ECLI:NL:RBROT:2019:10389

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
10/127930-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van en de handel in harddrugs, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben en de handel in harddrugs, specifiek MDMA en cocaïne, meermalen gepleegd. De verdachte, geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte], werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.F. van Duin. Tijdens de zitting op 16 oktober 2019 werd de tenlastelegging besproken, die was gewijzigd op verzoek van de officier van justitie. De officier, mr. P.E.M. Morsch, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten, die zich hadden voorgedaan tussen 15 juli 2014 en 16 juni 2016 in Ridderkerk. De verdachte had dealershoeveelheden van MDMA en cocaïne in zijn bezit en had deze gedurende bijna twee jaar vrijwel wekelijks verhandeld. De rechtbank nam in overweging dat het handelen in harddrugs ernstige risico's voor de volksgezondheid met zich meebrengt en bijdraagt aan criminaliteit. De verdachte had eerder soortgelijke overtredingen begaan, maar had sinds zijn arrestatie positieve veranderingen in zijn leven aangebracht.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast werd een geldbedrag van € 703,30 en de in beslag genomen voertuigen verbeurd verklaard, omdat deze waren verkregen uit de drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak niet aan de verdachte kon worden toegerekend, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/127930-16
Datum uitspraak: 30 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
wonende te [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.F. van Duin, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.E.M. Morsch heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 703,70, de personenauto (Fiat Punto [kentekennummer 1] ) en de quad (Yamaha [kentekennummer 2] ).

4.Bewijs en bewezenverklaring

In bijlage II is een opgave opgenomen van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in of omstreeks de periode 15 juli 2014 tot en met 16 juni 2016 te Ridderkerk, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/ cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en
hij op of omstreeks 16 juni 2016 te Ridderkerk opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid
,16,6 gram
,van een materiaal bevattende MDMA en e
en hoeveelheid, 18,4 gram
,van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, .

5.Strafbaarheid feit

De bewezen feiten leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft dealershoeveelheden cocaïne en xtc-pillen in zijn bezit gehad en voorts gedurende een periode van bijna twee jaar vrijwel wekelijks gehandeld in deze verdovende middelen. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in het verkeer brengen van deze harddrugs, waarvan het gebruik onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid met zich brengt. Het is bovendien algemeen bekend dat het bezit van en de handel in harddrugs direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit leiden, hetgeen onrust, hinder en schade aan de maatschappij oplevert. De verdachte heeft ten tijde van de gepleegde feiten klaarblijkelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich geen enkele rekenschap gegeven van de schadelijke gevolgen van zijn handelen.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 augustus 2019 blijkt dat de verdachte zich eerder aan soortgelijke overtredingen van de Opiumwet heeft schuldig gemaakt, waaronder in 2016. Hiervoor is hij veroordeeld door de politierechter in deze rechtbank tot een taakstraf van 84 uur. Omdat de onderhavige feiten zijn gepleegd vóór die veroordeling, zal toepassing worden gegeven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze veroordeling brengt niet mee dat het taakstrafverbod van toepassing is omdat de onderhavige feiten zijn gepleegd vóór het feit waarvoor hij in 2016 is berecht.
Het leven van de verdachte heeft sinds zijn arrestatie voor de onderhavige delicten in 2016 een positieve wending gekregen. Hij ziet het onjuiste van zijn handelen in en heeft al enige tijd vast werk en is bezig met een (vervolg)opleiding. De verdachte heeft dit op eigen kracht bewerkstelligd.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van na te noemen duur. Deze straf zal echter voorwaardelijk worden opgelegd, omdat het in het belang van de verdachte én van de samenleving wordt geacht dat de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte worden voortgezet. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Naast de voorwaardelijke gevangenisstraf zal als onvoorwaardelijke straf een taakstraf worden opgelegd van na te noemen duur. Daarbij is tevens het volgende betrokken.
Bij de berechting van een zaak als deze, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 17 juni 2016 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Tussen 17 juni 2016 en de datum waarop dit vonnis zal worden uitgesproken ligt een periode van ruim drie jaar. Omdat in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, een redelijke termijn geldt van twee jaar, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van ruim een jaar. Aangezien deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, wordt dit gecompenseerd door vermindering van de op te leggen taakstraf.
Alles afwegend worden de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder te bespreken verbeurdverklaring, passend en geboden geacht.

