ECLI:NL:RBROT:2019:10529

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
10/750038-18; 10/751001-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel, zware mishandeling en voorhanden hebben van vuurwapenonderdelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 april 2019 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mensenhandel, zware mishandeling en het voorhanden hebben van vuurwapenonderdelen. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [naam slachtoffer 1] gedurende een periode van dwang en geweld heeft gedwongen tot prostitutiewerkzaamheden, waarbij hij haar verdiensten afnam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn handelen de lichamelijke en geestelijke integriteit van [naam slachtoffer 1] ernstig heeft geschonden. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan zware mishandeling van [naam slachtoffer 2], waarbij hij haar letsel toebracht door haar te slaan en te schoppen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een contactverbod met [naam slachtoffer 1] voor de duur van vijf jaar, met vervangende hechtenis bij overtreding van dit verbod. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2]. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/750038-18; 10/751001-19
Datum uitspraak: 1 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
Van der Hoopstraat 100 te (2921 LD) Krimpen aan den IJssel ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De IJssel te Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
5 september 2018, 21 november 2018, 29 januari 2019 en 18 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, zoals deze ten aanzien van parketnummer 10/750038-18 op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De rechtbank heeft de feiten die in de gevoegde dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Die nummering zal worden aangehouden in dit vonnis. De teksten van de (gewijzigde) tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Blom heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten (met betrekking tot feit 2 het primair tenlastegelde);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging (hierna: TBS-maatregel);
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, te weten een contactverbod met [naam slachtoffer 1] , gedurende vijf jaar waarbij twee weken hechtenis dient te worden toegepast bij elke overtreding van dat verbod, met een maximum van zes maanden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Algemene overweging ten aanzien van de door de verdachte afgelegde verklaring op de terechtzitting van 18 maart 2019
Ten aanzien van de door de verdachte op de terechtzitting van 18 maart 2019 afgelegde verklaring overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte heeft er voor gekozen zich tijdens het voorbereidend onderzoek consequent te beroepen op zijn zwijgrecht en hij is op de zitting van 18 maart 2019 voor het eerst met een verklaring met betrekking tot de hem verweten feiten gekomen. De verklaring van de verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank kritisch en met de nodige voorzichtigheid worden beschouwd. Immers, in het algemeen kan worden gesteld dat een verklaring van een verdachte, die is afgelegd zonder kennis te hebben genomen van het complete strafdossier, betrouwbaarder is dan een verklaring afgelegd wanneer de verdachte wel kennis draagt van het complete strafdossier. In het laatste geval bestaat de mogelijkheid van beïnvloeding en/of afstemming van de verklaring op informatie uit het strafdossier. De rechtbank zal de verklaring van de verdachte daarom alleen gebruiken als de inhoud te verifiëren is door andere bewijsmiddelen.
4.2.
Vrijspraak ten aanzien van feit 3
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 3 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. De verklaringen van [naam slachtoffer 1] (hierna: [naam slachtoffer 1] ) dat de verdachte haar vanaf het moment dat hij vrijkwam in februari 2017 direct weer begon te mishandelen, worden ondersteund door diverse bewijsmiddelen. [naam slachtoffer 1] zou bij de politie littekens op haar heup en elleboog aan de verbalisanten hebben laten zien en twee getuigen verklaren letsel bij haar te hebben gezien. Ook zou [naam vriendin verdachte] (hierna: [naam vriendin verdachte] , de vriendin van de verdachte) in een chatgesprek tegen de verdachte hebben gezegd
’’enigste wat je kn is vrouwen slaan’’.
4.2.2.
Beoordeling
De verdenking tegen de verdachte komt er op neer dat hij zich in de periode van 8 februari 2017 tot en met 23 november 2017 op verschillende plaatsen schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [naam slachtoffer 1] . [naam slachtoffer 1] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaringen afgelegd over deze mishandelingen. Samengevat verklaart zij dat zij twee weken nadat de verdachte in februari 2017 vrijkwam, in Capelle aan den IJssel door de verdachte in elkaar is geslagen. Vanaf april 2017 was [naam slachtoffer 1] bij haar moeder in Harderwijk en vanaf juni of juli 2017 was ze weer bij de verdachte in Schiedam. Vanaf het moment dat ze met de verdachte in Schiedam verbleef, werd ze elke dag mishandeld door de verdachte. De verdachte maakte daarbij af en toe gebruik van voorwerpen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voor deze verklaringen ten aanzien van de mishandelingen in de periode van 8 februari 2017 tot en met
23 november 2017 onvoldoende steunbewijs aanwezig is in het dossier. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[naam slachtoffer 1] heeft bij de politie littekens op haar elleboog en linkerheup aan de verbalisanten laten zien. Hiervan kan echter niet worden vastgesteld wanneer deze zouden zijn opgelopen, aangezien zich in het dossier, anders dan ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde zware mishandeling, geen letselverklaringen bevinden. Het enkele feit dat [naam slachtoffer 1] littekens heeft, biedt daarom onvoldoende steun aan haar verklaring dat deze zouden zijn ontstaan door een mishandeling door de verdachte.
In het dossier bevindt zich een getuigenverklaring van [naam getuige 1] . [naam getuige 1] verklaart dat zij drie keer letsel bij [naam slachtoffer 1] heeft gezien. Slechts ten aanzien van één keer dat zij letsel heeft gezien, verklaart zij wanneer zij dit zou hebben gezien. Zij verklaart dat [naam slachtoffer 1] een dik gezicht had toen ze zwanger van de verdachte was. [naam slachtoffer 1] was naar eigen zeggen eind 2016 zwanger van de verdachte. Toen zat de verdachte vast. Deze verklaring van [naam getuige 1] biedt daarom geen steun aan de mishandelingen in de periode zoals ten laste gelegd. Ten aanzien van de andere twee keer dat ze letsel zou hebben gezien, verklaart [naam getuige 1] niet wanneer ze dit zou hebben gezien zodat haar verklaring op dit punt evenmin ondersteuning biedt aan de verklaring van [naam slachtoffer 1] .
