ECLI:NL:RBROT:2019:10537

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
C/10/573683 / KG ZA 19-416
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over burengeschil en ladderrecht ex artikel 5:56 BW

In deze zaak, die op 19 september 2019 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee buren over toegang tot elkaars perceel voor het uitvoeren van noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden. Eisers, eigenaren van een woning, hebben verzocht om toegang tot het perceel van gedaagden om reparaties aan hun uitbouw uit te voeren, die alleen vanuit het perceel van gedaagden kunnen worden gedaan. Gedaagden hebben geweigerd toestemming te geven, wat heeft geleid tot deze rechtszaak. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de werkzaamheden noodzakelijk zijn en dat gedaagden op grond van artikel 5:56 BW verplicht zijn om toegang te verlenen, tenzij er gewichtige redenen zijn om dit te weigeren. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagden geen gewichtige redenen hebben aangevoerd en heeft hen bevolen om gedurende drie weken toegang te verlenen aan eisers voor de uitvoering van de werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom. De vordering van gedaagden in reconventie is afgewezen, evenals hun verzoek om teruggave van een stuk grond. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/573683 / KG ZA 19-416
Vonnis in kort geding van 19 september 2019
in de zaak van

1..[naam eiser 1] ,

wonende te [woonplaats eiser 1] ,
2.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. L. B . van Luijn te Rotterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.H. de Lange te Vlaardingen.
Partijen zullen hierna [eisers 1] en [gedaagden] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 juni 2019, met producties;
  • de akte eis in reconventie van 17 juni 2019, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 19 juni 2019;
  • de pleitnota van [eisers 1] ;
  • de pleitnota van [gedaagden] ;
  • het faxbericht van [gedaagden] van 16 juli 2019;
  • het faxbericht van [eisers 1] van 17 juli 2019;
  • de akte van [eisers 1] van 30 juli 2019, met producties;
  • het faxbericht van [gedaagden] van 31 juli 2019;
  • de akte van [gedaagden] van 20 augustus 2019, met productie;
  • de e-mailberichten van [eisers 1] van 26 augustus 2019;
  • het e-mailbericht van [gedaagden] van 26 augustus 2019;
  • de akte van [eisers 1] van 29 augustus 2019.
1.2.
De zaak is pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen door middel van buurtbemiddeling een minnelijke regeling te bereiken. Uit de correspondentie die na de zitting door de voorzieningenrechter is ontvangen blijkt dat partijen geen minnelijke regeling hebben kunnen treffen. Partijen hebben verzocht om vonnis te wijzen.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[eisers 1] zijn eigenaar van de woning aan de [adres 1] , kadastraal bekend Gemeente Vlaardingen, sectie [sectie] , nummers [nummer 1] en [nummer 2] . [gedaagden] zijn eigenaar van de woning aan de [adres 2] , kadastraal bekend Gemeente Vlaardingen, sectie [sectie] , nummer [nummer 3] .
2.2.
De tuinen van partijen grenzen aan elkaar. [eisers 1] hebben een uitbouw aan hun woning, waarvan de houten buitenmuur grenst aan het perceel van [gedaagden]
2.3.
De onderkant van de houten buitenmuur van de uitbouw is aan het rotten. Reparaties aan de uitbouw kunnen alleen worden uitgevoerd vanuit de tuin van [gedaagden]
2.4.
In september 2018 hebben [eisers 1] om die reden aan [gedaagden] verzocht om toegang te krijgen tot hun erf teneinde de houten planken te vervangen en te schilderen.
2.5.
[eisers 1] hebben daarnaast laten weten dat de schutting aan de achterzijde van de tuin van [gedaagden] ook moet worden gerepareerd en dat die tegelijk met de herstelwerkzaamheden kan worden vervangen.
2.6.
Bij brief van 14 september 2018 hebben [gedaagden] bericht dat zij geen toestemming verlenen om de reparaties uit te voeren vanuit hun tuin. Naar aanleiding hiervan hebben [eisers 1] Buurtbemiddeling Vlaardingen ingeschakeld.
2.7.
Bij e-mailbericht van 19 oktober 2018 heeft Buurtbemiddeling Vlaardingen te kennen gegeven de bemiddelingspoging niet voort te zetten. De bemiddeling is beëindigd omdat [gedaagden] niet open stonden voor een bemiddelingsgesprek.
2.8.
Bij aangetekende brief van 11 maart 2019 hebben [eisers 1] [gedaagden] verzocht om vóór 25 maart 2019 toegang tot de tuin te verlenen voor de werkzaamheden. In deze brief hebben [eisers 1] aangekondigd rechtsmaatregelen te treffen indien de toestemming niet wordt verleend.