8.In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 703,70 en (de waarde van) de inbeslaggenomen personenauto (Fiat Punto met kenteken [kentekennummer 1] ) en quad (Yamaha met kenteken [kentekennummer 2] ) vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Ter onderbouwing daarvan heeft de officier van justitie aangevoerd dat het geldbedrag afkomstig is van de drugshandel, de personenauto is gebruikt voor de drugshandel en het zeer aannemelijk is dat de quad is gekocht met geld afkomstig uit de drugshandel. Ten aanzien van de quad is niet gebleken van een andere eigenaar, aangezien zich tot op heden niemand heeft gemeld als rechthebbende. Zowel de personenauto als de quad zijn inmiddels verkocht voor € 4.785,- respectievelijk € 3.747,-. Op deze geldbedragen rust klassiek en conservatoir beslag tot verhaal van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel of een aan de verdachte op te leggen geldboete. Het standpunt van de officier van justitie is dat het na verhaal resterende geldbedrag verbeurd dient te worden verklaard.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de personenauto door de moeder van de verdachte is gefinancierd en niet is verkregen uit de baten van de drugshandel. Derhalve is de personenauto niet vatbaar voor verbeurdverklaring en dient deze te worden teruggegeven aan de rechthebbende. Ten aanzien van de quad heeft de verdachte zich op het standpunt gesteld dat deze niet van hem is maar van een bekende van hem.
Beoordeling
De in beslag genomen goederen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring om de volgende redenen:
  • het geldbedrag van € 703,30 behoort aan de verdachte toe en is geheel of grotendeels door middel van de bewezenverklaarde handel in verdovende middelen verkregen;
  • de personenauto behoort aan de verdachte toe (staat op zijn naam) en de bewezenverklaarde feiten zijn met behulp van deze personenauto begaan;
  • ook de quad behoort aan de verdachte toe, aangezien de quad en de bijbehorende verzekering op zijn naam staan en een getuige heeft verklaard dat de verdachte de quad aan hem heeft proberen te verkopen. Tot op heden heeft zich ook nog geen andere rechthebbende van de quad gemeld. Enige onderbouwing dat een ander dan de verdachte de eigenaar van de quad is ontbreekt;
  • de verdachte had ten tijde en in de periode voorafgaand aan de datum waarop hij de quad in zijn bezit kreeg vrijwel uitsluitend inkomsten uit de handel in verdovende middelen. Daarom wordt ervan uitgegaan dat de quad geheel of grotendeels door middel van die inkomsten is verkregen.
De personenauto en de quad zijn inmiddels verkocht voor € 4.785,- respectievelijk € 3.747,- (en dus voor een totaalbedrag van € 8.532,-). Het conservatoire beslag betreffende deze voertuigen is daarmee komen te rusten op dit geldbedrag. Bij separaat vonnis van deze rechtbank van heden is het door de verdachte ter zake van de onderhavige feiten verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 3.028,60. De rechtbank gaat ervan uit dat het bedrag waarop beslag ligt wordt gebruikt voor de uitwinning van dit bedrag. Het resterende bedrag waarop na dit verhaal nog beslag ligt, zijnde in totaal € 5.503,40, vermeerderd met het inbeslaggenomen geldbedrag van € 703,30 (dus een totaalbedrag van
€ 6.206,70) zal worden verbeurd verklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 9, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
de tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
142 (honderdtweeënveertig) uren te verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
71 (eenenzeventig) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurdeen geldbedrag van
€ 6.206,70.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en C.G.E. Prenger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode 15 juli 2014 tot en met 16 juni 2016 te Ridderkerk, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
hij op of omstreeks 16 juni 2016 te Ridderkerk, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende 16,9 gram MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 18,4 gram cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;