ECLI:NL:RBROT:2019:10375

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
2 januari 2020
Zaaknummer
C/10/487988 / HA ZA 15-1106 / C/10/487990 / HA ZA 15-1107 / C/10/ 487999/ HAZA 15-1110 / C/10/488001/ HA ZA 15-1112
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal contractueel geschil over scheepsbouw- en reparatiewerkzaamheden met betrekking tot sleepboten

In deze zaak vorderde de Nederlandse onderneming Bogenda Repair B.V. vergoedingen van vier Seychelse shared service companies (SSC's) voor werkzaamheden aan hun sleepboten. De SSC's betwistten de contractuele binding op basis van een volmacht die door een Rus zou zijn verleend. De rechtbank Rotterdam moest beoordelen of de volmacht rechtsgeldig was en of de overeenkomsten tot stand waren gekomen. De rechtbank concludeerde dat de volmacht geldig was en dat de overeenkomsten tussen Bogenda en de SSC's tot stand waren gekomen. De rechtbank oordeelde dat het Nederlands recht van toepassing was, gezien de omstandigheden van de zaak en de betrokkenheid van de vertegenwoordiger in Nederland. De rechtbank droeg partijen op bewijs te leveren van de omvang van de werkzaamheden en de redelijkheid van de kosten. De beslissing werd aangehouden voor verdere bewijsvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/487988 / HA ZA 15-1106
C/10/487990 / HA ZA 15-1107
C/10/487999 / HA ZA 15-1110
C/10/488001 / HA ZA 15-1112
Vonnis van 18 december 2019
in de zaken van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOGENDA REPAIR B.V.,
gevestigd te Zuidland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.L. Latten te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
ATRAILIA VENTURES LIMITED,
gevestigd te Mahé, Republiek der Seychellen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.Th.J. van der Klei te Den Haag,
EN
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOGENDA REPAIR B.V.,
gevestigd te Zuidland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.L. Latten te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
AKEORE VENTURES LIMITED,
gevestigd te Mahé, Republiek der Seychellen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.Th.J. van der Klei te Den Haag,
EN
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOGENDA REPAIR B.V.,
gevestigd te Zuidland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.L. Latten te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
PRO-EXPORTS VENTURES LIMITED,
gevestigd te Mahé, Republiek der Seychellen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.Th.J. van der Klei te Den Haag,
EN
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOGENDA REPAIR B.V.,
gevestigd te Zuidland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.L. Latten te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
DINASKQUE VENTURES LIMITED,
gevestigd te Mahé, Republiek der Seychellen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.Th.J. van der Klei te Den Haag.
Partijen zullen hierna afzonderlijk Bogenda, Atrailia, Akeore, Pro-Exports en Dinaskque genoemd worden. De gedaagden zullen tezamen de SSC’s genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
In elk van bovengenoemde vier zaken, die op de rol met elkaar gevoegd zijn, blijkt het verloop van de procedure uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 20 juni 2018 (hierna: het tussenvonnis) alsmede de daaraan ten grondslag liggende (proces)stukken, die zijn genoemd onder 1.1 van het tussenvonnis;
  • de op de rol van 1 augustus 2018 door de SCC’s genomen conclusie na comparitie tevens wijziging van eis;
  • de op de rol van 24 oktober 2018 door Bogenda genomen antwoordconclusie na comparitie tevens akte wijziging eis;
  • de op de rol van 19 december 2018 door de SCC’s genomen akte n.a.v. de gewijzigde eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Atrailia is eigenaresse van de sleepboot [naam sleepboot 1] , Akeore van de sleepboot [naam sleepboot 2] , Pro-Exports van de sleepboot [naam sleepboot 3] en Dinaskque van de sleepboot [naam sleepboot 4] .
2.2.
Bogenda exploiteert een scheepswerf te Ridderkerk die zich bezighoudt met het onderhoud aan en de reparatie van schepen en scheepsonderdelen.
2.3.
Op 3 oktober 2014 is namens de Corporate Service Provider van Atrailia een zogenoemd ‘Certificate of Incumbency’ uitgegeven. Uit een dergelijk stuk blijkt onder meer wie er zijn benoemd tot bestuurders en commissarissen van een vennootschap. In dit geval wordt ook de ‘Ultimate Beneficial Owner’ (hierna: UBO) genoemd. De UBO is de uiteindelijke belanghebbende van een vennootschap. Blijkens het ‘Certificate of Incumbency’ is de heer [naam 1] (hierna: de heer [naam 1] ) de UBO van Atrailia.
2.4.
Op 27 oktober 2014 werden de vier sleepboten naar de haven van Bogenda versleept.
2.5.
