ECLI:NL:RBROT:2019:10406

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
83-056045-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de zorgplicht bij exploitatie van kunstgrasvelden en bodemverontreiniging met rubbergranulaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die als exploitant van kunstgrasvelden wordt beschuldigd van het schenden van de zorgplicht zoals bedoeld in artikel 13 van de Wet Bodembescherming. De verdachte rechtspersoon heeft de bodem verontreinigd met rubbergranaatkorrels en heeft nagelaten om de vereiste maatregelen te nemen om de gevolgen voor het milieu te beperken of ongedaan te maken. De rechtbank oordeelt dat de verdachte rechtspersoon opzettelijk heeft gehandeld door niet alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd om verontreiniging van de bodem te voorkomen. De rechtbank legt een geldboete op van € 10.000,-, waarvan € 5.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overweegt dat de verdachte rechtspersoon, ondanks kennis van de zorgplicht en de aanbevelingen van de gemeente en branche, onvoldoende actie heeft ondernomen om de verontreiniging te voorkomen en niet tijdig de nodige maatregelen heeft getroffen. De rechtbank concludeert dat de verdachte rechtspersoon haar zorgplicht heeft geschonden en dat de opgelegde straf passend is gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83-056045-19
Datum uitspraak: 19 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische strafkamer, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[naam verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd aan de [vestigingsadres verdachte rechtspersoon] te [vestigingsplaats verdachte rechtspersoon] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door dhr. [naam gemachtigde] , die blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel gemachtigd is om de vennootschap in dezen te vertegenwoordigen,
raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.W. Boogert heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 10.000,-, waarvan € 5.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte rechtspersoon een handeling heeft verricht die de bodem mogelijk zou verontreinigen of aantasten. Voor zover er al zou vaststaan dat het om het gebruik van rubbergranaatkorrels gaat, ontbreekt er bewijs dat deze korrels tot een verontreiniging hebben geleid. Het rapport van het RIVM waarnaar in de aangifte wordt verwezen maakt immers geen onderdeel uit van het procesdossier.
Daarnaast is voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 13 van de Wet Bodembescherming (hierna: Wbb) vereist dat de verdachte rechtspersoon haar zorgplicht heeft geschonden en daarvan is hier geen sprake. [naam verdachte rechtspersoon] heeft alle maatregelen getroffen die redelijkerwijs van haar gevergd konden worden.
4.1.2.
Beoordeling
Op het perceel [adres] te Enschede is een sportcomplex gevestigd met twee kunstgras voetbalvelden. De gemeente Enschede (hierna: de gemeente) is eigenaar van dit sportcomplex. In 2017 heeft de verdachte rechtspersoon het beheer en het onderhoud van dit sportcomplex van de gemeente overgenomen. [naam sportvereniging] is de huurder van het sportcomplex.
Op 18 juli 2018 heeft de politie bij het sportcomplex een onderzoek ingesteld naar de mogelijke bodemverontreiniging met instrooirubber van kunstgras. Geconstateerd werd dat op de tegelpaden rondom de kunstgrasvelden zwarte korrels lagen die overeen kwamen met de korrels op de kunstgrasvelden. Daarnaast lagen er zwarte korrels op de onverharde bodem rond deze tegelpaden en was de verspreiding van deze korrels niet alleen zichtbaar in de directe nabijheid van de kunstgrasvelden, maar ook op een afstand van ruim 10 meter. Bij (her)controles op 21 november 2018 en 7 februari 2019 werd geconstateerd dat er nog steeds zwarte korrels op de tegelpaden rond de kunstgrasvelden en de onverharde bodem rond deze paden lagen en dat rond de velden geen kantplanken waren geplaatst.
