ECLI:NL:RBROT:2019:10397

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
10/113324-19 en 10/191999-19 (ttz gevoegd) / TUL VV: 10/115117-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederspannigheid, niet voldoen aan identificatieplicht en diefstal met oplegging van ISD-maatregel

Op 3 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde zaken met parketnummers 10/113324-19 en 10/191999-19. De verdachte, geboren in Polen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor wederspannigheid, het niet voldoen aan de identificatieplicht en diefstal. De verdachte heeft zich op 10 mei 2019 verzet tegen de aanhouding door buitengewoon opsporingsambtenaren en heeft op dezelfde dag niet voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs te tonen. Daarnaast heeft hij op 10 augustus 2019 een stuk kaas gestolen uit een supermarkt.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard voor de feiten, maar geen straf of maatregel opgelegd voor de wederspannigheid en het niet tonen van een identiteitsbewijs, op basis van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Voor de diefstal is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel afgewezen, omdat de verdachte nu een nieuwe maatregel opgelegd krijgt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte in overweging genomen, waarbij is vastgesteld dat eerdere straffen niet hebben geleid tot gedragsverandering. De verdachte heeft een problematische sociaal-maatschappelijke situatie en een hoog recidiverisico, wat de rechtbank heeft doen besluiten tot de oplegging van de ISD-maatregel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/113324-19 en 10/191999-19 (ttz gevoegd)
Parketnummer vordering TUL VV: 10/115117-18
Datum uitspraak: 3 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Polen) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouw mr. P.W.E. Ros, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Verhoek heeft gevorderd:
in de zaken met de parketnummers 10/113324-19 en 10/191999-19:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 10/113324-19 onder 1 en in de zaak met parketnummer 10/191999-19 ten laste gelegde: oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van voorarrest;
  • met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 10/113324-19 onder 2 ten laste gelegde: schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel;
in de zaak met parketnummer 10/115117-18:
- afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van deze rechtbank van 7 maart 2019 aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.