3..Het geschil in conventie

3.1.
In conventie vorderen [eisers 1] om [gedaagden] , bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te gebieden om [eisers 1] toe te staan tijdelijk de achterzijde van het perceel van [gedaagden] te betreden voor het doen van onderzoek en het verrichten van onderhouds- en herstelwerkzaamheden ten behoeve van de onroerende zaak van [eisers 1] , bestaande uit het verwijderen van planken aan de uitbouw en het aanbrengen van nieuwe planken, alsook door het vervangen van de schutting. Een en ander op een straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere keer dat [gedaagden] na veertien dagen na betekening van dit vonnis en in een periode van twee maanden, te verlengen met door weersomstandigheden onwerkbare dagen of door overmacht, hiermee in strijd handelen. [eisers 1] hebben daarnaast gevorderd om [gedaagden] in de volledige proceskosten van € 2.500,00 te veroordelen.
3.2.
Aan deze vordering leggen [eisers 1] het volgende ten grondslag. De werkzaamheden kunnen uitsluitend vanaf het perceel van [gedaagden] worden uitgevoerd. Op grond van artikel 5:56 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn [gedaagden] daarom gehouden om dit toe te staan. Er zijn geen gewichtige redenen op grond waarvan [gedaagden] dit kunnen weigeren. [eisers 1] hebben daarnaast een spoedeisend belang bij hun vordering. Het rottingsproces schrijdt voort waardoor de constructie steeds verder verzwakt en de kans op schade toeneemt.
3.3.
[gedaagden] voeren gemotiveerd verweer en concluderen tot afwijzing van het gevorderde.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
In reconventie vorderen [eisers 2] primair om, met veroordeling in de proceskosten, [verweerders] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot teruggave van het in bezit genomen stuk grond van [eisers 2] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom. Subsidiair vorderen [eisers 2] [verweerders] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan een kadestraal onderzoek voor het laten uittekenen van de erfgrens, waarvan de kosten door de in het ongelijk gestelde partij worden gedragen en om [verweerders] te veroordelen dit onderzoek te respecteren, op straffe van een dwangsom.
4.2.
Aan deze vordering leggen [eisers 2] het volgende ten grondslag. [verweerders] hebben ten onrechte een stuk grond in de tuin van [verweerders] in bezit genomen. Daarnaast hebben [verweerders] een schutting geplaatst op de grond van [eisers 2] moeten vrij over hun eigendom kunnen beschikken. [eisers 2] hebben een spoedeisend belang bij hun vordering omdat moet worden voorkomen dat [verweerders] de nieuwe schutting opnieuw op de grond van [eisers 2] bouwen.
4.3.
[verweerders] voeren gemotiveerd verweer en concluderen tot afwijzing van het gevorderde.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Wegens de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze tegelijk worden besproken.
De spoedeisendheid van de zaak
5.2.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken waarin – gelet op de belangen van partijen – een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist bevoegd deze te geven. Van een spoedeisende zaak in vorenbedoelde zin is sprake als van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
5.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers 1] voldoende hebben gesteld dat de zaak spoedeisend is. Een deel van de beoogde werkzaamheden betreft immers onderhoud aan de onroerende zaak van [eisers 1] , waarmee zij binnen afzienbare termijn een aanvang moeten kunnen nemen.
De werkzaamheden ten aanzien van de uitbouw
5.4.
[eisers 1] hebben gevorderd om [gedaagden] te gebieden toe te staan om onderhouds- en herstelwerkzaamheden te verrichten ten behoeve van de onroerende zaak van [eisers 1] bestaande uit het verwijderen van planken aan de uitbouw en het aanbrengen van nieuwe planken. [eisers 1] hebben gemotiveerd gesteld dat deze werkzaamheden noodzakelijk zijn om verzwakking van de constructie te voorkomen.
[eisers 1] hebben gesteld dat de reparatiewerkzaamheden alleen kunnen worden uitgevoerd vanuit de tuin van [gedaagden] en hebben om die reden ex artikel 5:56 BW gevorderd om [gedaagden] te gebieden dit toe te staan voor de duur van twee maanden.
Artikel 5:56 BW bepaalt dat wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, de eigenaar van deze zaak gehouden is dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.
5.5.
De noodzaak om het perceel van [gedaagden] te betreden voor het uitvoeren van de werkzaamheden aan de uitbouw is tussen partijen niet in geschil. Gelet op de door [eisers 1] overgelegde correspondentie heeft [eisers 1] aan [gedaagden] voldoende kenbaar gemaakt wat de werkzaamheden in relatie tot hun perceel behelzen en wat de omvang en duur van de werkzaamheden zullen zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dit worden aangemerkt als een behoorlijke kennisgeving in de zin van artikel 5:56 BW. Artikel 5:56 BW schrijft daarnaast voor dat het gebruik van het perceel van de ander tegen schadeloosstelling dient te gebeuren. Uit het verhandelde ter zitting, alsmede uit de overgelegde stukken, blijkt dat [eisers 1] schadeloosstelling hebben aangeboden. Dat er gewichtige redenen zijn op grond waarvan van [gedaagden] niet kan worden gevergd dat [eisers 1] gebruik maken van hun perceel om de hierboven omschreven werkzaamheden aan de uitbouw te verrichten, is niet gebleken. Tussen