Nadat al eerder een eerste reparatieovereenkomst was gesloten, is op 10 december 2014 tussen Bogenda en Atrailia een tweede overeenkomst gesloten. Dit betrof een zogenaamde ‘engine top overhaul’ van de motoren van de [naam sleepboot 1] . Voor deze overeenkomst (hierna ook: de ‘engine top overhaul’-overeenkomst) werd een vaste aanneemsom/vergoeding afgesproken ten bedrage van € 82.638,32. Aan deze overeenkomst ligt een door beide partijen ondertekende orderbevestiging (‘ORDER CONFIRMATION’) d.d. 10 december 2014 ten grondslag (luidende: “We hereby confirm your order for top overhaul of the Caterpillar engines including all additional work according to Class for [naam sleepboot 1] ”).
2.6.
Eind 2014 en begin 2015 heeft Bogenda werkzaamheden uitgevoerd aan de sleepboot [naam sleepboot 1] .
2.7.
Bogenda heeft voor haar werkzaamheden aan de [naam sleepboot 1] enkele betalingen ontvangen van Atrailia.
2.8.
Verdere betaling voor deze werkzaamheden is uitgebleven ondanks de aanmaningen daartoe.
2.9.
Ruim twee maanden nadat Bogenda de werkzaamheden aan de [naam sleepboot 1] had opgeschort, op 8 juni 2015, ontving zij nog een laatste betaling ter hoogte van € 50.000,--.
2.10.
Bogenda heeft hierna de ‘engine top overhaul’-overeenkomst ontbonden en op grond van deze ontbinding haar schade ter hoogte van het resterende bedrag onder de ‘engine top overhaul’-overeenkomst gevorderd.
2.11.
Enkele dagen na het verzenden van de sommatiebrief, op 15 september 2015, heeft Bogenda conservatoir beslag laten leggen op de [naam sleepboot 1] .
2.12.
De feiten ten aanzien van de overige sleepboten (de [naam sleepboot 2] , de [naam sleepboot 3] en de [naam sleepboot 4] ) zijn (in belangrijke mate) dezelfde als de hiervoor in 2.2-2.11 genoemde feiten ten aanzien van de [naam sleepboot 1] .

3.De eiswijziging in conventie in alle vier zaken en de beoordeling daarvan

3.1.
In alle vier zaken heeft Bogenda in haar op de rol van 24 oktober 2018 genomen antwoordconclusie na comparitie tevens akte wijziging eis haar vorderingen gewijzigd (vermeerderd). Hoe de vorderingen van Bogenda in deze zaken thans luiden is precies verwoord in deze vier conclusies. Samengevat houden deze eiswijzigingen (eisvermeerderingen) enerzijds wijzigingen in van de gevorderde geldsommen en anderzijds één geheel nieuw vordering, die luidt
“[veroordeling van de SCC’s tot betaling van] schadevergoeding nader op te maken bij staat, bestaande uit winstderving op de (niet-uitgevoerde) regiewerkzaamheden”, welke vordering Bogenda in haar toelichting op deze vordering aanmerkt als een vordering tot verklaring voor recht. Weliswaar hebben de SCC’s in alle vier zaken in hun op de rol van 19 december 2018 genomen aktes n.a.v. de gewijzigde eis uitvoerig verweer gevoerd tegen deze gewijzigde (vermeerderde) vorderingen van Bogenda, maar daarin valt niet te lezen dat zij tegen deze eiswijzigingen (eisvermeerderingen) op zichzelf bezwaar maken op de voet van artikel 130 Rv (strijdigheid met de eisen van een goede procesorde).
3.2.
Aangezien deze eiswijzigingen (eisvermeerderingen) naar het oordeel van de rechtbank geen strijdigheid opleveren met de eisen van een goede procesorde, zal de rechtbank dan ook op deze gewijzigde (vermeerderde) eis recht doen.

4.De eiswijziging in reconventie in alle vier zaken en de beoordeling daarvan

4.1.
Met hun eiswijziging hebben de SCC’s het gevorderde onder a in reconventie in alle vier zaken als door de rechtbank vermeld in het tussenvonnis aldus gewijzigd dat deze vordering onder a in reconventie thans luidt:
a. Bogenda veroordeelt tot het opheffen van de door haar gelegde beslagen, met name de beslagen op de vier schepen, en tot het zich onthouden van verdere beslagleggingen voor de vorderingen in conventie alsmede Bogenda veroordeelt tot het afgeven, niet later dan binnen twee dagen na betekening van de uitspraak, aan de SCC’s van de vier schepen [naam sleepboot 1] , [naam sleepboot 3] , [naam sleepboot 4] en [naam sleepboot 2] inclusief alle onderdelen die van deze schepen afkomstig zijn en/of bij deze schepen horen, voor zover zij niet aan boord van de schepen zijn ten tijde van afgifte, zoals motoren.
4.2.
Bogenda heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging (eisvermeerdering). Aangezien deze eiswijziging (eisvermeerdering) naar het oordeel van de rechtbank geen strijdigheid oplevert met de eisen van een goede procesorde, zal de rechtbank dan ook op deze gewijzigde (vermeerderde) eis recht doen.

