ECLI:NL:RBROT:2019:10416

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
10/700387-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van invoer van 602 kilogram cocaïne en voorbereidingshandelingen; onvoldoende bewijs van betrokkenheid van de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 602 kilogram cocaïne en het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten waren om de verdachte te verbinden aan de ten laste gelegde feitelijke handelingen. De verdachte was preventief gedetineerd en had geen eerdere contacten met politie of justitie. Tijdens de zitting op 16 december 2019 is het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van vier jaar eiste, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar op de hoogte was van de invoer van cocaïne, maar dat er geen bewijs was voor zijn actieve betrokkenheid bij de invoer of de voorbereidingshandelingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de feiten 1 en 2, maar vond hem wel schuldig aan feit 3, het opzettelijk aanwezig hebben van 561 gram cocaïne in zijn slaapkamer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 113 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700387-19
Datum uitspraak: 23 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] (Denemarken),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht, Kerkeplaat 25 te Dordrecht.
Raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 december 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.A.M.G. van de Bilt heeft gevorderd:
  • vrijspraak van feit 4;
  • bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 en feit 3;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

4.De verdediging

De raadsman heeft primair algehele vrijspraak bepleit en heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Feiten 1 en 2
5.1.1.
De vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 3 juni 2019 is in een containerterminal in de Rotterdamse haven vanaf een schip een container gelost. Deze container was afkomstig uit Colombia en was volgens opgave geladen met bananen bestemd voor een bedrijf in Rotterdam. Op 6 juni 2019 heeft de douane de container gescand met röntgenapparatuur en daarbij heeft zij onregelmatigheden/ afwijkingen geconstateerd. Bij de daarop volgende controle met narcoticaspeurhonden reageerden de honden positief, hetgeen betekende dat er vermoedelijke verdovende middelen in de container aanwezig waren. Vervolgens heeft de douane door de wand van de container - op de plaats van de eerder geconstateerde onregelmatigheden/afwijkingen - een kleine hoeveelheid substantie weggenomen, waarna zij met behulp van een indicatieve test heeft vastgesteld dat die witte substantie cocaïne bevatte. Daarna heeft de douane de container geopend en onderzocht. Daarbij heeft zij naast bananendozen 20 sporttassen met ieder 30 pakketten met vermoedelijk cocaïne en twee nieuwe verzegelingen voor de containerdeuren aangetroffen. Het netto totaalgewicht van alle 30 inbeslaggenomen pakketten bedroeg 602,2 kilogram. Uit de aangetroffen 30 pakketten is telkens een representatief monster genomen en deze monsters zijn voor nader onderzoek opgestuurd naar het douanelaboratorium. Na onderzoek van de monsters heeft het douanelaboratorium vastgesteld dat alle 30 monsters cocaïne bevatten.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen (kort samengevat) een eendaadse samenloop van het medeplegen van de invoer van 602 kilogram cocaïne (feit 1) en het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen ten aanzien van de invoer van deze 602 kilogram cocaïne (feit 2). Volgens de officier van justitie heeft de verdachte geldbedragen overgemaakt/geleend/overhandigd en/of vervoerd ten behoeve van de aankoop en/of het transport van de cocaïne en heeft hij daarnaast contact onderhouden, informatie uitgewisseld en ontmoetingen en/of besprekingen gehad met zijn mededaders met betrekking tot het zogenaamde ‘uithalen’ en/of invoeren van deze partij cocaïne.
5.1.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft gesteld (kort samengevat) dat op basis van de contacten tussen de verdachte en zijn vriend (hierna: [naam medeverdachte] ) hooguit kan worden vastgesteld dat de verdachte wist van de invoer en het ‘uithalen’ van de cocaïne. Wetenschap alleen is echter onvoldoende voor bewezenverklaring van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Uit de chat- en e-mailberichten blijkt alleen van ‘stoerdoenerij’ van de verdachte. De verdachte heeft niet meer gedaan dan het doorvertellen aan zijn vrienden van de verhalen die hij van [naam medeverdachte] hoorde. Onverstandig, maar niet strafbaar. Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat de verdachte enige feitelijke handeling heeft verricht of een rol heeft gespeeld bij de invoer van de cocaïne en de voorbereidingshandelingen daartoe.
5.1.4.
Beoordeling
Uit de diverse chat- en e-mailberichten tussen de verdachte en zijn vrienden [naam 1] en [naam 2] blijkt dat de verdachte wist dat er begin juni 2019 een partij cocaïne zou worden ingevoerd en dat zijn vriend [naam medeverdachte] daarbij betrokken was in die zin dat [naam medeverdachte] deze partij zou gaan ‘uithalen’. De verdachte heeft dit ook ter zitting verklaard.
De berichten die de verdachte met zijn vrienden [naam 1] en [naam 2] heeft uitgewisseld passen bij de door de politie geschetste tijdslijn met betrekking tot de op 6 juni 2019 in de container aangetroffen en onderschepte cocaïne in Rotterdam. Uit de inhoud van deze berichten zijn echter geen concrete afspraken af te leiden die duiden op rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij deze invoer van cocaïne. Een en ander valt te passen in het door de verdachte geschetste scenario dat hij de informatie die hij van [naam medeverdachte] kreeg slechts heeft doorverteld aan [naam 1] en [naam 2] . Het dossier geeft evenmin blijk van contact tussen de verdachte en [naam medeverdachte] over deze invoer c.q het uithalen van deze partij cocaïne waaruit betrokkenheid van de verdachte zou kunnen worden afgeleid als in de tenlastelegging bedoeld. Dat de verdachte destijds nog een andere telefoon in zijn bezit had dan de telefoon die door de politie is uitgelezen, is niet gebleken.
Hoewel de rechtbank de indruk heeft dat de verdachte minder naïef is dan hij zich tijdens de politieverhoren en tijdens het onderzoek op zitting heeft gepresenteerd, zijn er dus onvoldoende concrete aanknopingspunten in het dossier dat de verdachte betrokken was bij de ten laste gelegde feitelijke handelingen, zoals het investeren in en/of organiseren van de invoer van de cocaïne en de voorbereiding daarvan. Onduidelijk is gebleven welke faciliterende en/of organiserende rol de verdachte concreet zou hebben gehad.
