ECLI:NL:RBROT:2019:10391

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
10/241469-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en witwassen

Op 14 november 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en witwassen. De verdachte, geboren in Turkije en preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.J. Silvis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 26 november 2018 in Rotterdam opzettelijk ongeveer 3 kg heroïne aanwezig had, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht. De verdachte had bekend dat hij deze heroïne in zijn auto had vervoerd. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van het aanwezig hebben van bijna 21 kg heroïne die in een appartement was aangetroffen, wat leidde tot een partiële vrijspraak voor dat deel van de tenlastelegging.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van witwassen van in totaal € 22.225,-, dat in de kofferbak van zijn auto en in zijn woning was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat dit geld afkomstig was uit misdrijf, en dat hij dit geld had verborgen, wat leidde tot een bewezenverklaring van het witwassen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 14 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen geldbedragen en een auto verbeurd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een gevangenisstraf noodzakelijk was om de maatschappij te beschermen tegen de gevolgen van drugshandel en witwassen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/241469-18
Datum uitspraak: 14 november 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Turkije) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 3 juli 2019 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 23,979 kg. heroïne wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft bekend dat hij de ongeveer 3 kg. heroïne die op 26 november 2018 is aangetroffen in de auto waarmee hij reed opzettelijk aanwezig had. Ook ten aanzien van de bijna 21 kg. heroïne die op dezelfde datum is aangetroffen in het appartement aan de [adres delict] is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat dit zich in zijn machtssfeer bevond, dat hij wist dat dit in de woning lag en dat hij opzet had op het aanwezig hebben daarvan.
4.1.2.
Beoordeling
Met betrekking tot de ongeveer 3 kg. heroïne in de auto
De verdachte heeft dit deel van de tenlastelegging bekend. Op basis van onder meer zijn bekennende verklaring staat vast dat de verdachte op 26 november 2018 een bigshopper met ongeveer 3 kg. heroïne vanuit het appartement aan de [adres delict] heeft meegenomen naar de auto waarin hij reed, in de kofferbak van deze auto heeft gedaan en vervolgens met deze auto is weggereden. Hij heeft dit in ieder geval samen met medeverdachte [naam medeverdachte] gedaan. Gelet hierop is medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van deze hoeveelheid heroïne wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot de bijna 21 kg. heroïne in het appartement
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de in het appartement aan de [adres delict] aangetroffen heroïne (bijna 21 kg.) zich in de machtssfeer van de verdachte heeft bevonden. Ook is niet bewezen dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van deze heroïne in het appartement, danwel dat hij heeft moeten vermoeden dat daar heroïne lag. Daartoe is het volgende redengevend.
Er kan niet worden vastgesteld dat het appartement van de verdachte was dan wel bij hem in gebruik was. Dat hij op 26 november 2018 een keytag van dit appartement bij zich had en hij blijkens de camerabeelden in het appartementencomplex al eerder, op 23 november 2018, in dit appartement zou zijn geweest, is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat het zijn appartement was.
Bovendien is er geen bewijs dat deze heroïne (of een deel daarvan) al vóór 26 november 2018 in dit appartement aanwezig was. Er kan dus niet worden vastgesteld dat die daar al aanwezig was toen de verdachte op 23 november 2018 in dit appartement kwam.
Vast staat wel dat de verdachte op 26 november 2018 in dit appartement is geweest, namelijk voordat hij de bigshopper met heroïne weg ging brengen. Er bevindt zich in het dossier echter geen bewijs dat hij op die datum in de ruimtes is geweest waar de overige heroïne is aangetroffen. Er kan alleen worden vastgesteld (op basis van zijn eigen verklaring) dat hij in de woonkamer is geweest en daar is geen heroïne aangetroffen.
Nu er geen forensisch onderzoek heeft plaatsgevonden, is er ook geen bewijs dat hij in aanraking is geweest met de in de woning aangetroffen heroïne.
Gelet hierop is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor (medeplegen van) het al dan niet opzetttelijk aanwezig hebben van de in het appartement aangetroffen heroïne. Ten aanzien daarvan volgt daarom partiële vrijspraak.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
Toetsingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis/420quater, eerste lid, onder a/b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
In dat geval mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen staat het volgende vast.
Bij de aanhouding van de verdachte op 26 november 2018 is er in de kofferbak van de auto die hij in gebruik had en waarvan hij toen ook de bestuurder was een bigshopper met ongeveer 3 kg. heroïne aangetroffen. Bij de daaropvolgende doorzoeking is in die kofferbak bij het reservewiel ook een blauw tasje, met daarin een plastic tas met twee stapels bankbiljetten, aangetroffen. Dit betrof een geldbedrag van in totaal € 19.880,-.
Vervolgens is ook de woning van de verdachte doorzocht en daarbij is, verborgen in de ombouw van de televisie, een stapeltje bankbiljetten aangetroffen, in totaal € 2.345,-.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het ten last gelegde witwassen moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het geldbedrag dat is aangetroffen in de auto is gesteld dat hierbij geen sprake is van een verhullingshandeling. Er is geen bewijs dat het tasje met dit geldbedrag was verstopt in een aparte ruimte bij het reservewiel onder de bodemplaat.
Met betrekking tot het geldbedrag dat in de woning van de verdachte is aangetroffen is aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat dit geld van legale herkomst is, namelijk van de inkomsten uit het werk van hem en zijn vrouw. Ook heeft hij een logische verklaring gegeven voor het verstoppen van dit geld, namelijk dat dit geld bestemd was voor de aflossing van schulden waarvan zijn vrouw niets mocht weten omdat die zijn ontstaan door uitgaven van hem bij nachtclubs.
Beoordeling
Gelet op de omstandigheden waaronder en de plek waarop de geldbedragen zijn aangetroffen, zoals hiervoor onder de vaststaande feiten omschreven, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat de aangetroffen geldbedragen (van in totaal € 22.225,-) uit enig misdrijf afkomstig zijn. In beide gevallen is sprake van een verhullingshandeling. Het geld in de woning was verstopt, hetgeen niet is betwist. Ook het geld in de auto was verborgen, namelijk in een tasje in de kofferbak. Ook dat is aan te merken als verhullingshandeling. Dat niet is gebleken dat dit geld was verstopt in een aparte ruimte, zoals de verdediging stelt, maakt dat niet anders.
Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte heeft gegeven met betrekking tot het geldbedrag dat in zijn woning was verborgen in de ombouw van de televisie niet als zo’n verklaring kan worden aangemerkt. De verdachte is pas op de zitting met deze verklaring gekomen en deze verklaring is daarom niet verifieerbaar. Ook is deze verklaring op geen enkele wijze onderbouwd.
Met betrekking tot de herkomst van het geldbedrag dat in de auto is aangetroffen, heeft de verdachte geen enkele verklaring gegeven.
Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde voorwerpen (de geldbedragen van in totaal € 22.225,-) onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde opzetwitwassen van voornoemde geldbedragen. De verdachte wist van de criminele herkomst van deze geldbedragen en door deze te verbergen heeft hij onder meer de herkomst van het geld verhuld en zo de geldbedragen witgewassen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 26 november 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 2.983 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 26 november 2018 te Rotterdam, van voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal 22.225 euro,
de herkomst, de vindplaats, en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen, te weten voornoemde geldbedragen, was, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie die voorwerpen, te weten voornoemde geldbedragen, voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ongeveer 3 kg. heroïne. Een hoeveelheid die onmiskenbaar is bestemd voor de handel.
De handel in harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. Zo gaat dit vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, zoals geweldsfeiten en het witwassen van geld dat met de handel wordt verdiend. Ook zijn de gezondheids-risico’s voor gebruikers van heroïne groot. Deze drugs zijn namelijk erg verslavend en kunnen bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengen. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. Hij heeft kennelijk geen enkele boodschap gehad aan al deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er zelf financieel beter van te worden. Dit wordt de verdachte aangerekend.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van in totaal € 22.225,-. Dit vormt een aantasting van de legale economie.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit (overtreding van artikel 2 onder C van de Opiumwet). Gezien het tijdsverloop weegt dit niet in het nadeel van de verdachte mee.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt, gedateerd 22 maart 2019. De reclassering heeft hierin geconcludeerd dat interventies en toezicht niet nodig worden geacht en heeft, gelet daarop, geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden en daarnaast de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie aangezien de rechtbank tot minder bewezen verklaarde feiten komt dan de officier van justitie.