In het dossier bevindt zich tevens een getuigenverklaring van [naam getuige 2] . Zij verklaart dat ze één keer heeft gezien dat het gezicht van [naam slachtoffer 1] heel dik was. [naam slachtoffer 1] zou tegen haar hebben gezegd dat dit kwam door een ontsteking. [naam getuige 2] verklaart verder dat zij wel eens heeft gezien dat het been en de arm van [naam slachtoffer 1] blauw en open waren. [naam getuige 2] verklaart niet wanneer ze dit letsel heeft gezien. Gelet hierop biedt ook de verklaring van [naam getuige 2] geen ondersteuning aan de verklaringen van [naam slachtoffer 1] .
Ook het feit dat [naam vriendin verdachte] tegen de verdachte in een chatgesprek zou hebben gezegd
‘’het enigste wat je kn is vrouwen slaan’’biedt onvoldoende steun aan de verklaringen van [naam slachtoffer 1] nu de context waarin dit bericht is verzonden onbekend is gebleven.
4.2.3.
Conclusie
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Dat sprake is van uitbuiting en gedwongen prostitutie volgt enkel uit de verklaringen van [naam slachtoffer 1] . Deze verklaringen worden niet ondersteund door de overige inhoud van het dossier. Bovendien zijn de verklaringen van [naam slachtoffer 1] onbetrouwbaar en ongeloofwaardig.
4.3.2.
Beoordeling
De verdenking van de verdachte komt er – kort gezegd – op neer dat hij zich in de periode van 8 februari 2017 tot en met 23 november 2017 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. In ieder geval is daarvan sprake met ingang van 11 november 2017. Dit wordt hieronder toegelicht.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 23 november 2017 gaan verbalisanten naar de [adres delict 1] te Schiedam. Daar zou de meldster ( [naam slachtoffer 1] ) tegen haar wil worden vastgehouden door haar ex-vriend, de verdachte. In de woning aan de [adres delict 1] te Schiedam wordt [naam slachtoffer 1] aangetroffen. Ter plaatse verklaart zij aan de verbalisanten dat zij sinds enige tijd niet meer de woning uit mocht van de verdachte.
[naam slachtoffer 1] heeft aanvullende verklaringen afgelegd op onder andere 30 januari 2018,
12 april 2018 en 20 december 2018. Deze verklaringen komen er kort gezegd op neer dat zij sinds februari 2017 met de verdachte in Capelle aan den IJssel verbleef. Vanuit daar is zij vrijwillig gaan werken in de prostitutie, zoals zij ook al eerder had gedaan. Omdat ze daar is mishandeld, is zij voor ongeveer twee maanden naar haar moeder in Harderwijk vertrokken. Omstreeks juni of juli 2017 is ze weer teruggegaan naar de verdachte. Ze heeft vanaf toen samen met de verdachte in een woning in Schiedam verbleven, vanuit waar ze gedwongen werd om te werken in de prostitutie. Als ze niet werkte, werd ze geslagen, geschopt en bedreigd. Op enig moment heeft de verdachte het telefoonnummer van [naam slachtoffer 1] dat gekoppeld was aan haar advertentie op Kinky.nl gewijzigd naar zijn eigen telefoonnummer, zodat hij meer controle over haar kon uitoefenen en zij geen klanten meer kon wegdrukken. Hij wilde dat ze meer geld ging verdienen. Op een gegeven moment werkte ze zeven dagen per week, had geen vrije dagen en ze moest blijven werken van de verdachte. Hij liet haar nooit alleen en ze mocht de woning niet verlaten. Al haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden moest ze afstaan aan de verdachte. Hier heeft ze nooit meer iets van gezien.
De verklaringen van [naam slachtoffer 1] worden op diverse punten ondersteund door de overige inhoud van het dossier.
Ondersteunend aan de verklaringen van [naam slachtoffer 1] dat de verdachte vanaf enig moment bepaalde wanneer [naam slachtoffer 1] klanten moest ontvangen en dat ze werd gedwongen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten, zijn de resultaten uit het onderzoek in de telefoon van de verdachte. Bij de doorzoeking in de woning van de [adres delict 1] te Schiedam is een mobiele telefoon aangetroffen en in beslag genomen. In deze telefoon zat een SIM-kaart met het bijbehorende telefoonnummer [gsm-nummer] . De verdachte heeft op de terechtzitting van 18 maart 2019 verklaard dat deze telefoon aan hem toebehoorde.
Verbalisanten hebben deze telefoon uitgelezen. Op deze telefoon zijn vanaf
11 november 2017 in de inbox SMS-berichten aangetroffen van klanten die reageren op een seksadvertentie op kinky.nl van ‘’ [bijnaam slachtoffer 1] ’’. Uit gegevens van de exploitant van Kinky.nl blijkt voorts dat de bellijn van de kinky advertentie met ingang van 11 november 2017 is gewijzigd naar dit telefoonnummer van de verdachte. [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij onder andere veel werkte onder de naam ‘’ [bijnaam slachtoffer 1] ’’. De verklaring van de verdachte dat hij zijn telefoon op enig moment op verzoek van [naam slachtoffer 1] aan haar heeft gegeven en dat daarom zijn telefoonnummer was verbonden aan de advertentie van ‘’ [bijnaam slachtoffer 1] ’’ op Kinky.nl, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Verder ondersteunend aan de verklaringen van [naam slachtoffer 1] op dit punt zijn resultaten van een onderzoek ingesteld in de onderliggende gegevens van de betreffende advertentie van Kinky.nl, genummerd [advertentienummer] . Hieruit is gebleken dat het IP-adres [IP-adres] onder andere van 11 september 2017 tot en met 23 november 2017 gebruikt werd in combinatie met het
e-mailadres waarmee de betreffende advertentie is aangemaakt ( [mailadres] ). Na onderzoek bleek dat voornoemd IP-adres afgegeven was aan een persoon wonende aan de [adres delict 1] te Schiedam, vanuit waar het slachtoffer prostitutiewerkzaamheden verrichtte. In de telefoon van de verdachte bij ‘’Useraccounts’’ voornoemd e-mailaccount aangetroffen, wat bewijst dat verdachte in die periode zeggenschap had over de advertentie op Kinky.nl .