De politie heeft vastgesteld dat de aangetroffen zwarte korrels ‘instrooirubber’ betreft. Daarnaast spreekt [naam gemachtigde] in zijn verhoor bij de politie, als het gaat om het onderhoud van de kunstgrasvelden van [naam sportvereniging] , over ‘rubberkorrels’ en heeft hij verklaard dat voor dit onderhoud de brancherichtlijnen worden gevolgd. Deze brancherichtlijnen hebben betrekking op een verantwoorde toepassing van rubbergranulaat als invulmateriaal op kunstgrasvelden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat op de desbetreffende kunstgrasvelden rubbergranulaatkorrels lagen. De rechtbank acht op basis van het proces-verbaal van de politie ook bewezen dat deze rubbergranulaat korrels op bovenbeschreven wijze rondom de velden hebben gelegen. De verbalisant heeft gerelateerd dat hij op 18 juli 2018 op het desbetreffende sportcomplex aanwezig was:
Ik zag dat de tegelpaden verontreinigd waren met zwarte korrels (instrooirubber). Ik zag dat deze zwarte korrels qua uiterlijk overeen kwamen met de zwarte korrels die in de kunstgrasvelden waren aangebracht. Ik zag tevens deze zwarte korrels ook op de onverharde bodem rond de tegelpaden lagen. Ik zag dat deze onverharde bodem zwart/donker van kleur was. Ik zag dat deze bodem, verontreinigd met de zwarte korrels, duidelijk veel donker van kleur was dat de niet verontreinigde bodem rond de natuurlijke grasvelden. De verontreiniging met het instrooirubber rond de kunstgrasvelden varieerde van 2 meter tot ongeveer 10 meter op sommige plaatsen
(deels tussen bosschages rond het sportcomplex). Ik zag voorts dat de zwarte korrels
rond en in de putten bij de kunstgrasvelden lagen. Ik kon niet zien waar deze putten
op waren aangesloten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat deze korrels buiten het veld op de grond hebben gelegen, verontreiniging van de bodem in de zin van artikel 13 Wbb oplevert. Op basis van bovenstaande bevindingen stelt de rechtbank verder vast, dat de korrels die rondom de velden zijn aangetroffen afkomstig zijn van de sportvelden. Daarvoor is, anders dan de raadsman heeft gesteld, geen onderzoek naar de aard van de korrels nodig. De constatering dat de korrels buiten het veld er net zo uitzien als de korrels op het veld, tezamen met het ontbreken van elke andere logische verklaring voor het aantreffen van die korrels buiten het veld, zijn voldoende voor het bewijs.
Op de verdachte rechtspersoon rustte op grond van artikel 13 Wbb een dubbele zorgplicht, namelijk ten eerste de verplichting om verontreiniging van de bodem te voorkomen en ten tweede, als de verontreiniging zich voordoet, de verplichting om de gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. De vraag of de verdachte rechtspersoon aan haar zorgplicht heeft voldaan, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis kan worden toegekend aan het tijdstip waarop eventuele maatregelen ter voorkoming of ongedaanmaking van de verontreiniging zijn genomen.
Op 18 oktober 2017 heeft de verdachte rechtspersoon van de gemeente per e-mail een brief van DCMR milieudienst Rijnmond ontvangen, waarmee zij is geïnformeerd over de op haar rustende zorgplicht bij het gebruik van kunstgrasvelden (dossier, p. 115, doorgenummerd). In deze brief wordt voor de nadere invulling van deze zorgplicht verwezen naar de brancherichtlijn van VACO van 2014. In deze brancherichtlijn is onder het kopje ‘Zorgplicht bij gebruik’ het volgende opgenomen: “Zorg ervoor dat het rubbergranulaat niet verspreid wordt buiten het veld. Voorkom dat rubbergranulaat terecht komt in groenstroken. Zorg voor goede uitloopmatten en veeg de verharding rondom het veld regelmatig. Door het gebruik van bijvoorbeeld een verhoogde kantstrook rond groenstroken buiten het veld voorkomt u dat rubbergranulaat van de verharding in de borders en bermen spoelt of waait.” (dossier, doorgenummerd, p. 38). Tevens heeft de gemeente de verdachte rechtspersoon op 22 maart 2018 per e-mail nogmaals geïnformeerd over de zorgplicht van de Wbb (dossier, p. 123 doorgenummerd). De aanbevolen maatregelen staan ook vermeld in de richtlijn van 16 november 2018 die door de branche en de gemeente aan de verdachte rechtspersoon is verstrekt (dossier, doorgenummerd, p. 157).