5.De verdere beoordeling

zowel in conventie als in reconventie in alle vier zaken

5.1.
In het tussenvonnis zijn deze zaken naar de rol verwezen voor het nemen van een conclusie na comparitie door de SCC’s en is bepaald dat Bogenda vier weken later op de rolzitting een antwoordconclusie na comparitie dient te nemen.
5.2.
Hier is sprake van zaken met een internationaal karakter, (bijvoorbeeld) omdat de gedaagden woonplaats hebben buiten Nederland, zodat de rechtbank gehouden is ambtshalve te onderzoeken of zij bevoegd is (zie art. 9 aanhef en onder a Rv).
Noch in conventie noch in reconventie is (tijdig) een bevoegdheidsverweer gevoerd, zodat deze rechtbank zowel in conventie als in reconventie op grond van een stilzwijgende forumkeuze bevoegd is.
5.3.
De SCC’s zijn van mening dat de dagvaardingen in alle zaken nietig zijn. Hiertoe voeren zij – samengevat – het volgende aan. De dagvaardingen zijn uitgebracht aan advocaat mr. Verhagen, ondanks dat Bogenda wist dat mr. Verhagen de SCC’s niet vertegenwoordigde omdat de heer [naam 1] , met wie mr. Verhagen in contact was getreden, niet over een volmacht van de SCC’s beschikte en zodoende niet bevoegd was namens de SCC’s met mr. Verhagen contact te leggen.
5.4.
Bogenda betwist dat de dagvaardingen nietig zijn.
5.5.
De SCC’s zijn verschenen, zodat mogelijke nietigheid van de dagvaardingen in zoverre is gedekt. Verder is niet gebleken dat de SCC’s in hun belangen zijn geschaad door deze mogelijke nietigheid van de dagvaardingen.
5.6.
Deze zaken gaan – in de kern genomen – over de betaling van werkzaamheden die Bogenda eind 2014 en begin 2015 heeft verricht aan de vier sleepboten, de [naam sleepboot 3] , de [naam sleepboot 2] , de [naam sleepboot 1] en de [naam sleepboot 4] . Aan deze vorderingen legt Bogenda voor elke sleepboot twee overeenkomsten ten grondslag die achtereenvolgens zijn gesloten tussen Bogenda enerzijds en de SCC’s anderzijds. De eerste overeenkomst, die volgens Bogenda in november 2014 is gesloten, is een overeenkomst tot het uitvoeren van werkzaamheden op ‘regiebasis’ (hierna ook: de ‘werkzaamheden op regiebasis’-overeenkomst). De andere overeenkomst, die volgens Bogenda op 10 december 2014 is gesloten, ziet op een zogenaamde ‘engine top overhaul’ van de motoren van de vier sleepboten. Voor deze overeenkomst (hierna ook: de ‘engine top overhaul’-overeenkomst) werd volgens Bogenda een vaste aanneemsom/vergoeding afgesproken, namelijk ad € 82.639,23 voor de [naam sleepboot 1] , ad € 67.500,-- voor de [naam sleepboot 4] , ad € 67.500,-- voor de [naam sleepboot 2] en ad € 67.500,-- voor de [naam sleepboot 3] . Aan deze overeenkomst ligt volgens Bogenda de onder 2.5 vermelde orderbevestiging ten grondslag.
5.7.
Bogenda heeft na de aankoop en de levering van de sleepboten aan de SCC’s daaraan werkzaamheden verricht, zo is niet in geschil. Evenmin is in geschil dat aan deze werkzaamheden overeenkomsten ten grondslag liggen die met Bogenda zijn gesloten. In geschil is slechts of Bogenda deze overeenkomsten heeft gesloten met de SCC’s, zoals Bogenda stelt, dan wel met de heer [naam 2] , zoals de SCC’s stellen.
5.8.
Volgens Bogenda (a) heeft de heer [naam 1] van de SCC’s een algemene volmacht gekregen die de bevoegdheid omvat om met Bogenda (voor elke sleepboot) de beide overeenkomsten te sluiten en (b) zijn als gevolg van deze algemene volmacht en het optreden van [naam 1] beide overeenkomsten tussen Bogenda en de SCC’s tot stand gekomen. Eind 2014 en begin 2015 heeft Bogenda werkzaamheden verricht waarmee Bogenda uitvoering heeft gegeven aan deze overeenkomsten, aldus Bogenda. De SCC’s betwisten, als gezegd, dat de heer [naam 1] namens hen gecontracteerd heeft met Bogenda. Ingevolge artikel 150 Rv rust op Bogenda de bewijslast van bovengenoemde twee stellingen. Deze stellingen betreffen het recht van vertegenwoordiging. Hier is sprake van een internationale rechtsverhouding, zodat deze rechtbank ambtshalve gehouden is het hierop toepasselijke recht vast te stellen (art. 10:2 BW). Dit moet gebeuren aan de hand van de verwijzingsregels van het in deze zaak toepasselijke Haags Vertegenwoordigingsverdrag van 14 maart 1978 (hierna: HVV). Het recht aan de hand waarvan deze stellingen beoordeeld moeten worden volgt uit de verwijzingsregels van de artikelen 11-14 HVV.