Er is dus onvoldoende wettig bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met een ander of anderen die er op gericht was deze partij cocaïne in te voeren en uit de container te halen. Om dezelfde redenen ontbreekt ook het bewijs van medeplegen van voorbereidingshandelingen.
Dit betekent dat de feiten 1 en 2 niet wettig en overtuigend zijn bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.2.
Feit 3
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft verklaard dat hij kort voor de verdwijning van zijn vriend [naam medeverdachte] (omstreeks 14 juni 2019) een blauwe stoffen tas, met een voor hem onbekende inhoud, van [naam medeverdachte] heeft gekregen met het verzoek deze voor hem te bewaren en dat hij deze tas zonder erin te kijken op een kast in zijn slaapkamer heeft geplaatst. Hij heeft niets uit de blauwe tas gehaald.
De raadsman heeft – in lijn met voornoemde verklaring van de verdachte – gesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de in zijn slaapkamer aangetroffen cocaïne, noch dat die cocaïne zich (mede) in de machtssfeer van de verdachte heeft bevonden. De raadsman wijst er in dit verband op dat er geen dactyloscopische sporen zijn veiliggesteld en onderzocht op de aangetroffen pakketten drugs, noch DNA-onderzoek is verricht.
5.2.2.
Beoordeling
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat er op 2 september 2019 tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte op een kast in diens slaapkamer twee witkleurige blokken, verpakt in doorzichtig huishoudfolie, zijn aangetroffen. Na onderzoek bleek het te gaan om cocaïne. Eén blok is aangetroffen in een witte plastic tas met het opschrift “Rituals” en het andere blok is aangetroffen in een zwarte toilettas.
De rechtbank stelt vast dat de blauwe stoffen tas waarover de verdachte heeft verklaard niet op de kast is aangetroffen op 2 september 2019 bij de doorzoeking van verdachtes slaapkamer en de rest van diens woning. De verdachte heeft dan ook geen verklaring gegeven voor de in de witte plastic tas en zwarte toilettas aangetroffen cocaïne, waar de tenlastelegging op ziet.
Om tot een veroordeling te komen voor het aanwezig hebben van cocaïne is vereist dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de cocaïne.
Daarbij moet aangenomen worden dat - tenzij uit feiten en/of omstandigheden anders blijkt - degene die over een onroerend goed de beschikkingsmacht heeft, voor hetgeen zich daarin bevindt verantwoordelijk is en daarvan ook wetenschap heeft.
Nu de verdachte geen (aannemelijke) verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de cocaïne in zijn slaapkamer, moet hij verantwoordelijk worden gehouden voor de aanwezigheid daarvan en moet hij geacht worden wetenschap en beschikkingsmacht te hebben gehad. Contra-indicaties hiervoor zijn niet gebleken. De verklaringen van de verdachte geven voorts geen aanleiding voor de conclusie dat dactyloscopisch onderzoek had moeten plaatsvinden.
Dit betekent dat het feit bewezen is.
5.3.
Feit 4
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat feit 4 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 3 heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij
op 02 september 2019 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad 561 gram van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet, gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft 561 gram cocaïne voorhanden gehad in de slaapkamer van zijn woning. Deze hoeveelheid harddrugs voedt de veronderstelling dat sprake is van een dealerindicatie.
Harddrugs zijn zeer schadelijk voor de gezondheid. Bovendien is het algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft door zijn handelen aangezet tot het instandhouden en verder uitbreiden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
8.3.2.
Rapportages
Het Leger des Heils te Rotterdam heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 december 2019. Hieruit blijkt dat de verdachte zijn leven maatschappelijk gezien op orde heeft en dat het opleggen van bijzondere voorwaarden of reclasseringstoezicht weinig zinvol wordt geacht. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Deze gevangenisstraf is even lang als de voorlopige hechtenis tot aan de datum van deze uitspraak heeft geduurd. Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van heden, zodat de verdachte per direct in vrijheid zal worden gesteld.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 113 (honderddertien) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
mr. F. Wegman en mr. P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 03 juni 2019 tot en met 06 juni 2019 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1
lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 602 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
in de periode van 03 juni 2019 tot en met 06 juni 2019 te Rotterdam, althans
in Nederland,
ter uitvoering van het voornemen om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland te brengen,
ongeveer 602 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I,
- één of meer geldbedrag(en) overgemaakt en/of geleend en/of overhandigd en/of
in ontvangst genomen en/of vervoerd ten behoeve van de aankoop en/of het
transport van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt
en/of een of meer bespreking(en)en/of ontmoetingen gehad met zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen
en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne;
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
in of omstreeks de periode van 20 maart 2018 tot en met 06 juni 2019 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van ongeveer 602 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn
en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
meermalen, in ieder geval éénmaal:
- één of meer geldbedrag(en) overgemaakt en/of geleend en/of overhandigd en/of
in ontvangst genomen en/of vervoerd ten behoeve van de aankoop en/of het
transport van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt
en/of een of meer bespreking(en)en/of ontmoetingen gehad met zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne;
3.
hij
op of omstreeks 02 september 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 561 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
4.
hij
op of omstreeks 02 september 2019 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en)
tot een totaal van euro 28.730,- of daaromtrent,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet,
althans van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en)
tot een totaal van euro 28.730,- of daaromtrent, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.