ECLI:NL:RBROT:2019:10414

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
10/153043-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van noodweer en beoordeling van psychische problematiek bij verdachte in strafzaak van bedreiging met zware mishandeling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is de verdachte op 23 december 2019 veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 juni 2019 te Vlaardingen, waarbij de verdachte twee willekeurige slachtoffers met een mes en/of schaar heeft bedreigd. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde, ondanks zijn verklaring dat hij werd aangevallen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als bewijs gebruikt om te concluderen dat de verdachte opzettelijk de slachtoffers heeft bedreigd.

De rechtbank heeft ook de psychische problematiek van de verdachte in overweging genomen. Rapportages van psychologen en de reclassering wijzen op een mogelijke licht verstandelijke beperking en psychische problemen, waaronder een eerdere opname in een forensisch psychiatrische kliniek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling en dat er geen reëel zicht is op een klinische opname binnen een redelijke termijn. Dit heeft geleid tot de conclusie dat een gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden, de meest passende reactie is op het gepleegde feit.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 14 dagen onvoorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, nu de verdachte niet langer in voorlopige hechtenis hoeft te blijven. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/153043-19
Datum uitspraak: 23 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] op [geboorteplaats verdachte] (Nederlandse Antillen),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting in het kader van de schorsingsvoorwaarden verblijvende in de forensisch psychiatrische kliniek Transfore te Balkbrug.
Raadsvrouw mr. S.E.M. Hooijman, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 december 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een klinische behandelverplichting bij Trajectum (FPK De Beuken) of een soortgelijke instelling en de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.

4.De verdediging

De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit en heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweer. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 juni 2019 te Vlaardingen
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd
met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] een mes en/of schaar te tonen en
(daarbij) op die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] af te rennen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