5.9.
De artikelen 11-14 HVV luiden als volgt:
Artikel 11 HVVIn de verhouding tussen de vertegenwoordigde en de derde, worden het bestaan en de omvang van de bevoegdheden van de vertegenwoordiger, alsmede de gevolgen van het werkelijk of beweerdelijk uitoefenen van zijn bevoegdheden, beheerst door het interne recht van de Staat waarin de vertegenwoordiger zijn kantoor had op het tijdstip dat hij handelde.
Evenwel is het interne recht van de Staat waar de vertegenwoordiger heeft gehandeld toepasselijk, indien:
a.
a) de vertegenwoordigde zijn kantoor of, bij gebreke daarvan, zijn gewone verblijfplaats in die Staat heeft en de vertegenwoordiger op naam van de vertegenwoordigde heeft gehandeld; of
b) de derde zijn kantoor of, bij gebreke daarvan, zijn gewone verblijfplaats in die Staat heeft; of
c) de vertegenwoordiger ter beurze heeft gehandeld of aan een veiling heeft deelgenomen; of
d) de vertegenwoordiger geen kantoor heeft.
Wanneer een der partijen verschillende kantoren heeft, verwijst dit artikel naar dat kantoor waarmee de desbetreffende handelingen van de vertegenwoordiger het nauwst zijn verbonden.
Artikel 12 HVV
Voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, wordt de vertegenwoordiger die handelt ingevolge een met de vertegenwoordigde gesloten arbeidsovereenkomst en die geen eigen kantoor heeft, geacht te zijn gevestigd ten kantore van de vertegenwoordigde bij wie hij in dienst is.
Artikel 13 HVV
Voor de toepassing van artikel 11, tweede lid, wordt de vertegenwoordiger, wanneer hij vanuit de ene Staat met de derde in een andere Staat in verbinding heeft gestaan per post, telegram, telex, telefoon of enig ander dergelijk middel, geacht daar te hebben gehandeld waar zijn kantoor of, bij gebreke daarvan, zijn gewone verblijfplaats is.
Artikel 14 HVV
Ongeacht artikel 11 is, wanneer een schriftelijke aanwijzing door de vertegenwoordigde of de derde van het recht dat toepasselijk is op de door dat artikel bestreken onderwerpen, uitdrukkelijk door de wederpartij is aanvaard, het aldus aangewezen recht op die onderwerpen van toepassing.
5.10.
Onder 34 van haar antwoordconclusie na comparitie tevens akte wijziging eis stelt Bogenda dat [naam 1] in november 2014 vier à vijf keer in Nederland is geweest in het kader van de vier schepen. De SCC’s hebben deze stelling onbetwist gelaten, welke stelling door Bogenda bovendien is onderbouwd met een verwijzing naar haar productie 25, die bestaat uit een e-mailbericht van 11 november 2014 namens de directeur-grootaandeelhouder [naam 3] van Bogenda aan de heer [naam 1] waarbij hem de “quotations” voor de vier sleepboten worden toegezonden en aan het eind van dit e-mailbericht het verzoek wordt gedaan aan de heer [naam 1] om te berichten wanneer hij op de werf van Bogenda zal zijn. Overigens wordt aangegeven dat men al begonnen is met de werkzaamheden aan alle vier schepen tegelijkertijd. Als de staat waar de (beweerdelijke) vertegenwoordiger heeft gehandeld in de zin van artikel 11 HVV gaat de rechtbank dan ook uit van Nederland en als het tijdstip van dit handelen van de (beweerdelijke) vertegenwoordiger gaat de rechtbank uit van de periode 1-30 november 2014.
5.11.
Gesteld noch gebleken is dat wat betreft het toepasselijke recht een rechtskeuze is uitgebracht (als bedoeld in artikel 14 HVV). Daarom moet vervolgens worden beoordeeld of ten minste één van de vier onderdelen a-d van artikel 11 HVV leidt tot toepasselijkheid van het recht van de staat waar de heer [naam 1] heeft gehandeld, te weten Nederlands recht (zie r.o. 5.10). Bogenda, ‘de derde’ in de zin van het HVV, houdt kantoor in Nederland, zo is niet in geschil. Aangezien [naam 1] , de (beweerdelijke) vertegenwoordiger, gehandeld heeft in Nederland, is dus ook op grond van onderdeel b van artikel 11 HVV Nederlands recht toepasselijk. Aan de hand van Nederlands recht moet dus beoordeeld worden of (a) de heer [naam 1] van de SCC’s een volmacht had gekregen en (b) of de heer [naam 1] gebruik heeft gemaakt van deze volmacht met als gevolg de totstandkoming van de twee overeenkomsten (voor iedere sleepboot) tussen Bogenda en de SCC’s.