8.In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen (een geldbedrag van € 19.880,-, een geldbedrag van € 2.345,- en een personenauto van het merk Mercedes-Benz, kenteken [kentekennummer] ) verbeurd te verklaren.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, in verband met de door haar bepleite vrijspraak, aangevoerd dat ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen de teruggave aan de verdachte moet worden gelast.
Beoordeling
De in beslag genomen voorwerpen (een geldbedrag van € 19.880,-, een geldbedrag van € 2.345,- en een personenauto van het merk Mercedes-Benz, kenteken [kentekennummer] ) zullen worden verbeurd verklaard.
De geldbedragen behoren aan de verdachte toe en het onder 2 bewezen verklaarde feit (witwassen) is met betrekking tot deze geldbedragen begaan.
De personenauto behoort aan de verdachte toe (deze staat op naam van zijn echtgenote, maar is door hem gekocht en betaald en hij maakt er gebruik van) en de
bewezen verklaarde feiten zijn met behulp van deze personenauto begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een ;
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurdals bijkomende straf voor voor de feiten 1 en 2:
- personenauto van het merk Mercedes-Benz, kenteken [kentekennummer] ;
verklaart verbeurdals bijkomende straf voor voor feit 2:
  • geldbedrag van € 19.880,-;
  • geldbedrag van € 2.345,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. D.I. Hendriks-van Wel en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 26 november 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 23.979 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub
1. Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 26 november 2018 te Rotterdam,
althans in Nederland,
van een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en)
(van in totaal plm. 22.225 euro),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of
de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp,
te weten voornoemde geldbedrag(en), was, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp,
te weten voornoemde geldbedrag(en), voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat
voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1
ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)