7.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft – uitgaande van de verklaring van de verdachte – een beroep gedaan op noodweer.
7.2.
Beoordeling
In tegenstelling tot hetgeen de verdachte heeft verklaard, namelijk dat hij werd aangevallen door aangever en diens broer, blijkt uit de verklaringen van de aangevers [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] alsmede uit de verklaring van de getuige [naam getuige] (proces-verbaal van bevindingen dossierpagina’s 14-15) in het geheel niet van enige ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. Uit voornoemde verklaringen blijkt dat de verdachte naar de slachtoffers is gerend, hen daarbij een mes en/of een schaar tonend.
Er was derhalve geen sprake van een noodweersituatie. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
7.3.
Conclusie
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op de openbare weg twee volkomen willekeurige mensen bedreigd door een mes en/of een schaar aan hen te tonen en daarmee op hen af te rennen. De slachtoffers waren samen met twee jonge kinderen.
Het hoeft geen betoog dat dit een ernstig strafbaar feit betreft en dat dit feit niet alleen veel impact heeft gehad op de volwassen slachtoffers, maar ook op de kinderen.
Dergelijk gedrag zorgt ook in het algemeen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
8.3.2.
Rapportages
Psycholoog drs. R.A. Sterk heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 12 september 2019. (Kinder- en jeugd)psychiater I.T.M. Nurmohamed heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 oktober 2019.
Beide deskundigen hebben gerapporteerd dat de verdachte zijn medewerking aan het opstellen van een Pro Justitia rapportage heeft geweigerd. De psychiater heeft de indruk dat dit deels voortkomt uit zijn procespositie en deels mogelijk ook uit psychopathologie (mogelijk een psychose). De rechtbank heeft acht geslagen op beide rapporten.
Uit voornoemde rapporten blijkt dat er bij de verdachte mogelijk sprake is van een licht verstandelijke beperking en dat er mogelijk enige aanwijzingen zijn gevonden voor psychische problematiek. Uit de rapporten blijkt tevens dat de verdachte eerder onder toezicht van de reclassering heeft gestaan, onder klinische behandeling is geweest en met een rechterlijke machtiging (Wet BOPZ) gedwongen is opgenomen als gevolg van een pyschose.
De rechtbank wordt geadviseerd om een observatieplaatsing in het Pieter Baan Centrum
te overwegen, zodat multidisciplinair (psychiatrisch, psychologisch, milieu) onderzoek
kan plaatsvinden om zo mogelijk een antwoord te kunnen formuleren op de onderzoeksvragen.
Reclassering Nederland te Rotterdam heeft rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 september 2019 en 22 november 2019. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
In het rapport van 22 november 2019 is onder meer het volgende vermeld:
Sinds 8 oktober 2019 verblijft betrokkene in het kader van schorsing van de preventieve hechtenis in de forensisch psychiatrische kliniek (FPK) Transfore te Balkbrug. Dit betreft een overbruggingsplek alwaar betrokkene zal verblijven totdat hij geplaatst kan worden binnen een andere kliniek.
Betrokkene is aangemeld bij de FPK De Beuken. Laatstgenoemde betreft een FPK specifiek gericht op SGLVB (sterk gedragsgestoord, licht verstandelijk beperkt)-problematiek. Momenteel is onduidelijk of betrokkene daar als cliënt is geaccepteerd; het dossier moet nog gescreend worden. Het huidige schorsingstraject van betrokkene wordt niet gemonitord door de reclassering omdat een reclasseringstoezicht niet als schorsingsvoorwaarde is meegenomen. Dit betekent dat de reclassering geen toezicht houdt op naleving van de bijzondere voorwaarden en er niet wordt gemonitord óf en per wanneer betrokkene bij de voor hem geïndiceerde kliniek terecht kan.
Al met al concludeert de reclassering dat diagnostiek noodzakelijk is om hier vervolgens een gerichte behandeling op aan te bieden. Na het voltooien van de behandeling is resocialisatie middels onder meer begeleid/ beschermd wonen en dagbesteding geïndiceerd. Doordat het betrokkene aan ziektebesef en –inzicht lijkt te ontbreken en hij geen last of lijdensdruk ervaart, is hij hier echter niet voor gemotiveerd. Zowel binnen de FPK Transfore als bij het NIFP en de reclassering laat betrokkene herhaaldelijk en nadrukkelijk weten zijn medewerking te weigeren. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden voor het opstellen van een uitvoerbaar/ haalbaar plan van aanpak waarvan enig recidivebeperkend effect verwacht mag worden.
Gezien de zorgen omtrent betrokkene wordt hij besproken in een zogeheten EPA-overleg. Vanuit dit ketenoverleg wordt de casus gemonitord en worden inspanningen verricht om betrokkene in zorg te krijgen.
Het risico op recidive, letselschade en onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Alhoewel interventies en toezicht noodzakelijk worden geacht, weigert betrokkene zijn medewerking waardoor wij geen mogelijkheden zien om de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Per e-mail van 6 december 2019 heeft de behandelcoördinator van de verdachte bij Transfore aanvullende informatie verschaft naar aanleiding van een vraag ten aanzien van de toerekeningvatbaarheid ten tijde van het tenlastegelegde en een opmerking ten aanzien van de geïndiceerde behandelsetting:
1: Het is lastig om op basis van het huidige functioneren een inschatting te maken van de toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het delict. Zoals hij zich op de afdeling gedraagt kunnen we stellen dat op basis van zijn (ogenschijnlijke) beperkte intelligentie niet begrijpt wat er in zijn omgeving gebeurt (althans onvoldoende), hij ook niet begrijpt wat zijn situatie inhoud en wat er van hem verwacht wordt. Het niet begrijpen van de situatie is van invloed op zijn functioneren. Terugkijkend op het delict was toen ook de verstandelijke beperking aanwezig, dus ook dan mag verwacht worden dat hij de situatie niet goed kon inschatten c.q. niet goed begrepen heeft en dat is van invloed geweest op zijn handelen. Op basis hiervan kan gesproken worden over een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
2: Inderdaad lijkt het besef bij patiënt te ontstaan indien zaken concreet benoemd worden voor hem. Dit is passend bij zijn verstandelijke beperking en derhalve is een behandeling in de LvB sector aangewezen.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit en gelet op de eerdere veroordelingen wegens geweldsfeiten, kan nu niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De strafeis van de officier van justitie is er met name op gericht dat de verdachte een klinische behandeling zal ondergaan. De officier van justitie heeft aangegeven dat - gezien verdachtes verstandelijke problematiek - er echter slechts een beperkt aantal klinieken is waar de verdachte behandeld kan worden. Naar verwachting kan de verdachte medio maart 2020 worden opgenomen in de FPK De Beuken in Boschoord, welke kliniek het meest passend zou zijn voor de verdachte. Gezien hetgeen de rechtbank hiervoor onder 8.3.2. heeft overwogen, is de strafeis van de officier van justitie in principe zonder meer op zijn plaats.
De raadsvrouw heeft er op gewezen dat de verdachte niet gemotiveerd is voor enige behandeling, dat de precieze problematiek van de verdachte niet is vastgesteld en dat daardoor onvoldoende vaststaat dat FPK De Beuken de juiste behandeling zal kunnen bieden. Bovendien is er nog geen indicatiestelling afgegeven en heeft er nog geen intakegesprek plaatsgevonden, waardoor de kans bestaat dat de verdachte langdurig in de huidige overgangskliniek (Transfore) zal moeten verblijven, hetgeen onwenselijk is.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat behandeling van de verdachte de voorkeur zou moeten hebben. Daarnaast stelt de rechtbank echter vast dat er op dit moment geen reëel zicht is op een behandeling binnen een redelijke termijn. Omdat er nog geen intakegesprek heeft plaatsgevonden noch verdachtes problematiek is gediagnosticeerd, blijft het namelijk niet alleen onzeker of de verdachte daadwerkelijk medio maart 2020 bij FPK De Beuken kan worden opgenomen, maar is het ook onzeker of aldaar de juiste behandeling kan worden aangeboden.
De strafeis van de officier van justitie zou betekenen dat de verdachte tenminste vijf maanden (8 oktober 2019 tot en met medio maart 2020) in de overgangskliniek zou verblijven waarna pas eventueel zijn behandeling zou kunnen starten. Dit acht de rechtbank afgezet tegen het strafbare feit en de straf die daarvoor normaliter zou worden opgelegd en rekening houdend met het ontbreken van enige intrinsieke motivatie bij de verdachte – waardoor enig positief resultaat van een behandeling hoogst onzeker wordt – niet meer acceptabel. Een observatieplaatsing in het Pieter Baan Centrum acht te rechtbank gelet op de huidige wachttijden om voornoemde redenen evenmin acceptabel.
Alles afwegend zal de rechtbank daarom overgaan tot het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, hetgeen zij gezien het hiervoor overwogene passend en geboden acht. Aangezien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van bedreiging met zware mishandeling en de officier van justitie zijn eis heeft gebaseerd op een bewezenverklaring van bedreiging tegen het leven gericht, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan is gevorderd.
Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact worden verbonden, waardoor de verdachte zich gedurende de proeftijd zal moeten melden bij Reclassering Nederland te Rotterdam, zolang en frequent als de reclassering dit noodzakelijk vindt, en zal hij zich moeten houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Dit zal er - in combinatie met de inmiddels bestaande monitoring van de verdachte vanuit het Veiligheidshuis Rijnmond waar de verdachte wordt besproken in het overleg voor personen met een ernstige psychiatrische aandoening (EPA-overleg) - voor moeten zorgen dat de verdachte ervan wordt weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is even lang als de voorlopige hechtenis (tot de schorsing ervan) heeft geduurd. Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van heden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
14 (veertien) dagen niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich, voor het eerst uiterlijk 31 december 2019, melden bij Reclassering Nederland, afdeling reclassering, Marconistraat 2 te Rotterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
mr. F. Wegman en mr. P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 juni 2019 te Vlaardingen
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] een mes
en/of schaarvoor te houden/te tonen en/of
(daarbij) op/naar/in de richting van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] (af) te
rennen.