In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2019 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich niet kon verenigen met de behandeling van zijn zaken door mr. S.W. Kuip. Het wrakingsverzoek werd ingediend tijdens een zitting op 28 november 2019, waar de rechter van oordeel was dat hij het verzoek zelf kon afdoen en de behandeling van de zaken kon voortzetten. Op 5 december 2019 heeft de rechter eindbeslissingen genomen in de zaken van verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk was, omdat de rechter de zaken van verzoeker niet meer behandelde na het geven van de eindbeslissingen. De wrakingskamer benadrukte dat het doel van wraking, namelijk de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen, niet meer kon worden bereikt, aangezien de behandeling van de zaak al was geëindigd. Verzoeker had de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen de beslissingen van de rechter, maar de wrakingskamer kon niet oordelen over de juistheid van het oordeel van de rechter over zijn onpartijdigheid. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. S.W. Kuip.