Op de telefoon van de verdachte is de app “Whatscan” geïnstalleerd. Uit het onderzoek van de politie blijkt dat deze app wordt gebruikt voor het maken van een koppeling tussen twee mobiele telefoons, waarbij er op de ene telefoon kan worden meegekeken op de andere telefoon. Uit de verklaring van de verdachte ter zitting blijkt dat de verdachte deze app gebruikte om mee te kunnen kijken op de telefoon van [naam slachtoffer 1] . Hiermee had de verdachte inzicht in haar belgedrag en de berichten die zij ontving en verzond. De verdachte kon [naam slachtoffer 1] daarmee controleren en dit ondersteunt de verklaring van [naam slachtoffer 1] dat zij geen klanten mocht weigeren en dat zij niet vrij was om haar prostitutiewerk in te richten zoals zij dat wilde. De verklaring van de verdachte ter zitting, namelijk dat hij de app had geïnstalleerd op beide telefoons omdat hij het vermoeden had dat [naam slachtoffer 1] vreemd ging, acht de rechtbank, mede gezien het feit dat de verdachte er zelf een aantal vriendinnen op na hield, ongeloofwaardig.
De verklaringen van [naam slachtoffer 1] dat zij al haar verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden afstond aan de verdachte en dat de verdachte zich hierdoor bevoordeelde, worden ondersteund door de Rapportage Vermogen en Inkomsten betreffende de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte in de periode van 2014 tot 2017 geen inkomsten uit arbeid, uitkeringen en/of toeslagen heeft ontvangen en dat zich tussen 2015 en 2017 op de bankrekening van de verdachte nagenoeg geen saldo bevond. Dat [naam slachtoffer 1] gedurende een deel van de periode dat zij met verdachte samen was haar verdiensten vrijwillig aan hem afdroeg, doet daar niets aan af nu voor de rechtbank vaststaat dat van vrijwilligheid geen sprake was in de bewezenverklaarde periode. De verklaring van de verdachte dat hij geen vaste lasten hoefde te betalen en dat hij geld kreeg van zijn familie en vrienden en dat hij daarmee gedurende drie jaar in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Tussenconclusie feiten en omstandigheden
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [naam slachtoffer 1] door de verdachte werd gedwongen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Hij had op zeker moment zijn telefoonnummer aan haar advertentie van Kinky.nl gekoppeld, hij controleerde haar whatsapp-gesprekken en hij kon beschikken over het bijbehorende emailaccount, zodat hij kon bepalen waar en wanneer [naam slachtoffer 1] klanten moest ontvangen. Zij mocht de woning vanuit waar zij de prostitutiewerkzaamheden verrichtte niet verlaten en zij werd constant gecontroleerd door hem. Al haar verdiensten moest zij aan hem afstaan. Dat de verklaringen van [naam slachtoffer 1] onbetrouwbaar en/of ongeloofwaardig zouden zijn is niet aannemelijk geworden nu daarvoor geen aanleiding is te vinden in het dossier en de verklaringen op diverse punten worden ondersteund.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte zich op basis van voornoemde feiten en omstandigheden schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel zoals tenlastegelegd. De tenlastelegging is geënt op de delictsomschrijvingen van artikel 273f, eerst lid, onderdelen 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht.
Mensenhandel, artikel 273f, lid 1, sub 1
Voor een bewezenverklaring van een tenlastelegging geënt op artikel 273f lid 1 sub 1 moet sprake zijn van een of meer in de in het eerste onderdeel van dit wetsartikel genoemde dwangmiddelen en gedragingen, met het oogmerk van uitbuiting.
Dwangmiddelen en gedragingen
De verdachte heeft [naam slachtoffer 1] door dwang, (dreiging met) geweld en andere feitelijkheden, bestaande uit het opsluiten in de woning en het constant controleren van haar, gehuisvest en gedwongen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Ook heeft de verdachte dit gedaan door misleiding, door [naam slachtoffer 1] te dwingen de verdiensten uit deze werkzaamheden aan hem af te staan onder de valse mededeling dat zij deze later terug zou krijgen.
Tevens heeft de verdachte dit gedaan door misbruik te maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. Hiervan is volgens de wetgever sprake als een prostituee verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland verkeert. Nu de verdachte bepaalde wanneer, met wie en onder welke omstandigheden [naam slachtoffer 1] moest werken, en zij bovendien haar opbrengsten aan hem af moest staan, is sprake van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, waar de verdachte misbruik van heeft gemaakt.
Ook heeft de verdachte dit gedaan door misbruik te maken van de kwetsbare positie waarin [naam slachtoffer 1] zich bevond. [naam slachtoffer 1] heeft meerdere malen verklaard dat de verdachte haar volledig in zijn macht had en dat hij haar geen ander keuze liet dan te werken als prostituee. De verdachte wist dat [naam slachtoffer 1] (emotioneel) afhankelijk van hem was en heeft hier misbruik van gemaakt.
(oogmerk van) uitbuiting
Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie (onder meer Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099) blijkt dat van uitbuiting kan worden gesproken indien sprake is van gedwongen tewerkstelling in de seksindustrie, omdat de lichamelijke integriteit altijd in het geding is. De aard van het te verrichten werk (i.c het gedwongen verrichten van seksuele handelingen met derden) is in deze uitleg van groot gewicht. Gelet op dit uitgangspunt is de rechtbank oordeel dat sprake is geweest van (het oogmerk van) uitbuiting.
Tussenconclusie artikel 273f, lid 1, sub 1
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte door dwang, (dreiging met) geweld en andere feitelijkheden, afpersing, misleiding, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie, [naam slachtoffer 1] heeft gehuisvest en gedwongen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten, met het oogmerk van uitbuiting. De rechtbank acht dan ook dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen.
Mensenhandel, artikel 273f, lid 1, sub 4 en sub 9
De verdachte heeft door middel van de hiervoor genoemde dwangmiddelen [naam slachtoffer 1] gedwongen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en hem te bevoordelen uit de opbrengst van deze werkzaamheden. Ook deze onderdelen van de tenlastelegging acht de rechtbank daarom bewezen.
Mensenhandel, artikel 273f, lid 1 sub 6
[naam slachtoffer 1] heeft in de periode dat zij gedwongen als prostituee heeft gewerkt steeds al haar verdiensten aan de verdachte moeten afgeven. De verdachte is door dit geld verrijkt. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [naam slachtoffer 1] .