partijen staat immers vast dat de uitbouw eigendom is en op de grond staat van [eisers 1] Bovendien is de zomer reeds voorbij waardoor het verweer van [gedaagden] dat de werkzaamheden schade zullen berokkenen aan de in bloei staande beplanting niet opgaat. Gelet op het voorgaande kunnen [gedaagden] naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid niet weigeren [eisers 1] gebruik te laten maken van hun perceel. Nu ter zitting en uit de stukken is gebleken dat de werkzaamheden in een kortere periode dan twee maanden kunnen worden uitgevoerd, zal de voorzieningenrechter de termijn waarin [gedaagden] toegang tot de tuin moeten verschaffen aan [eisers 1] bepalen op drie weken. Deze periode zal niet worden verlengd met door weersomstandigheden onwerkbare dagen, zoals gevorderd, aangezien de beschreven werkzaamheden onder alle weersomstandigheden verricht kunnen worden. De voorzieningenrechter gaat er hierbij van uit dat [eisers 1] de door de werkzaamheden eventuele ontstane schade ex artikel 5:56 BW aan [gedaagden] zullen vergoeden.
5.6.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd op het in het dictum te vermelden bedrag.
De werkzaamheden ten aanzien van de schutting
5.7.
[eisers 1] hebben daarnaast gevorderd om de schutting tussen de percelen van partijen te mogen vervangen. [gedaagden] hebben aangevoerd dat (een deel van) de schutting op hun grond staat en dat [eisers 1] dit stuk grond onterecht in bezit hebben genomen. [gedaagden] hebben daarom in reconventie (primair) gevorderd [eisers 1] te veroordelen tot teruggave van de grond. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag wie van partijen eigenaar is van de strook grond waar de schutting op staat.
5.8.
Vooropgesteld wordt dat de voorzieningenrechter zich bij de beoordeling van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening – bij wijze van uitgangspunt – dient te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure. Dat betekent in dit geval dat de vordering van [eisers 1] in beginsel alleen kan worden toegewezen als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de strook grond waarop de schutting staat eigendom is van [eisers 1] Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de reconventionele vordering van [gedaagden] Pas wanneer in grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de strook grond waarop de schutting staat eigendom is van [gedaagden] kan deze vordering worden toegewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat beide onvoldoende is gebleken en overweegt daar toe als volgt.
5.9.
[gedaagden] hebben hun standpunt gebaseerd op het kadastraal onderzoek dat is uitgevoerd op 12 juli 2019, waaruit blijkt dat de stenen muur waarop de schutting is gebouwd grensoverschrijdend is gebouwd, waardoor de schutting zich op de aan [gedaagden] toebehorende grond bevindt. [eisers 1] hebben hier echter tegen aangevoerd dat de kadastrale tekening onvoldoende uitsluitsel geeft over de eigendomsverhoudingen. Subsidiair hebben [eisers 1] aangevoerd dat de situatie zoals deze thans is, sinds de aankoop van de woning door [eisers 1] in 1986 reeds bestaat en dat zij daarom door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond.
5.10.
De kadastrale grens hoeft volgens de Hoge Raad (HR 3 november 2000, NJ 2001/222) niet altijd samen te vallen met de eigendomsgrens. De eigendomsgrens kan met name door verkrijgende verjaring van stroken grond afwijken van de kadastrale grens. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is nader feitenonderzoek noodzakelijk om vast te kunnen stellen waar de eigendomsgrens tussen de percelen van [eisers 1] en [gedaagden] exact loopt. De onderhavige procedure leent zich niet voor een dergelijk onderzoek. Gelet op het voorgaande kan in kort geding niet worden vastgesteld tot wie het stuk grond waarop de schutting staat behoort. Of de schutting staat op een strook grond dat in eigendom toebehoort aan [eisers 1] of van [gedaagden] , zal daarom in een eventuele bodemprocedure verder moeten worden uitgezocht. In de bodemprocedure kan dan ook het beroep van [eisers 1] op verjaring worden beoordeeld, voor zover vast komt te staan dat de schutting inderdaad op het perceel van [gedaagden] staat.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering in conventie, alsmede de primaire vordering in reconventie moet worden afgewezen. Een nadere belangenafweging maakt dat niet anders. Nu reeds een kadastraal onderzoek heeft plaatsgevonden hebben [gedaagden] geen belang bij hun reconventionele subsidiaire vordering, zodat ook die wordt afgewezen.
Proceskosten
5.12.
Nu partijen over en weer op belangrijke punten in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.

6..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
6.1.
gebiedt [gedaagden] hun medewerking te verlenen aan de uitoefening door [eisers 1] aan het ladderrecht (artikel 5:56 BW), in die zin dat [eisers 1] gedurende drie weken na de betekening van dit vonnis de onder 5.4. van dit vonnis genoemde werkzaamheden aan de uitbouw van hun onroerende zaak (doen) uitvoeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, een dagdeel hieronder begrepen, dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 5.000,00,
6.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
wijst het gevorderde af,
6.6.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima en in het openbaar uitgesproken door
mr. P. de Bruin op 19 september 2019.
2180/1659