ECLI:NL:RBROT:2019:10405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
10/218643.19 TUL VV: 10/032482.17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling door steken met een mes en slaan

Op 23 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 9 september 2019 in Dordrecht de aangever heeft gestoken met een mes en hem in zijn gezicht heeft geslagen. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door het steken met een mes in de rug van de aangever een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft gecreëerd. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de aangever en een locatieverbod voor de Sint Jorisweg te Dordrecht. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 135,00 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/218643.19
Parketnummer vordering TUL VV: 10/032482.17
Datum uitspraak: 23 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Somalië) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Zuid West - De Dordtse Poorten, locatie Dordrecht,
raadsvrouw mr. C.J. Berghout, advocaat te Rijswijk.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 (poging doodslag) en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd in het rapport van 25 november 2019 en met daaraan toegevoegd een contactverbod met [naam aangever] en een locatieverbod voor de Sint Jorisweg te Dordrecht;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/032482.17.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering (feit 1)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft door de aangever in zijn rug te steken bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever van het leven zou kunnen beroven.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit. Hierbij is aangevoerd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad om de aangever van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.1.3.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte op 9 september 2019 de aangever [naam aangever] (verder te noemen: het slachtoffer) in zijn onderrug heeft gestoken met een vouwmes. Dit heeft de verdachte zowel bij de politie als tijdens de zitting bekend. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag of een poging zware mishandeling. In elk geval is voor een bewezenverklaring voorwaardelijk opzet op de dood danwel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel vereist.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dat gevolg zal intreden. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat degene die die handelingen verricht de aanmerkelijke kans op dat betreffende gevolg heeft aanvaard.
Verbalisant [naam agent] , die op 9 september 2019 als agent in burger getuige was van het incident, heeft verklaard dat de verdachte achteruit van het troittoir afliep en midden op de weg bleef staan. Vervolgens haalde de verdachte een vouwmes uit zijn zak, pakte het mes met beide handen vast en draaide het lemmet uit het heft. De getuige zag dat de verdachte met het mes in zijn rechterhand het trottoir terug op liep in de richting van het slachtoffer. Toen de verdachte het slachtoffer op één meter was genaderd, zwaaide hij zijn rechterarm naar achteren waarop het slachtoffer zich afwendde en met zijn rug naar de verdachte stond. Vervolgens stak de verdachte het slachtoffer met het mes linksonder in de rug. De verdachte stak zonder krachtige beweging en de getuige zag geen zichtbare reactie bij het slachtoffer die erop duidde dat hij pijn had. Op grond daarvan acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de verdachte heeft doorgestoken. Voorts stelt de rechtbank vast dat het dossier geen medische informatie bevat waaruit volgt dat het steken op de betreffende plaats van de onderrug (potentieel) dodelijk letsel ten gevolg kan hebben. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer door het steken dodelijk zou worden getroffen. Nog daargelaten dat ook vereist is dat de verdachte zich van zo’n kans bewust is geweest, betekent dit dat het voor een poging doodslag benodigde opzet, ook in voorwaardelijke zin, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Dit ligt anders voor de poging zware mishandeling. Bij het steken met een mes in de romp bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt, onder andere bestaande in de kans op ernstige weefselschade en een blijvend litteken, ook indien betrekkelijk weinig kracht wordt uitgeoefend. Door het slachtoffer daar te steken heeft de verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. De gedraging van de verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ook worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Er zijn geen contra-indicaties gebleken die aan dit oordeel kunnen afdoen. Dat het uiteindelijke letsel van het slachtoffer blijkens de foto’s in het dossier beperkt is gebleken, doet hieraan ook niet af. Gelet daarop is de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.1.4.
Conclusie
De verweren worden verworpen. Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.2.
Bewijswaardering (feit 2)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Op grond van het dossier kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te slaan. Verbalisant [naam agent] heeft hier niets over verklaard en de verklaringen van het slachtoffer en van getuige [naam getuige] zijn onbetrouwbaar, temeer nu getuige [naam getuige] de verdachte een hak wilde zetten. Dit wordt bevestigd doordat het slachtoffer en [naam getuige] later de verdachte hebben aangeboden om tegen betaling van een geldbedrag hun verklaring in te trekken. Subsidiair is de verdediging van mening dat het slachtoffer niet kon zien wie hem de klap heeft gegeven.
4.2.2.
Beoordeling
Op 9 september 2019 is het slachtoffer, voordat hij werd gestoken door de verdachte, naar eigen zeggen door diezelfde persoon in zijn gezicht geslagen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [naam getuige] , die heeft verklaard dat de verdachte degene is geweest die aan het slachtoffer een klap heeft uitgedeeld. Er zijn volgens de rechtbank geen concrete feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat de verklaring van de getuige [naam getuige] en/of de verklaring van het slachtoffer onbetrouwbaar zijn en om die reden niet zouden kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Daarnaast bevat het dossier een foto van het letsel aan het gezicht van het slachtoffer.
De rechtbank gaat op grond hiervan er vanuit dat daadwerkelijk een klap is gegeven en heeft, mede gelet op het voorgaande, geen aanknopingspunten gevonden in het dossier om te veronderstellen dat de klap door een ander dan de verdachte is gegeven.
Dat verbalisant [naam agent] deze klap niet heeft gezien, maakt dit niet anders. Gezien de verklaring van [naam agent] kwam hij pas later aanlopen. Zijn waarnemingen zijn pas begonnen op het moment dat de klap al was uitgedeeld.