Pleegperiode
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de aanvangsdatum van de pleegperiode vast op 11 november 2017. Uit de zendmastgegevens van de telefoonnummers van [naam slachtoffer 1] en de verdachte blijkt immers dat zij vanaf 11 november 2017 tot en met 23 november 2017 dagelijks bij elkaar zijn geweest. Bovendien is op 11 november 2017 het aan de advertentie op Kinky.nl gekoppelde telefoonnummer gewijzigd naar het telefoonnummer van de verdachte, kon verdachte ook beschikken over het bijbehorende emailaccount en vanaf die datum zijn er op de telefoon van de verdachte SMS-berichten aangetroffen betreffende de advertentie van ‘’ [bijnaam slachtoffer 1] ’’.
[naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij enige tijd na een mishandeling in september (feit 2) is gevlucht en toen een periode weg is geweest bij de verdachte. Dat zou – volgens het informatieve gesprek mensenhandel - ongeveer 2 maanden zijn geweest. De zendmastgegevens bevestigen dat zij en de verdachte van 16 september t/m 10 november 2017 niet bij elkaar waren. Uit de verklaringen van [naam slachtoffer 1] zou kunnen worden afgeleid dat zij pas weer op 20 november 2017 terug ging naar de verdachte. Echter, [naam slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat zij op 20 november besloot om te blijven omdat het de eerste dagen goed was gegaan. Dat geeft aanleiding om aan te nemen dat zij al voor 20 november terug is gegaan. De zendmastgegevens en de gegevens m.b.t. het gebruik van de kinky.nl advertentie bevestigen dat ze niet pas 20 november, maar 11 november al weer samen was met de verdachte.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat zich voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde in de periode daarvóór, onvoldoende steunbewijs in het dossier bevindt voor de verklaringen van [naam slachtoffer 1] .
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 ten laste gelegde, met dien verstande dat de pleegperiode wordt vastgesteld op 11 november 2017 tot en met 23 november 2017.
4.4.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, omdat de verklaringen van [naam slachtoffer 1] onvoldoende worden ondersteund door overige bewijsmiddelen. Bovendien heeft [naam slachtoffer 1] tegen de zus van de verdachte verklaard dat zij in elkaar was geslagen door een groep meisjes en dat ze daardoor letsel had opgelopen.
4.4.2.
Beoordeling
[naam slachtoffer 1] heeft bij de politieverhoren verklaard dat zij op enig moment door de verdachte zou worden opgehaald in Harderwijk en dat ze ruzie kregen aan de telefoon. Toen de verdachte eenmaal bij haar in de buurt was, stapte ze bij hem in de auto. Vanaf het moment dat ze instapte werd ze gelijk geslagen door de verdachte. De verdachte sloeg haar met zijn vuisten in haar gezicht en bleef haar slaan tot ze in Rotterdam waren. Ze weerde zich af door haar handen voor haar gezicht te houden. Na de mishandeling heeft de verdachte haar naar zijn zus in Rozenburg gebracht, waar ze vervolgens een week zijn gebleven. Na die week zijn ze naar Schiedam gegaan en na een paar dagen is ze naar haar huisarts in Harderwijk gegaan. Via haar huisarts is ze naar het ziekenhuis gegaan. In het ziekenhuis werd geconstateerd dat ze meerdere breuken in haar vingers had. Haar hele gezicht was dik en blauw en ze kon haar ogen niet meer open kon doen.
Bij de rechter-commissaris heeft [naam slachtoffer 1] verklaard dat deze mishandeling op 2 september 2017 moet hebben plaatsgevonden, of in elk geval ergens in september 2017.
Anders dan door de verdediging bepleit, is de rechtbank van oordeel dat zich voor de verklaringen van [naam slachtoffer 1] voldoende steunbewijs in het dossier bevindt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ondersteunend voor het door [naam slachtoffer 1] omschreven letsel ten gevolge van de mishandeling, is de over haar opgestelde FARR-verklaring van 10 juli 2018. Hieruit blijkt dat op
22 september 2017, ongeveer drie weken na de gestelde mishandeling, een zwelling aan het gelaat aan de rechterzijde werd gezien, met name rond het rechter jukbeen. Aan de rechterhand werd een zwelling en roodheid gezien van de duimtop en middelvingertop. Middels een röntgenfoto werd een breuk van de middelvinger en een breuk van de pink gezien. De geschatte genezingsduur is ten minste zes weken en er is een kans op blijvende functiebeperking en/of indicatie tot operatief ingrijpen. Deze FARR-verklaring past bij het door [naam slachtoffer 1] omschreven letsel. Dat geldt ook voor de FARR-verklaring van 4 mei 2018. Daarin staat dat [naam slachtoffer 1] op 22 september het Sint Jansdal ziekenhuis heeft bezocht en dat een ongeveer twee weken oude breuk werd gezien in de middelvinger en pink.
De verklaring van [naam slachtoffer 1] wordt bovendien op meerdere punten ondersteund door de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers die in gebruik waren bij de verdachte en [naam slachtoffer 1] . Uit die gegevens blijkt het volgende.
Op 2 en 3 september 2017 straalt het telefoonnummer gekoppeld aan [naam slachtoffer 1] aan op locaties in Ermelo en Botlek. Het telefoonnummer gekoppeld aan de verdachte straalt aan op locaties in Rotterdam, Botlek, Capelle aan den IJssel, Schiedam, Europoort, Waarden, Leusden, Amersfoort, Putten, Zeewolde, Harderwijk, Ermelo, Zeist en Utrecht. De rechtbank constateert dat voornoemde plaatsen zich alle bevinden op de route van Harderwijk naar Rozenburg (bron: Google Maps). Dit ondersteunt de verklaring van [naam slachtoffer 1] dat zij omstreeks 2 september 2017 met de verdachte van Harderwijk naar Rozenburg is gegaan.
Op 5, 6 en 7 september 2017 straalt het telefoonnummer gekoppeld aan [naam slachtoffer 1] aan op locaties in Botlek en Schiedam. Het telefoonnummer gekoppeld aan de verdachte straalt eveneens aan op locaties in Botlek en Schiedam. De rechtbank constateert dat Botlek nabij Rozenburg is gelegen. Dit ondersteunt de verklaring van [naam slachtoffer 1] dat zij na de mishandeling op 2 september 2017, met de verdachte verbleef in Rozenburg bij de zus van de verdachte.
