootschap tegenover een derde geldt een hoge drempel. Op zichzelf is het niet voldoende dat de bestuurder er niet op toeziet dat de vennootschap tijdig haar financiële verplichtingen tegenover een schuldeiser nakomt, maar dient hem daarvan een voldoende ernstig verwijt te kunnen worden gemaakt.
4.5.
[eiser 1] verwijt [gedaagde] in dit verband, kort gezegd, te hebben bewerkstelligd dat [naam holding] Holding (i) haar betalingsverplichtingen onder de huurovereenkomst niet is nagekomen, (ii) het onderhuurverbod heeft geschonden en (iii) niet heeft gereageerd op enige sommatie met betrekking tot deze schendingen.
Ad i. Schending betalingsverplichting
4.6.
Vast staat dat [naam holding] Holding twee derde deel van de waarborgsom, het btw-deel over de huur van juli 2016 en vanaf de maand augustus 2016 de gehele huursom onbetaald heeft gelaten.
4.7.
Door [gedaagde] is onvoldoende gesteld om een beroep op een opschortingsrecht te kunnen dragen. Volgens [gedaagde] heeft [eiser 1] op 1 september 2016 bij een bezoek aan het gehuurde schade aangericht en een camera gestolen. Tussen partijen is echter niet in geschil dat [naam holding] Holding de verschuldigde huursommen over juli en augustus zonder reden onbetaald heeft gelaten, zodat [naam holding] Holding reeds voor 1 september 2016 in verzuim was. Om die reden komt [naam holding] Holding en [gedaagde] geen beroep toe op een opschortingsrecht. Met betrekking tot de huurbetalingen vanaf de maand september geldt bovendien dat [gedaagde] de door hem gestelde toedracht van de gebeurtenissen op 1 september 2016 tegenover de betwisting daarvan door [eiser 1] onvoldoende heeft onderbouwd: de overgelegde foto’s zijn ongedateerd en daaruit kan niet worden afgeleid dat [naam holding] Holding schade heeft geleden en, als dat het geval zou zijn, dat deze schade door [eiser 1] is aangebracht. Verder heeft [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord aangegeven dat hij het (reeds gereed zijnde) dossier van de politie in het geding zou brengen, maar hij heeft dat vervolgens niet gedaan.
4.8.
Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt heeft willen stellen dat [naam holding] Holding na de ontruiming van het gehuurde geen huur meer verschuldigd was, gaat dit niet op. Een huurovereenkomst eindigt niet van rechtswege wanneer het gehuurde wordt ontruimd of verlaten. Niet in geschil is dat de huurovereenkomst op 15 januari 2017 afliep. Tot die datum was de huur gewoon verschuldigd.
4.9.
Dat [naam holding] Holding ten aanzien van de btw over de huur over juli 2016 niet in verzuim zou zijn omdat die niet zou zijn gefactureerd, gaat ook niet op. Op basis van de overeenkomst tussen partijen diende de huur inclusief de daarover verschuldigde btw telkens vóór de eerste van iedere maand te zijn voldaan.
4.10.
De tussenconclusie moet zijn dat [gedaagde] als feitelijk bestuurder heeft bewerkstelligd dat [naam holding] Holding de onder de huurovereenkomst verschuldigde huur niet heeft betaald, zonder dat hiervoor een geldige reden bestond.
Ad ii. Schending onderhuurverbod
4.11.
De huurovereenkomst bepaalt dat het [naam holding] Holding als huurder niet is toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan derden in huur, onderhuur of gebruik af te staan. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam holding] Holding [naam vof] gebruik heeft laten maken van het gehuurde en dat [naam holding] Holding daarvoor in ieder geval vanaf april 2016 tot en met september 2016 maandelijks facturen heeft gestuurd voor een bedrag van € 400,-- exclusief btw. Daarmee heeft [naam holding] Holding gehandeld in strijd met het onderverhuurverbod. Anders dan [gedaagde] meent, maakt een eventueel samenwerkingsverband of bestuurlijke verwevenheid tussen [naam holding] Holding en [naam vof] dit niet anders, omdat in de huurovereenkomst slechts [naam holding] Holding als huurder is aangemerkt. Daaruit volgt, dat voor medegebruik van het gehuurde door andere vennootschappen toestemming van de verhuurder nodig was, welke toestemming niet is gevraagd en verkregen. Dit geldt te meer nu [naam holding] Holding, kort gezegd, handelde in stropdassen en rugtassen, terwijl [naam vof] het gehuurde onder meer gebruikte om rollerbanktesten uit te voeren op scooters. Ter zitting is gebleken dat in verband hiermee zelfs aanpassingen aan het gehuurde zijn gedaan om de uitlaatgassen af te kunnen voeren. [gedaagde] heeft een en ander als feitelijk bestuurder bewerkstelligd.
Ad iii. Niet reageren op sommaties van [eiser 1]
4.12.