5.12.
De volmachten van de SCC’s aan de heer [naam 1] waarop Bogenda zich baseert, zijn de acht door Bogenda als productie 21 in het geding gebrachte algemene volmachten, met de titel ‘general power of attorney’, van Akeore, Atrailia, Dinaskque en Pro-Exports aan de heer [naam 1] , waarvan vier dateren van 1 oktober 2014 en vier van 15 september 2015, alsmede het onder 2.3 vermelde Certificate of Incumbency.
5.13.
Uit de processtukken blijken de volgende feiten die naar het oordeel van de rechtbank het kader vormen waarbinnen de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam 1] en de totstandkoming van de overeenkomsten tussen Bogenda en de SCC’s moeten worden beoordeeld. Deze feiten hebben zich alle afgespeeld voorafgaande aan de onderhavige (reparatie)werkzaamheden die Bogenda heeft verricht aan de sleepboten. In september 2014, op of omstreeks de 22ste dag van die maand, heeft een ontmoeting plaatsgehad tussen [naam 2] , [naam 1] en genoemde heer [naam 3] . Tijdens deze ontmoeting is de wens van [naam 2] aan de orde gekomen om sleepboten te verwerven en deze vervolgens door Bogenda “klassewaardig” te laten repareren. [naam 2] gaf echter ook aan dat hij niet als privépersoon in het scheepsregister wilde staan. Vervolgens heeft [naam 3] , die toen (mede) persoonlijk optrad als aankoopbemiddelaar/scheepsmakelaar dan wel als directeur-grootaandeelhouder van [naam 3] Shipsales B.V., vanwege deze laatstgenoemde wens van [naam 2] hem geadviseerd om via de Seychellen een structuur op te laten zetten via het bedrijf Omega International, een zogenoemde corporate service provider. Hierna zijn op verzoek van [naam 2] door [naam 1] de SCC’s opgericht naar het recht van de Seychellen in lijn met dit advies van [naam 3] . Vervolgens heeft iedere SCC op 1 oktober 2014 een volmacht (“power of attorney”), derhalve in totaal vier, verstrekt aan [naam 1] tot aankoop van de sleepboten, welke vier aankoopvolmachten door Bogenda als productie 20 in het geding zijn gebracht. Ter gelegenheid van de verkoop en de levering van de sleepboten aan de SCC’s ten overstaan van de notaris in Nederland zijn deze aankoopvolmachten door deze notaris onderzocht en akkoord bevonden voor deze aankoop en levering.
5.14.
De door Bogenda gestelde rechtsgeldigheid van de hiervoor genoemde algemene volmachten is door de SCC’s slechts in zoverre betwist dat [naam 1] deze volmachten volgens hen door bedrog zou hebben verkregen omdat [naam 1] gepretendeerd zou hebben UBO van de SCC’s te zijn terwijl hij dat niet kon zijn. De SCC’s stellen echter niet dat Bogenda van dit bedrog ten tijde van de opdrachtverlening tot de werkzaamheden aan de sleepboten op de hoogte was of had behoren te zijn. Ook uit productie 34 van Bogenda volgt dat volgens genoemde corporate service provider Omega International [naam 1] “had all the time valid power of attorney”. Derhalve staat vast dat de heer [naam 1] op grond van de volmachten bevoegd was om de SCC’s te binden. Hierbij past ook dat door de SCC’s niet is betwist dat de heer [naam 1] ook beschikte over bovengenoemde aankoopvolmachten van hen voor de vier sleepboten van 1 oktober 2014. Aan een en ander doet niet af dat Bogenda wist dat [naam 2] en niet [naam 1] “de man van het geld was”. Bogenda was er immers ook van op de hoogte dat [naam 2] [naam 1] had vertrouwd om op papier de zeggenschap over de schepen te hebben en Bogenda – zoals hierboven al is overwogen – had geen reden om daaraan te twijfelen. Dat [naam 2] kennelijk in een later stadium spijt kreeg van dat vertrouwen kan Bogenda niet worden tegengeworpen.