Ook op 8 en 9 september 2017 stralen de telefoonnummers gekoppeld aan [naam slachtoffer 1] en de verdachte aan op onder andere locaties in Schiedam en Rotterdam. Dit ondersteunt de verklaring van [naam slachtoffer 1] dat ze na een week verbleven te hebben in Rozenburg, naar Schiedam is gegaan met de verdachte.
Op 10 tot en met 14 september 2017 straalt het telefoonnummer gekoppeld aan [naam slachtoffer 1] aan op locaties in Dordrecht en ’s-Gravenhage. Het telefoonnummer gekoppeld aan de verdachte straalt aan op locaties in Capelle aan den IJssel, Rotterdam, Ridderkerk, Spijkenisse en Barendrecht. Dit ondersteunt de verklaring van [naam slachtoffer 1] dat zij, nadat zij terug was gegaan naar Schiedam, naar een vriendin in Dordrecht is gegaan om vervolgens enkele dagen daarna naar haar huisarts en het ziekenhuis te gaan.
Dat [naam slachtoffer 1] na de mishandeling naar de zus van de verdachte is gebracht wordt eveneens ondersteund door de verklaring van de zus van de verdachte, [naam zus verdachte] . [naam zus verdachte] is op 11 december 2018 verhoord bij de rechter-commissaris. Daar heeft zij verklaard dat [naam slachtoffer 1] een keer bij haar thuis was. Ze zag toen dat [naam slachtoffer 1] een blauw gezicht had aan één kant.
Gelet op voornoemde is de rechtbank, anders dan door de verdediging bepleit, van oordeel dat zich in het dossier voldoende steunbewijs bevindt voor de verklaringen van [naam slachtoffer 1] . Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Dat [naam slachtoffer 1] het letsel zou hebben opgelopen doordat ze in elkaar zou zijn geslagen door een groep meisjes, is niet aannemelijk geworden. [naam slachtoffer 1] heeft dit weliswaar in eerste instantie tegen de zus van de verdachte verklaard maar de reden was volgens haar dat ze de waarheid niet aan de zus durfde te vertellen. Voorts is [naam slachtoffer 1] hierop teruggekomen door te verklaren dat zij later aan de zus van de verdachte een bericht heeft gestuurd dat het de verdachte was geweest die haar zo had mishandeld. Nu zich in de overige inhoud van het dossier geen aanknopingspunten bevinden ter ondersteuning van het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, wordt het verweer van de verdediging verworpen.
Gezien de aard van het letsel en de inhoud van de FARR-verklaring van 10 juni 2018 is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
4.4.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 2 ten laste gelegde.
4.5.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feit 4
Het onder 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard. Gezien de aard van het letsel en de inhoud van de FARR-verklaring van 4 juni 2018 is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
4.6.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 5 (parketnummer 10/751001-19)
4.6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. ‘
Het ding’waarover wordt gesproken in het gesprek tussen [naam vriendin verdachte] en verdachte, betrof een laptop. De bij de doorzoeking aangetroffen magazijnhouders en patronen zijn niet van de verdachte. Dat zijn DNA is aangetroffen op één van de magazijnhouders is te verklaren doordat de verdachte die uit de tas heeft gepakt om te kijken wat er in de tas zat. Dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor het ‘voorhanden hebben’.
4.6.2.
Beoordeling
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van 18 maart 2019 stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 15 mei 2018 is de telefoon van de vriendin van de verdachte, [naam vriendin verdachte] , afgetapt. Uit die telefoontaps is gebleken dat zij die dag meerdere malen is gebeld door de verdachte. In die gesprekken is onder meer het volgende gezegd, waarbij de verdachte is aangeduid met “X”, en [naam vriendin verdachte] met “S”:
Gesprek 18:08 uur
X: Uhm... weet je zeker dat er niets is weg.
S: Ja dat weet ik kijk luister. (X wil onderbreken) Dat weet ik juist niet.
(…)
Gesprek 18:25 uur
X: Is helemaal leeg of niet leeg
S: wacht even Ik kan niets zien. Ik heb een stoel. Ik pak ff een stoel nu
(…)
Opmerking verbalisant: [naam verdachte] klinkt heel erg in paniek, praat met een hoge stem en zijn stem neigt over te slaan
S: Alles is er nog
S: Nou het is er nog
X: Okee luister ga nu, nu weg samen met dat ding nu, ik zeg je ga nu gelijk nu hoor je wat Ik tegen jou zeg
S: JAAAAA
X: Okee nuuu nuuuu
(…)
Gesprek 18:31 uur
X: Okee, ga naar [naam wijk] , je weet waar, weet wie t zeg, precies waar ga daar naar toe
S: Jaa jaa
(…)
Gesprek 18:37 uur
S: Ik heb gewoon die deur open gemaakt, ik weet niet welke nummer
X: Helemaal boven rechts
In die gesprekken vraagt de verdachte onder andere aan [naam vriendin verdachte] of ‘het helemaal leeg is of niet’. [naam vriendin verdachte] zegt daarop ‘dat het er nog ligt’ en de verdachte zegt dat [naam vriendin verdachte] ‘nu direct weg moet gaan met dat ding’. De verdachte zegt tegen [naam vriendin verdachte] dat ze naar [naam wijk] moet gaan. [naam vriendin verdachte] weet waar.
De neef van de verdachte, [naam neef verdachte] , bleek woonachtig te zijn aan de [adres delict 2] te Capelle aan den IJssel, in een portiekwoning, rechtsboven, in de wijk [naam wijk] . Op 23 mei 2018 wordt voornoemde woning in het kader van de Wet Wapens en Munitie binnengetreden ter inbeslagneming. Tijdens deze doorzoeking wordt in de slaapkamer in de kast een plastic tas gevonden met daarin de ten laste gelegde onderdelen van vuurwapens. Op deze plastic tas is een vingerspoor aangetroffen dat mogelijk afkomstig is van de verdachte. Op één van de magazijnen bestemd voor een AK-47, een trommelmagazijn, is een DNA-spoor aangetroffen. Dit spoor betreft een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen waarbij het DNA afkomstig kan zijn van de verdachte en van minimaal één andere onbekende persoon. Het verkregen DNA-mengprofiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA van de verdachte bevat, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
De verdachte heeft verklaard dat hij de plastic tas in de slaapkamer van voornoemde woning heeft gezien en daar een magazijn uit heeft gehaald.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, waaronder het korte tijdsverloop dat gemoeid is geweest met het reizen tussen de woningen, de verklaring van de verdachte en het aangetroffen DNA-spoor, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de diverse onderdelen die zijn aangetroffen in de plastic tas voorhanden heeft gehad. De verklaring van de verdachte dat ‘het ding’ waarover hij sprak met zijn vriendin zou gaan over een laptop afkomstig van diefstal, acht de rechtbank ongeloofwaardig, temeer omdat het meer voor de hand ligt dat de vraag van verdachte aan zijn vriendin of het “helemaal leeg of niet leeg” verwijst naar een plastic tas met inhoud, dan naar een laptop.