Als onbetwist staat vast dat [gedaagde] op de sommaties die [eiser 1] heeft verstuurd met betrekking tot de ontruiming van het gehuurde en met betrekking tot de vergoeding van de openstaande bedragen en verbeurde boetes, niet heeft gereageerd. Hetzelfde geldt voor de betekening van de dagvaarding en het verstekvonnis in de bodemprocedure. Zoals door [eiser 1] gesteld en door [gedaagde] niet betwist, stond [naam holding] Holding ten tijde van de bodemprocedure in de registers ingeschreven aan het adres van het gehuurde in Dordrecht. Voor zover [gedaagde] geen kennis heeft kunnen nemen van de aan dat adres betekende stukken, komt dit voor rekening en risico van [gedaagde] als bestuurder van [naam holding] Holding. [gedaagde] heeft overigens niet aangevoerd op welke wijze [eiser 1] wist of had kunnen weten aan welk adres hij de bedoelde stukken aan [naam holding] Holding anders had kunnen betekenen. Ten slotte heeft [eiser 1] er ter zitting, onder verwijzing naar de overgelegde sommaties, op gewezen dat hij deze ook aan [gedaagde] heeft toegestuurd via het hem bekende e-mailadres en dat ook via die weg geen reactie is gekomen. Dit is door [gedaagde] niet betwist.
Conclusie
4.13.
Al het voorgaande samenvattend, heeft [gedaagde] als feitelijk bestuurder verhinderd dat [naam holding] Holding vanaf juli 2016 tot en met januari 2017 de over die maanden verschuldigde huur aan [eiser 1] heeft betaald. Tegelijkertijd heeft [gedaagde] in ieder geval vanaf april 2016 tot en met september 2016 bewerkstelligd dat het gehuurde in strijd met het bepaalde in de huurovereenkomst (deels) werd gebruikt door [naam vof] , waarvoor maandelijks een bedrag van € 400,-- (exclusief btw) in rekening werd gebracht. Ten aanzien van de maanden juli, augustus en september 2016 betekent dit dat [naam holding] Holding van [naam vof] een bijdrage in de verschuldigde huur heeft ontvangen, maar tegelijkertijd niet voldeed aan haar betalingsverplichting jegens [eiser 1] . Vervolgens heeft [gedaagde] niet gereageerd op de door of namens [eiser 1] verstuurde sommaties en betekende dagvaardingen en vonnissen. Van dit handelen valt [gedaagde] persoonlijk, gelet op zijn rol als (feitelijk) bestuurder en enig aandeelhouder van [naam holding] Holding, een ernstig verwijt te maken.
4.14.
De conclusie is dat [gedaagde] jegens [eiser 1] naast [naam holding] Holding aansprakelijk is voor de verplichtingen van [naam holding] Holding. Hetgeen [eiser 1] verder nog heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, kan gelet op het voorgaande onbesproken blijven.
Schade
4.15.
[eiser 1] begroot zijn schade op een bedrag van € 12.825,45, zijnde de achterstallige huur en daarmee samenhangende verbeurde boetes, verbeurde boetes voor onderhuur, incassokosten over de huurachterstand, proceskosten in de kortgedingprocedure en de proceskosten in de bodemprocedure. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de reeds betaalde waarborgsom met het uitstaande bedrag moet worden verrekend. Nu ter zitting is gebleken dat [gedaagde] een waarborgsom ter hoogte van 1 maand huur inclusief btw heeft betaald, wordt op bovengenoemd bedrag € 605,-- in mindering gebracht. Voor het overige heeft [gedaagde] de schade onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat een bedrag van € 12.220,45 zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen en wel vanaf 25 maart 2019, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
4.16.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in conventie worden veroordeeld in de proceskosten in conventie, aan de zijde van [eiser 1] vastgesteld op:
  • explootkosten € 85,16
  • griffierecht € 486,--
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 1.291,16
4.17.
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
in reconventie
4.18.
[eiser 2] stelt dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij op 1 september 2016 een bezoek heeft gebracht aan het gehuurde, zich daarbij dreigend heeft opgesteld jegens de aldaar aanwezige personen, voorraden heeft vernield en goederen, waaronder een camera met statief, heeft meegenomen.
4.19.
Gegeven de ernstige verwijten die [eiser 2] maakt aan het adres van [verweerder] en de betwisting van [verweerder] op dit punt, mocht van [eiser 2] verwacht worden dat hij zijn stellingen op dit punt van enige onderbouwing zou voorzien. De enkele verwijzingen naar eigen stellingen en naar ongedateerde foto’s waaruit zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden afgeleid dat [naam holding] Holding schade heeft geleden en, als dat het geval zou zijn, dat deze schade door [verweerder] is aangebracht, zijn in dat licht onvoldoende. Hoewel vooraf aangekondigd, heeft [eiser 2] verzuimd zijn stellingen ter zitting nader te onderbouwen.
4.20.
Nu [eiser 2] zijn stellingen tegenover de betwisting van [verweerder] onvoldoende heeft onderbouwd, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.21.
[eiser 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 150,-- (0,5 punt x € 300,--) aan salaris voor de gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 12.220,45, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 25 maart 2019 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in conventie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] vastgesteld op € 1.291,16,
5.3.
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,-- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [eiser 2] in de proceskosten in reconventie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 150,--,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Stevens en in het openbaar uitgesproken.
40884 / 546