5.15.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de hierboven onder 5.8 genoemde tweede stelling van Bogenda dat de overeenkomsten tussen Bogenda en de SCC’s tot stand zijn gekomen als gevolg van deze door de SCC’s aan [naam 1] verstrekte algemene volmachten en het optreden van [naam 1] . De SCC’s betwisten deze stelling. Zij zijn van mening dat Bogenda niet heeft gecontracteerd met de SCC’s maar met [naam 2] , die op eigen naam en voor eigen rekening Bogenda heeft opgedragen tot het verrichten van de (reparatie)werkzaamheden aan de sleepboten. Deze opdracht, aldus de SCC’s, heeft [naam 2] al gegeven voorafgaande aan de aankoop en de levering van de sleepboten aan de SCC’s. Tijdens de op 24 november 2017 gehouden comparitie- en pleidooizitting is van de zijde van de SCC’s verklaard dat [naam 2] de opdrachtgever is geweest van Bogenda, dat [naam 2] die opdracht aan Bogenda voor zichzelf heeft gegeven, dat [naam 2] met Bogenda heeft gecontracteerd, niet met de SCC’s, en dat deze overeenkomst met Bogenda mondeling tot stand is gekomen. [naam 2] zou deze opdracht hebben verstrekt na eerst te hebben onderhandeld met [naam 3] , met name op 22 september 2014, zo stellen de SCC’s in randnummer 77 van hun hiervoor in 1.1 genoemde conclusie na comparitie tevens wijziging van eis. Ten slotte gaan de SCC’s ook nog in hun hiervoor in 1.1 genoemde akte in op de opdracht die [naam 2] zou hebben gegeven aan Bogenda. In randnummer 7 van deze akte stellen zij eerst dat [naam 2] geen Engels spreekt en dat [naam 1] als vertaler optrad. In randnummer 9 van deze akte herhalen de SCC’s vervolgens hun stelling dat [naam 2] de opdracht aan Bogenda namens zichzelf heeft gegeven.
5.16.
Niet in geschil is dat in de periode na de aankoop van de sleepboten door de SCC’s [naam 1] en [naam 3] in de vorm van tussen hen gewisselde e-mailberichten met elkaar hebben gecorrespondeerd over deze (reparatie)werkzaamheden van Bogenda, welke e-mailberichten door Bogenda als producties 24-29 in het geding zijn gebracht. Als gezegd, [naam 3] was tevens directeur-grootaandeelhouder van Bogenda. Deze e-mailberichten, zo blijkt daaruit, bevatten weliswaar geen uitdrukkelijke mededeling van [naam 1] dat hij optreedt als vertegenwoordiger van de SCC’s, maar tegen het licht van de hiervoor onder 5.13 geschetste voorgeschiedenis lag dat wél voor de hand en mocht Bogenda daarvan uitgaan. Ook lijken [naam 3] en [naam 1] , gelet op de inhoud van deze e-mailberichten, elkaar in deze periode ook een (paar) keer ontmoet te hebben, zoals op 3 november 2014 op de werf van Bogenda (zie het van productie 24 deel uitmakende e-mailbericht van [naam 3] aan [naam 1] van 4 november 2014 om 11:20 uur). Dat neemt niet weg dat door de SCC’s niet is gesteld dat [naam 1] zich tijdens deze ontmoetingen met [naam 3] heeft opgesteld in een andere hoedanigheid dan die van vertegenwoordiger van de SCC’s, terwijl dit evenmin volgt uit de in deze zaak in het geding gebrachte producties. Het ligt ook niet voor de hand dat [naam 1] op eigen naam en voor eigen rekening met Bogenda heeft gecontracteerd. Voorts, zo is niet in geschil, zijn de door Bogenda in concept opgestelde order confirmations die ten grondslag liggen aan de tweede overeenkomsten inzake de overhaul-werkzaamheden van Bogenda – zie rechtsoverweging 5.6 hierboven – door Bogenda op 10 december 2014 aan [naam 1] gestuurd om deze door de eigenaren van de sleepboten te laten ondertekenen (prod. 30). Op 22 december 2014 heeft [naam 1] ze aan Bogenda teruggestuurd, nadat ze voorzien waren van een handtekening onder “Captain/Owner:”. Tussen partijen staat weliswaar vast dat die handtekening van [naam 2] blijkt te zijn, maar gesteld noch gebleken is dat Bogenda uit deze gang van zaken rondom de order confirmation heeft moeten opmaken dat [naam 1] niet langer als vertegenwoordiger van de SCC’s optrad.
5.17.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de stelling van Bogenda vast komen te staan dat de overeenkomsten tussen Bogenda en de SCC’s tot stand zijn gekomen als gevolg van de door de SCC’s aan [naam 1] verstrekte algemene volmachten in combinatie met het optreden van [naam 1] in zijn contacten met Bogenda.
5.18.
Het verweer van de SCC’s dat niet zijzelf maar [naam 2] met Bogenda hebben/heeft gecontracteerd faalt derhalve.
5.19.