Bewezen is het onder 5 ten laste gelegde.
4.7.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
(parketnummer 10/75003-18)
Feit 1
hij,
op tijdstippen in de periode van 11 november 2017 tot en met
23 november 2017 te Schiedam en/of Rotterdam althans in Nederland,
een ander, te weten [naam slachtoffer 1] ,
(lid 1, onder 1°)
door dwang en geweld en feitelijkheden en door
dreiging met geweld en andere feitelijkheden en
misleiding en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend
overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie, heeft gehuisvest met het oogmerk
van uitbuiting van die [naam slachtoffer 1] ,
en
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meer van de onder 1° genoemde middelen die [naam slachtoffer 1] heeft
gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
diensten en onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige
handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist dat die [naam slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het
verrichten van diensten,
en
(lid 1, onder 6°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die
[naam slachtoffer 1]
en
(lid 1, onder 9°)
(telkens) met één of meer van de onder 1° genoemde middelen die [naam slachtoffer 1] heeft
bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele
handelingen met een derde,
immers heeft verdachte:
- die [naam slachtoffer 1] gedwongen om (een groot deel van) de
opbrengst uit de prostitutiewerkzaamheden af te staan ,
en bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de
seksuele handelingen van die [naam slachtoffer 1] met een derde en
- ( telefonisch) afspraken gemaakt met klanten van die [naam slachtoffer 1] en
- bepaalde wanneer die [naam slachtoffer 1] klanten moest ontvangen en
- die [naam slachtoffer 1] (voortdurend) onder toezicht en controle gehouden en
- dreigende taal uitgesproken naar die [naam slachtoffer 1] en
- die [naam slachtoffer 1] geschopt en geslagen en
- die [naam slachtoffer 1] opgesloten, althans ondergebracht, in een woning;
Feit 2
Hij,
op 2 september 2017 in Nederland,
aan zijn levensgezel te weten [naam slachtoffer 1] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
gebroken vingers heeft toegebracht
door die [naam slachtoffer 1] (in een auto) (meermalen) (met kracht) in het,
gezicht en tegen die vingers te slaan en te stompen;
Feit 4
hij op 01 maart 2017 te Rotterdam,
aan [naam slachtoffer 2] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een botbreuk aan de onderzijde van de oogkas, heeft toegebracht door die [naam slachtoffer 2] sleutelstegen haar hoofd te gooien en (meermalen) (met kracht) in het gezicht en
tegen het lichaam te slaan en stompen en schoppen (terwijl die [naam slachtoffer 2]
op de grond lag);
(parketnummer 10/751001-19)
Feit 5
hij,
omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 23 mei 2018 te
Capelle aan den IJssel,
onderdelen van vuurwapens geschikt om automatisch te vuren,
in de zin van artikel 1 onder 3°, gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie II
onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 5 magazijnen/(patroon)houders, zijnde hulpstukken en onderdelen
die van wezenlijke aard zijn en specifiek bestemd
zijn voor een automatisch geweer van het merk Kalashnikov, model AK-47,
kaliber 7.62 x 39 min,
en (bijbehorende) munitie van Categorie II
en
onderdelen van vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3°,
gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III onder 1° van de Wet wapens en
munitie, te weten:
- een magazijn/(patroon)houder, zijnde een hulpstuk en onderdeel dat van
wezenlijke aard is en specifiek bestemd is voor een semi-automatisch pistool
van het merk Smith & Wesson, model 639, kaliber 9 mm,
en
- een magazijn/(patroon)houder, zijnde een hulpstuk en onderdeel dat van
wezenlijke aard is en specifiek bestemd is voor een semi-automatisch pistool
van het merk Glock, model 17, kaliber 9 mm,
en (bijbehorende) munitie van Categorie III,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1: mensenhandel
Feit 2: zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel
Feit 4: zware mishandeling
Feit 5: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich van 11 t/m 23 november 2017 schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft [naam slachtoffer 1] toen gedwongen prostitutiewerkzaamheden te verrichten en al haar verdiensten af te staan aan hem. Hij bepaalde wanneer [naam slachtoffer 1] moest werken en wie zij moest ontvangen. Wanneer zij niet wilde werken, werd zij geschopt, geslagen, bedreigd en onder druk gezet door de verdachte. Zij mocht de woning niet verlaten en werd te allen tijde gecontroleerd door hem.
Mensenhandel waarbij iemand gedwongen wordt om in de prostitutie te werken is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. Door het handelen van de verdachte zal [naam slachtoffer 1] , naar de ervaring leert en zo ook naar voren is gekomen uit de schriftelijke slachtofferverklaring, nog gedurende zeer lange tijd psychische en emotionele schade ondervinden. Gelet op de inbreuk die wordt gemaakt op fundamentele rechten als de menselijke waardigheid en de persoonlijke vrijheid en integriteit verdient mensenhandel naar het oordeel van de rechtbank een forse bestraffing.
De verdachte heeft zijn levensgezel, [naam slachtoffer 1] , in september 2017 zwaar lichamelijk letsel toegebracht, te weten gebroken vingers. Het is een feit van algemene bekendheid dat letsels aan de vingers pijnlijk zijn en pas na lange tijd genezen.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [naam slachtoffer 2] . De verdachte heeft zonder aanleiding in een woede-uitbarsting een sleutelbos naar het hoofd van [naam slachtoffer 2] gegooid. Daarna sloeg hij haar waardoor zij op de grond viel. Terwijl zij op de grond lag bleef hij haar schoppen en slaan. Als gevolg van deze zware mishandeling heeft [naam slachtoffer 2] een botbreuk aan de onderzijde van de oogkas opgelopen. De verdachte heeft met dit handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [naam slachtoffer 2] .