4.Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijsverweer feit 1 in de zaak met parketnummer 10/113324-19
Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte van de in de zaak met parketnummer 10/113324-19 onder 1 ten laste gelegde wederspannigheid moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte heeft ontkend dat hij verzet heeft gepleegd tijdens zijn aanhouding. Het proces-verbaal van bevindingen van de buitengewoon opsporingsambtenaren [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] waarin is gerelateerd dat hij dit wel heeft gedaan, wordt niet ondersteund door enig ander bewijs.
Beoordeling
Op basis van het op ambtseed/ambtsbelofte door de buitengewoon opsporingsambtenaren [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich tijdens zijn aanhouding op 10 mei 2019 heeft verzet op de wijze zoals is ten laste gelegd. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de inhoud van dit opgemaakte proces-verbaal. De enkele ontkenning door de verdachte is daarvoor onvoldoende.
Op grond van het bepaalde in artikel 344, eerste en tweede lid van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs louter worden aangenomen op basis van een proces-verbaal van opsporingsambtenaren inhoudende feiten en omstandigheden die door hen zelf zijn waargenomen of ondervonden.
Het gevoerde verweer wordt daarom verworpen.
4.2.
Bewijsmiddelen, bewijsmotivering en bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/113324-19 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hieronder zal worden weergegeven.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave opgenomen van de wettige bewijsmiddelen, houdende de redengevende feiten en omstandigheden voor de bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 10/113324-19 onder 2 en in de zaak met parketnummer 10/191999-19 tenlastegelegde feiten. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte deze bewezen verklaarde feiten heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte die feiten heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/113324-19
1.
hij op 10 mei 2019, te Rotterdam, zich met geweld, heeft verzet tegen meerdere ambtenaren, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2]
(beiden buitengewoon opsporingsambtenaar bij gemeente Rotterdam), werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten belast met handhaving en aaanhouding van hem, verdachte, door meermalen, althans eenmaal,
- zich uit de greep van voornoemde [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te rukken en
- zich te bewegen in een richting tegengesteld in die waarin voornoemde [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , verdachte, wilden brengen en bewegen;
2.
hij op 10 mei 2019, te Rotterdam, niet (op eerste vordering) heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens deWet op de identificatieplicht;
Parketnummer 10/191999-19
hij op 10 augustus 2019 te Rotterdam een stuk petit brie kaas dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam supermarkt] (gevestigd op/aan [adres delict] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/113324-19
wederspannigheid,
strafbaar gesteld bij artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht;
niet voldoen aan de hem bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht opgelegde
verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden,
strafbaar gesteld bij artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht;
Parketnummer 10/191999-19
diefstal,
strafbaar gesteld bij 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Daarbij heeft hij een stuk kaas gestolen. De verdachte heeft verklaard dat hij dit gedaan heeft omdat hij honger had en geen geld had om eten te kopen. De verdachte heeft door de kaas te stelen financieel nadeel en overlast voor de betrokken winkelier veroorzaakt. Hij heeft hier kennelijk geen oog voor gehad, maar alleen voor zijn eigen situatie.
Verder heeft de verdachte zijn ID-bewijs niet getoond toen hem dat gevraagd werd door twee buitengewoon opsporingsambtenaren, waarna hij zich met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding. Daarbij heeft één opsporingsambtenaar een schaafwond opgelopen. Het gedrag van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor de buitengewoon opsporingsambtenaren, die hun beveiligings- en handhavingswerk doen in het algemeen belang.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 oktober 2019 blijkt dat de verdachte meerdere malen eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Daarbij zijn hem onder andere (deels) onvoorwaardelijke en voorwaardelijke straffen met bijzondere voorwaarden waaronder begeleiding door de reclassering opgelegd. Tevens is hem bij vonnis van 7 maart 2019 een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd. De proeftijd daarvan liep nog toen de verdachte de onderhavige feiten pleegde.
Reclassering Antes GGZ, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 november 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte komt sinds 2001 in aanraking met justitie wegens het plegen van, voornamelijk, vermogensdelicten. Sinds 2017 is er een opvallende toename in door hem gepleegde delicten. De sociaal-maatschappelijke situatie van de verdachte is zorgelijk. Hij heeft geen eigen huisvesting, geen zinvolle dagbesteding en het ontbreekt het hem aan een inkomen. Daarnaast is er sprake van een verslaving aan alcohol, amfetamine, cocaïne en XTC. De verdachte lijkt weinig tot geen probleembesef en zelfoplossend vermogen te hebben. Daarnaast heeft hij - ondanks zijn penibele sociaal-maatschappelijke situatie - nooit hulp gezocht of aanvaard. Het lukt hem echter ook niet om zelfstandig zijn problemen aan te pakken.
Er zijn aan de verdachte eerder diverse straffen opgelegd, van onvoorwaardelijke gevangenisstraffen tot voorwaardelijke straffen met bijzondere voorwaarden. Ook is aan hem recent een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd. De reclassering acht het zorgelijk dat de verdachte toch met justitie in aanraking blijft komen en dat zijn leefsituatie ongewijzigd (problematisch) lijkt te blijven. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om de verdachte te begeleiden binnen een voorwaardelijk kader. Een stringenter kader waarbinnen begeleiding en behandeling kan worden opgestart, is naar het oordeel van de reclassering de enige mogelijkheid om de huidige negatieve spiraal - en het bijbehorende delictgedrag - te doorbreken. Indien de verdachte wordt veroordeeld ziet de reclassering geen andere mogelijkheid dan het opleggen van de ISD-maatregel.
De rechtbank stelt, met de reclassering, vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen en voorwaardelijke ISD-maatregel er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd.
De verdachte heeft zich opnieuw schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, te weten de bewezenverklaarde diefstal. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 oktober 2019 in de vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De bewezenverklaarde diefstal is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Er is daarom voldaan aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). Ook is voldaan aan de overige (in de richtlijnen van het OM) gestelde vereisten.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen om de maatschappij te beveiligen en de recidive van de verdachte te beëindigen. Aan de verdachte is al verschillende keren hulp geboden door de reclassering, maar hier is de verdachte niet op ingegaan. Ambulante behandeling, zoals door de verdediging verzocht, is onvoldoende gebleken om het recidiverisico terug te dringen. Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van de samenleving voorop. De veiligheid van personen of goederen vereist daarom dat ter zake van de bewezen verklaarde diefstal aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van de tijd die door de verdachte in verzekering en voorlopige hechteis is doorgebracht. Ter zake van het bewezenverklaarde misdrijf van wederspannigheid waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten en de ISD-maatregel dus niet (mede) kan worden opgelegd zal, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel worden opgelegd.
Het bewezenverklaarde niet tonen van een ID-bewijs is een overtreding, waarvoor -indien straf wordt opgelegd- het bepaalde in artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht geldt. Gezien de omstandigheid dat aan de verdachte reeds de voornoemde maatregel wordt opgelegd, is het naar het oordeel van de rechtbank echter niet passend en geboden om voor dit feit een straf op te leggen. De rechtbank zal daarom ook ter zake van dit feit volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte ter zake daarvan schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.

8.Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 7 maart 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank (parketnummer 10/115117-18) is aan de verdachte de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 22 maart 2019.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Nu de rechtbank aan de verdachte de ISD-maatregel oplegt, zal de vordering echter, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Bij de oplegging van de maatregel is gelet op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10/113324-19 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en het in de zaak met parketnummer 10/191999-19 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/191999-19 bewezen verklaarde feit wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren, zonder aftrek van de tijd die door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht;
bepaalt dat ter zake van de in de zaak met parketnummer 10/113324-19 onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten telkens geen straf of maatregel wordt opgelegd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 7 maart 2019 (parketnummer 10/115117-18) aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en D.I. Hendriks-van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/113324-19
1
hij, op of omstreeks 10 mei 2019, te Rotterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtena(a)r(en), [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2]
(beiden buitengewoon opsporingsambtenaar bij gemeente Rotterdam), werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/hun bediening, te weten belast met handhaving en/of aaanhouding van hem, verdachte, door meermalen, althans eenmaal,
- zich uit de greep van voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te rukken en/of
- zich te bewegen in een richting tegengesteld in die waarin voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , verdachte, wilde(n) brengen en bewegen;
(art 180 Wetboek van Strafrecht)
2
hij, op of omstreeks 10 mei 2019, te Rotterdam, niet (op eerste vordering) heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht / het Wetboek van Strafvordering / het Wetboek van Strafrecht;
(art 2 Wet op de identificatieplicht, art 447e Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer 10/191999-19
hij op of omstreeks 10 augustus 2019 te Rotterdam een stuk petit brie kaas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam supermarkt] (gevestigd op/aan [adres delict] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)