Tegen de achtergrond van de hiervoor onder 2.1-2.12 genoemde vaststaande feiten heeft Bogenda aan haar vorderingen – samengevat en voor zover thans relevant – de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
  • De hiervoor onder 2.5 genoemde eerste overeenkomst die Bogenda met ieder van de SCC’s heeft gesloten is de overeenkomst die in november 2014 is gesloten en die inhield dat Bogenda op ‘regiebasis’ werkzaamheden zou verrichten aan de desbetreffende sleepboot zodat deze sleepboot weer zou voldoen aan de eisen van ‘klasse’, aangezien de klasse-goedkeuring verlopen was en de sleepboot zonder klassegoedkeuring niet kon worden geëxploiteerd; de werkzaamheden aan de sleepboten zouden in dit kader plaatsvinden in overleg met het classificatiebureau RINA Services en in overleg met de desbetreffende SCC; deze eerste overeenkomst is mondeling gesloten;
  • Zowel op de eerste overeenkomst als op de tweede overeenkomst, de ‘engine top overhaul’-overeenkomst, zijn de Metaalunievoorwaarden van toepassing;
  • Bogenda heeft gedurende een aantal maanden werkzaamheden verricht aan de sleepboten, maar zij heeft, ondanks de met de SCC’s gemaakte afspraken, niet voor al deze werkzaamheden betaald gekregen; de SCC’s zijn terzake in verzuim geraakt;
  • Wegens deze toerekenbare tekortkoming van de SCC’s is Bogenda overgegaan tot ontbinding van de ‘engine top overhaul’-overeenkomsten; op grond hiervan zijn de SCC’s Bogenda schadevergoeding verschuldigd;
  • De SCC’s zijn ook nog contractuele rente dan wel wettelijke handelsrente verschuldigd alsmede buitengerechtelijke incassokosten en kosten ex artikel 706 Rv voor de door Bogenda gelegde conservatoire beslagen.
5.20.
De hierboven onder 3.1 genoemde eiswijzigingen van Bogenda houden (onder meer) wijzigingen in van de hoogte van de door haar gevorderde hoofdsommen en kosten. Deze eiswijzingen komen per SCC op het volgende neer.
5.20.1.
Wat Atrailia betreft:
  • de onder I gevorderde hoofdsom die aanvankelijk € 9.822,61 bedroeg is vermeerderd tot
  • het gevorderde schadebedrag van € 41.319,16 is gewijzigd in een vordering tot schadevergoeding nader op te maken bij staat, bestaande uit winstderving op de (niet-uitgevoerde) werkzaamheden;
  • de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 3.577,09 zijn ongewijzigd gebleven;
  • de gevorderde beslagkosten van € 1.899,02 zijn ongewijzigd gebleven.
5.20.2.
Wat Akeore betreft:
  • de onder I gevorderde hoofdsom die aanvankelijk € 74.634,48 bedroeg is vermeerderd tot
  • het gevorderde schadebedrag van € 33.750,-- is gewijzigd in een vordering tot schadevergoeding nader op te maken bij staat, bestaande uit winstderving op de (niet-uitgevoerde) werkzaamheden;
  • de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 5.471,53 zijn ongewijzigd gebleven;
de gevorderde beslagkosten van € 1.899,02 zijn ongewijzigd gebleven.
5.20.3.
Wat Pro-Exports betreft:
  • de onder I gevorderde hoofdsom die aanvankelijk € 85.837,28 bedroeg is vermeerderd tot
  • het gevorderde schadebedrag van € 33.750,-- is gewijzigd in een vordering tot schadevergoeding nader op te maken bij staat, bestaande uit winstderving op de (niet-uitgevoerde) werkzaamheden;
  • de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 2.499,52 zijn ongewijzigd gebleven;
de gevorderde beslagkosten van € 1.899,02 zijn ongewijzigd gebleven.
5.20.4.
Wat Dinaskque betreft:
  • het gevorderde schadebedrag van € 33.750,-- is gewijzigd in een vordering tot schadevergoeding nader op te maken bij staat, bestaande uit winstderving op de (niet-uitgevoerde) werkzaamheden;
  • de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 5.807,69 zijn ongewijzigd gebleven;
  • de gevorderde beslagkosten van € 1.899,02 zijn ongewijzigd gebleven.
5.21.
Omdat de onderhavige zaak vanwege de woonplaats van gedaagden, de SCC’s, een internationale zaak is, dient nu beoordeeld te worden welk recht van toepassing is op de hier aan de orde zijnde overeenkomsten. Aangezien (a) Bogenda de dienstverlenende partij is, althans de kenmerkende prestant, (b) de gewone verblijfplaats van Bogenda is gelegen in Nederland en (c) er geen sprake van is dat deze overeenkomsten nauwer zijn verbonden met een ander land dan Nederland, is Nederlands recht van toepassing op grond van artikel 4 lid 1 onder b dan wel lid 2 juncto lid 3 van de Rome I-Verordening (Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst), nog daargelaten de door Bogenda ingeroepen rechtskeuze voor Nederlands recht in artikel 20.1 van de volgens haar toepasselijke Metaalunievoorwaarden.
5.22.