Tot slot heeft de verdachte een groot aantal onderdelen van (semi-)automatische vuurwapens voorhanden gehad. Hiermee heeft de verdachte bijgedragen aan het gevoel van onveiligheid in de maatschappij en hij heeft een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen veroorzaakt. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat het gaat om een aanzienlijke hoeveelheid onderdelen en munitie van bijzonder zware wapens.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
9 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee en rekent het de verdachte zwaar aan dat hij eerder is veroordeeld voor een mishandeling van [naam slachtoffer 1] .
7.3.2.
Rapportages
Psychiater A.W.M.M. Stevens en psycholoog B.H. Boer hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 januari 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is van 7 november 2018 tot 19 december 2018 opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC) en is daar onderzocht door een multidisciplinair team. Het onderzoek is echter zeer beperkt gebleven aangezien de verdachte zijn medewerking aan alle onderdelen van het onderzoek heeft geweigerd. Ondanks deze weigering constateren de onderzoekers bij verdachte een diepgaand en langdurig patroon van sociaal afwijkend gedrag. Vanaf de (vroege) puberteit zijn er aanwijzingen voor gedragsproblematiek, die, ondanks detenties en aangeboden begeleiding/behandeling (die de verdachte overigens grotendeels niet heeft aangenomen/is aangegaan), niet essentieel is gewijzigd. Er is een patroon van gebrek aan respect voor anderen en de verdachte vertoont onverantwoordelijk gedrag. Uit eerdere rapportages en reclasseringsadviezen komt naar voren dat de verdachte weinig probleembesef heeft en dat hij onvoldoende gemotiveerd is tot gedragsverandering. Al met al kan gesproken worden van een forse scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling, die zich volgens DMS-5 laat classificeren als een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze persoonlijkheidsstoornis was ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Geen zicht kon worden verkregen op eventuele doorwerking van de persoonlijkheidsproblematiek in de ten laste gelegde feiten, zodat geen conclusies zijn te trekken over toerekenbaarheid en geen advies is te geven tot behandeling in een strafrechtelijk kader.
Reclassering Nederland heeft ook een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 februari 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
Gelet op het feit dat de verdachte ook bij de reclassering niet heeft meegewerkt aan het opstellen van het reclasseringsadvies, heeft de reclassering onvoldoende beeld van de verdachte, zijn problematiek en wat ten grondslag ligt aan het delictgedrag. Wel zijn er vanuit de reclassering nog steeds zorgen vanwege de diverse risicofactoren (delictgeschiedenis, persoonlijkheidsproblematiek, gebrek aan probleembesef) en het feit dat er weinig beschermende factoren aanwezig zijn (ontbreken van dagbesteding en inkomen, geen motivatie voor behandeling, onvoldoende ondersteunend netwerk). Gebleken is dat de verdachte nog steeds niet ontvankelijk is voor begeleiding en/of behandeling. Al met al onthoudt de reclassering zich van een advies.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Anders dan door de officier van justitie geëist, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het opleggen van een TBS-maatregel. De verdachte heeft alle medewerking aan het onderzoek in het PBC geweigerd. Desondanks concludeert het onderzoeksteam van het PBC dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, welke aanwezig was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Niet kan worden vastgesteld of en in welke mate de aanwezigheid van deze persoonlijkheidsstoornis de keuzevrijheid van de verdachte beïnvloedde ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten.
Op grond van de conclusies van het onderzoeksteam is de rechtbank niet ervan overtuigd dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan onder invloed van de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis, temeer niet nu de rechtbank uit de feiten en omstandigheden waaronder de gepleegde feiten door de verdachte zijn begaan, sterk de indruk krijgt dat de verdachte overgaat tot het plegen van strafbare feiten als hij onder invloed van alcohol en/of drugs is. Gelet hierop zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van een TBS-maatregel, maar zal een gevangenisstraf voor een langere duur worden opgelegd dan door de officier van justitie geëist.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum slachtoffer 1] .
[naam slachtoffer 1] heeft weliswaar contact gezocht met de verdachte nadat deze was aangehouden voor de onderhavige feiten, maar daar staat tegenover dat dat al langere tijd geleden is en dat het strafrechtelijk belang om [naam slachtoffer 1] te beschermen tegen de verdachte groter is (ook gezien de eerdere veroordeling voor mishandeling van [naam slachtoffer 1] ) dan het belang van de verdachte om geen contact met [naam slachtoffer 1] te mogen hebben. De rechtbank zal bepalen, anders dan door de officier van justitie geëist, dat vervangende hechtenis voor de duur van één week zal worden toegepast bij iedere keer dat niet wordt voldaan aan deze maatregel, tot een maximum van zes maanden.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer 1] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft [naam benadeelde 1] zich in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 36.479,38 aan materiële schade en een vergoeding van € 12.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Omdat vrijspraak van de ten laste gelegde feiten ter zake is bepleit, heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht, zal de vordering gedeeltelijk worden toegewezen. Anders dan door de benadeelde partij is gevorderd, zal de rechtbank uitgaan van een gemiddeld aan de verdachte afgestaan inkomen van € 300,00 per dag. Gelet hierop, en gelet op de door de rechtbank ten aanzien van feit 1 vastgestelde pleegperiode van 13 dagen, zal de rechtbank de gevorderde materiële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 4.259,38, bestaande uit € 3.900,00 aan de verdachte afgestane inkomsten en € 359,38 aan kosten voor het aanspreken van de eigen risico van haar zorgverzekering. Ten aanzien van de meer gevorderde materiële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De gevorderde € 12.500,00 aan immateriële schadevergoeding zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 november 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 16.759,38, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Ter zake van de onder 4 ten laste gelegde feit heeft [naam benadeelde 2] zich in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.067,61 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade.
8.5.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.6.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft zich op de zitting bereid verklaard de gevorderde schadevergoeding te betalen.