Gezien het voorgaande wist de verdachte rechtspersoon in elk geval vanaf 18 oktober 2017 dat zij maatregelen moest treffen om bodemverontreiniging als gevolg van het gebruik van rubbergranulaat op de kunstgrasvelden te voorkomen. Gebleken is dat de verdachte rechtspersoon ook verschillende maatregelen heeft genomen, zoals het plaatsen van uitloopmatten en bebording en het aanbrengen van een verhard pad rond de kunstgrasvelden. Deze maatregelen hebben echter niet kunnen voorkomen dat de rubbergranulaatkorrels buiten de kunstgrasvelden en in de berm terecht kwamen. Kantplanken, zoals aanbevolen in de richtlijn, had de verdachte rechtspersoon niet geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte rechtspersoon daarmee dan ook niet tijdig
allemaatregelen genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd om verontreiniging van de bodem te voorkomen. Dat de verdachte rechtspersoon, zoals ter terechtzitting namens de verdachte rechtspersoon naar voren is gebracht, voor het plaatsen van deze kantplanken in de tenlastegelegde periode geen budget had, leidt niet tot een ander oordeel omdat dit de verdachte rechtspersoon er niet van had hoeven weerhouden dit budget al op een eerder tijdstip bij de gemeente aan te vragen. De verdachte rechtspersoon heeft, hoewel zij vanaf 18 oktober 2017 op de hoogte was van de in de richtlijn aanbevolen maatregel, pas na de tweede controle op 21 november 2018 voor het plaatsen van de kantplanken een offerte aangevraagd en de gemeente verzocht om budget.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verdachte rechtspersoon, toen de verontreiniging en aantasting zich voordeed, onvoldoende heeft gedaan om deze gevolgen te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Hoewel de verdachte rechtspersoon twee keer per jaar onderhoud pleegde rond de kunstgrasvelden door te vegen, zijn bij de verschillende controles rubbergranulaatkorrels aangetroffen op de tegelpaden rondom de kunstgrasvelden en op de onverharde grond rond deze tegelpaden als gevolg waarvan de bodem is verontreinigd. Het twee keer per jaar vegen door de verdachte rechtspersoon, is dus niet voldoende gebleken.
Gezien het voorgaande heeft de verdachte rechtspersoon gehandeld in strijd met de op haar rustende zorgplicht als bedoeld in artikel 13 Wbb.
4.2.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman van de verdachte rechtspersoon heeft ter terechtzitting een voorwaardelijk verzoek gedaan voor het geval de rechtbank het door de officier van justitie bij requisitoir overgelegde RIVM briefrapport ‘Verkenning milieueffecten rubbergranulaat bij kunstgrasvelden’ van 3 juli 2018 als bewijsmiddel gebruikt. In dat geval wenst de verdediging zich te kunnen beraden over het alsnog horen van deskundigen.
Nu de rechtbank bij de bewezenverklaring voormeld briefrapport niet voor het bewijs heeft gebruikt, is de voorwaarde van het voorwaardelijke verzoek niet vervuld. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 7 februari 2019 in de gemeente
Enschede, opzettelijk, als degene die op of in de bodem handelingen) verrichtte als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming,
te weten het exploiteren van twee kunstgrasvelden (in gebruik bij voetbalvereniging [naam voetbalvereniging] ) waarbij als nevengevolg rubbergranulaatkorrels (instrooirubber) die de bodem kunnen verontreinigen, op of in de bodem geraken,
en die wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingende bodem kon worden verontreinigd,
niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd,
teneinde die verontreiniging te voorkomen
en
toen die verontreiniging zich voordeed,
de verontreiniging en de directe gevolgen daarvan te beperken en/of zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet Bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de draagkracht van de verdachte rechtspersoon. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte rechtspersoon heeft zich schuldig gemaakt aan een milieudelict door niet te voorkomen dat de bodem werd verontreinigd met rubbergranulaatkorrels als gevolg van de exploitatie van twee kunstgrasvelden. Ook toen de verontreiniging zich voordeed heeft zij niet alle vereiste maatregelen genomen om de daaruit voortvloeiende nadelige gevolgen voor het milieu (verder) te beperken en ongedaan te maken. Zo zijn bijvoorbeeld de aanbevolen kantplanken niet geplaatst.
Door aldus te handelen heeft de verdachte rechtspersoon haar zorgplicht in de zin van de Wbb geschonden.
Gelet op de ongewenste risico’s voor het milieu door het handelen van de verdachte rechtspersoon en de duur van de overtreding van de Wbb, dient op dit feit te worden gereageerd met het opleggen van een geldboete. De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte rechtspersoon niet eerder is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande en alles afwegend acht de rechtbank een geldboete van € 10.000,- waarvan € 5.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde feit:
  • 14a, 14b, 14c en 23 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot
een geldboete van € 10.000,- (tienduizend euro),
bepaalt dat van deze geldboete € 5.000,- niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde rechtspersoon voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 jaar, zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en J.L.M. Boek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 december 2019.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te tekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 7 februari 2019 in de gemeente
Enschede, opzettelijk, als degene die op of in de bodem (een) handeling(en) verrichtte als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming,
te weten het exploiteren van twee kunstgrasvelden (in gebruik bij voetbalvereniging [naam voetbalvereniging] ) waarbij als nevengevolg rubbergranulaatkorrels (instrooirubber) die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem geraken,
en die wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen
en/of,
toen die verontreiniging of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en/of de directe gevolgen daarvan te beperken en/of zoveel mogelijk ongedaan te maken.