4.2.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Bewezen is dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met een opsomming van de bewijsmiddelen wordt volstaan nu de verdachte de hem verweten gedraging onder 1 ten laste gelegd heeft bekend en het verweer alleen ziet op de, hiervoor besproken, (juridische) waarderingen (poging doodslag en/of zwaar lichamelijk letsel) van de gedraging. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij
op 9 september 2019 te Dordrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes in de rug van
die [naam slachtoffer] heeft gestoken , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
2
hij
op 9 september 2019 te Dordrecht
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door
tegen het gezicht van die [naam slachtoffer] te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1: poging tot zware mishandeling;
feit 2: mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en mishandeling. Op 9 september 2019 heeft de verdachte – op klaarlichte dag en aan de openbare weg – het slachtoffer in zijn gezicht geslagen en hem vervolgens in zijn rug gestoken met een mes. Hij viel het slachtoffer van achteren aan, zonder dat van enige reële aanleiding voor dit handelen is gebleken. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat de verwonding die hij daarbij opliep relatief beperkt is gebleven. Het gedrag van de verdachte had immers tot ernstigere lichamelijke gevolgen kunnen leiden. Door zijn gedrag heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien zorgen dit soort geweldsfeiten op straat voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit alles wordt de verdachte aangerekend.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
30 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
25 november 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
“Enerzijds lijkt hij in te zien dat zijn gedrag niet acceptabel is, echter lijkt hij zijn gedrag ook te bagatelliseren. Het feit dat hij geen eigen woning heeft, geen inkomen of dagbesteding heeft, zijn criminogene factoren. De betrokken positie van zijn moeder en zus zien wij als beschermde factor. Gezien het feit dat het grootste deel van zijn hulpverleningsverleden als minderjarige plaatsgevonden heeft, hebben wij hier geen inzage in kunnen hebben. Zo zijn de redenen voor het verlengen van de PIJ-maatregel ons niet duidelijk geworden. Betrokkene komt tijdens het gesprek wel coöperatief over, echter lijkt dit ook deels sociaal wenselijk te zijn. Hij zegt voornemens te zijn, zijn leven te beteren en dit kom wel oprecht over. Hij zegt dan ook open te staan voor hulpverlening en begeleiding als hij eenmaal zijn hechtenis doorlopen heeft.
Gezien het justitiële verleden en de impact van het geweldsdelict wordt het recidive risico hoog ingeschat. Betrokkene lijkt niet voldoende inzicht te hebben in zijn delictgedrag en bagatelliseert zijn delictverleden.
Bij een veroordeling adviseren wij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.”
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Naast de bijzondere voorwaarden die de reclassering noodzakelijk acht, zal de rechtbank ook een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de Sint Jorisweg te Dordrecht opleggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 135,00 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 50,00, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze schade niet is onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij – gelet op het verzoek tot vrijspraak – dient te worden afgewezen. Subsidiair is de vordering niet voldoende onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ook zonder onderliggende stukken, zal de vordering geheel worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu hij hiervoor geen bedrag heeft gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 september 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de eventuele kosten van tenuitvoerlegging.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 135,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 4 mei 2017 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld – voor zover hier van belang – tot een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 19 mei 2017.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen, omdat de proeftijd blijkens de justitiële documentatie van de verdachte is ingegaan op 17 mei 2017 en loopt tot 17 mei 2020. De strafbare feiten zijn binnen deze proeftijd gepleegd.
9.3.
Beoordeling
In de justitiële documentatie van 30 oktober 2019 staat dat de proeftijd is aangevangen op 19 mei 2017 en loopt tot 17 mei 2020, terwijl bij vonnis van 4 mei 2017 een proeftijd van 2 jaar is bepaald. Onduidelijk is of de proeftijd is verlengd met één jaar, dan wel of sprake is van een omstandigheid die ertoe heeft kunnen leiden dat de proeftijd tot 17 mei 2020 zou lopen. Dit blijkt in ieder geval niet uit de thans beschikbare stukken. Op grond daarvan kan volgens de rechtbank niet worden vastgesteld dat de feiten binnen de proeftijd zijn gepleegd. Daarom zal de officier van justitie in de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk worden verklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich binnen tien werkdagen melden bij Reclassering Nederland en zal zich blijven melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. de veroordeelde zal zich – zo spoedig mogelijk – ambulant laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal verblijven in een beschermde woonvorm of maatschappelijke opvang of ontvangt woonbegeleiding, te bepalen door de reclassering, indien de reclassering dit noodzakelijk acht. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisegels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. de veroordeelde zal – gedurende de proeftijd – op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam aangever] , geboren op [geboortedatum aangever] te [geboorteplaats aangever] ;
5. de veroordeelde zal zich – gedurende de proeftijd – niet bevinden in de Sint Jorisweg te Dordrecht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 135,00 (zegge: honderdvijfendertig),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 september 2019 tot aan de dag van voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de eventuele kosten van tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 135,00 (zegge: honderdvijfendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2019 tot aan de dag van voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
2 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 4 mei 2017 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op of omstreeks 9 september 2019 te Dordrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug van
die [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of (vervolgens) met
dat mes of voorwerp een of meer stekende beweging(en) heeft gemaakt
naar/ in de richting van het lichaam van die [naam slachtoffer]
, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
2
hij
op of omstreeks 9 september 2019 te Dordrecht
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht)
op/tegen het gezicht/hoofd van die [naam slachtoffer] te slaan
en/of stompen.