8.7.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 maart 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.8.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.567,61, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 63, 273f en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het de onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum slachtoffer 1] , gedurende 5 (vijf) jaar na heden,
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
1 (één) week, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen een bedrag van
€ 16.759,38 (zegge: zestienduizendzevenhonderdnegenenvijftig euro en achtendertig eurocent), bestaande uit € 4.259,38 aan materiële schade en € 12.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 16.759,38 (hoofdsom, zegge: zestienduizendzevenhonderdnegenenvijftig euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 16.759,38 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
118 (honderdachttien) dagen;toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen een bedrag van
€ 2.567,61 (zegge: tweeduizendvijfhonderdzevenenzestig euro en eenenzestig eurocent), bestaande uit
€ 1.067,61 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 2.567,61 (hoofdsom, zegge: vijfentwintighonderdzevenenzestig euro en eenenzestig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 2.567,61 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
35 (vijfendertig) dagen;toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. in ’t Veld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging parketnummer 10-750038-18
Feit 1
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 februari 2017 tot en met
23 november 2017 te Schiedam en/of Rotterdam en/of Rozenburg, gemeente Rotterdam, althans in Nederland,
een ander, te weten [naam slachtoffer 1] ,
(lid 1, onder 1°)
door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door
dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of
misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend
overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of
vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk
van uitbuiting van die [naam slachtoffer 1] ,
en/of
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meer van de onder 1° genoemde middelen die [naam slachtoffer 1] heeft
gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
arbeid en/of diensten en/of de onder 1° genoemde omstandigheden enige
handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat die [naam slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het
verrichten van arbeid en/of diensten,
en/of
(lid 1, onder 6°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die
[naam slachtoffer 1]
en/of
(lid 1, onder 9°)
(telkens) met één of meer van de onder 1° genoemde middelen die [naam slachtoffer 1] heeft
bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele
handelingen met en/of voor een derde,
immers heeft verdachte:
- die [naam slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen, om (een groot deel van) de
opbrengst uit de prostitutiewerkzaamheden af te staan en/of af te dragen,
en/of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de
seksuele handelingen van die [naam slachtoffer 1] met of voor een derde en/of
- ( telefonisch) afspraken gemaakt met klanten van die [naam slachtoffer 1] en/of
- bepaalde wanneer die [naam slachtoffer 1] klanten moest ontvangen en/of welke
(seksuele) handelingen die [naam slachtoffer 1] met deze klanten moest uitvoeren en/of
- die [naam slachtoffer 1] (voortdurend) onder toezicht en/of controle gehouden en/of
- dreigende taal uitgesproken naar die [naam slachtoffer 1] en/of
- die [naam slachtoffer 1] geschopt en/of geslagen en/of
- die [naam slachtoffer 1] opgesloten, althans ondergebracht, in een woning zonder dat
[naam slachtoffer 1] in het bezit was van de sleutel van deze woning;
Feit 2
hij.
in of omstreeks de periode van juni 2017 tot en met september 2017 te Schiedam
en/of Rotterdam, althans in Nederland,
aan zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [naam slachtoffer 1] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of
gebroken vingers en/of ribben, heeft toegebracht
door die [naam slachtoffer 1] (in een (afgesloten) auto) (meermalen) (met kracht) in het,
gezicht en/of tegen die vingers en/of die ribben te slaan en/of te stompen
en/of te schoppen en/of te trappen;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij,
in of omstreeks de periode van juni 2017 tot en met september 2017 te
Schiedam en/of Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [naam slachtoffer 1] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam slachtoffer 1] (in een (afgesloten) auto) (meermalen) (met kracht) in het
gezicht en/of tegen die vingers en/of die ribben heeft geslagen en/of gestompt
en/of geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 februari 2017 tot
en met 23 november 2017 te Schiedam en/of Rotterdam en/of Capelle aan den
IJssel en/of Rozenburg, gemeente Rotterdam, althans in Nederland, (meermalen)
(telkens) zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [naam slachtoffer 1] ,
heeft mishandeld door (meermalen) (telkens):
- die [naam slachtoffer 1] (met een voorwerp) in het gezicht en/of tegen de ogen en/of de
buik en/of de armen, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen
en/of
- die [naam slachtoffer 1] tegen de ribbenkast en/of de buik en/of de benen, althans het
lichaam, te schoppen en/of te trappen en/of
- die [naam slachtoffer 1] tegen de punt van een tafel te duwen/gooien;
Feit 4
hij op of omstreeks 01 maart 2017 te Rotterdam,
aan [naam slachtoffer 2] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een botbreuk aan de onderzijde van de oogkas, heeft toegebracht door die [naam slachtoffer 2] sleutels, althans een hard voorwerp, naar/tegen haar hoofd en/of in het gezicht te gooien en/of (meermalen) (met kracht) in het gezicht en/of
tegen het lichaam te slaan en/of stompen en/of schoppen (terwijl die [naam slachtoffer 2]
op de grond lag);
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 01 maart 2017 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, te weten een botbreuk aan de onderzijde van de oogkas,
die [naam slachtoffer 2] sleutels, althans een hard voorwerp, naar / tegen haar hoofd en/of in het gezicht heeft gegooid en/of (meermalen) (met kracht) in het gezicht
en/of
tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt (terwijl die
[naam slachtoffer 2] op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Tekst tenlastelegging parketnummer 10-751001-19
Feit 5
hij,
op of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 23 mei 2018 te
Capelle aan den IJssel, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(een) onderde(e)l(en) van een vuurwapen(s) geschikt om automatisch te vuren,
in de zin van artikel 1 onder 3°, gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie II
onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 5 magazijnen/(patroon)houders, zijnde (een) hulpstuk(ken) en/of
onderde(e)1(en) dat/die van wezenlijke aard is/zijn en specifiek bestemd
is/zijn voor een automatisch geweer van het merk Kalashnikov, model .K-47,
kaliber 7.62 x 39 min,
en/of (bijbehorende) munitie van Categorie II
en/of
(een) onderde(e)l(en) van een vuurwapen(s) in de zin van artikel 1 onder 3°,
gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III onder 1° van de Wet wapens en
munitie, te weten:
- een magazijn/(patroon)houder, zijnde een hulpstuk en/of onderdeel dat van
wezenlijke aard is en specifiek bestemd is voor een semi-automatisch pistool
van het merk Smith & Wesson, model 639, kaliber 9 mm,
en/of
- een magazijn/(patroon)houder, zijnde een hulpstuk en/of onderdeel dat van
wezenlijke aard is en specifiek bestemd is voor een semi-automatisch pistool
van het merk Glock, model 17, kaliber 9 mm,
en/of (bijbehorende) munitie van Categorie III,
voorhanden heeft gehad.