Afgezien van de in artikel 20.1 opgenomen rechtskeuze voor Nederlands recht (en de in artikel 20.3 opgenomen forumkeuze voor de rechtbank Rotterdam) beroept Bogenda zich wat de Metaalunievoorwaarden betreft op de in artikel 17.6 opgenomen verbintenis van de opdrachtgever tot betaling van een contractuele rente van 12% per jaar en op de in artikel 17.8 opgenomen verbintenis van de opdrachtgever tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
5.23.
Dat de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomsten wordt door de SCC’s betwist.
5.24.
Zoals hierboven in 5.7 is overwogen, is niet in geschil dat aan de werkzaamheden van Bogenda overeenkomsten met Bogenda ten grondslag liggen. De SCC’s betwisten echter wél dat sprake is van twee aparte overeenkomsten. Volgens de SCC’s heeft Bogenda met betrekking tot iedere sleepboot slechts één keer een overeenkomst gesloten en is dat de overeenkomst die door Bogenda wordt aangemerkt als de eerste overeenkomst. Die overeenkomst is inderdaad mondeling gesloten. Van een aparte overeenkomst met betrekking tot de ‘engine top overhaul’ is volgens de SCC’s dus geen sprake.
5.25.
Voordat Bogenda een aanvang heeft gemaakt met haar werkzaamheden inzake de ‘engine top overhaul’ – ‘overhaul’ komt neer op inspectie of revisie – heeft zij [naam 1] met betrekking tot iedere sleepboot een stuk genaamd “order confirmation”, derhalve een opdrachtbevestiging, in handen gegeven (met daarbij een factuur gevoegd voor 50% van het per sleepboot door Bogenda aangegeven totaalbedrag) en heeft [naam 1] zorggedragen voor de ondertekening van deze vier opdrachtbevestigingen en deze opdrachtbevestigingen vervolgens geretourneerd aan Bogenda. Deze opdrachtbevestigingen zijn ook ondertekend door Bogenda. Zij zijn gedateerd 10 december 2014.
Bovenaan deze orderbevestigingen, die zijn afgedrukt op briefpapier van Bogenda (“BOGENDA REPAIRS”), staat in grote blokletters vermeld:
“ORDER CONFIRMATION”
Hieronder is de volgende volzin vermeld met daarvan deel uitmakend gegevens van de desbetreffende sleepboot:
“We hereby confirm your order for top overhaul of the Cummins engines including all additional work according to Class Rina for [naam sleepboot 3] .”
Hieronder zijn de woorden “For Agreement” vermeld met daaronder ruimte voor ondertekening door Bogenda en door de “Captain/Owner” van de desbetreffende sleepboot.
Geheel onderaan deze opdrachtbevestigingen worden in de volgende standaardtekst in kleiner lettertype de Metaalunievoorwaarden van toepassing verklaard:
“In all cases in which we act as offeror or supplier, assignments given to us and agreements concluded with us are subject to the METAALUNIE TERMS AND CONDITIONS. These terms and conditions have been filed at the Registry of the Rotterdam District Court.”.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht Bogenda er gerechtvaardigd op vertrouwen dat door de SCC’s in de persoon van [naam 1] , die immers de Engelse taal beheerste, dit schriftelijk stuk zou worden opgevat als een aanbod van Bogenda om met haar een nieuwe overeenkomst te sluiten met betrekking tot de ‘overhaul’ van de motoren van de sleepboten. Aangezien elk van deze vier opdrachtbevestigingen door beide partijen is getekend, staat dus vast dat op 10 december 2014 met betrekking tot de ‘overhaul’ van de motoren van de sleepboten een aparte overeenkomst is gesloten nadat eerder mondeling een overeenkomst was gesloten met betrekking tot (andere) werkzaamheden van Bogenda aan de sleepboten.
5.26.
Voor zover Bogenda zich op het standpunt stelt dat de Metaalunievoorwaarden niet alleen op de overeenkomst inzake de ‘overhaul’ van toepassing zijn maar ook op de eerdere mondeling gesloten overeenkomst, heeft zij nagelaten (voldoende) feiten te stellen waaruit kan volgen dat tijdens deze mondeling tot stand gekomen overeenkomst, dan wel nadien onder verwijzing naar deze mondeling gesloten overeenkomst, overeenstemming is bereikt over de toepasselijkheid van de Metaalunievoorwaarden op deze mondeling gesloten overeenkomst. Bogenda verwijst in dit verband naar e-mailberichten maar daarin is geen verwijzing opgenomen naar de Metaalunievoorwaarden. Weliswaar is in de facturen van Bogenda wél verwezen naar de Metaalunievoorwaarden, maar dateren deze facturen van na de totstandkoming van de hier aan de orde zijnde mondelinge overeenkomst. Dat de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn op die overeenkomst is derhalve niet vast komen te staan. Dat is wél het geval wat betreft de overeenkomst inzake de ‘overhaul’. Bogenda mocht er immers gerechtvaardigd op vertrouwen dat de SCC’s in de persoon van [naam 1] , die, als gezegd, de Engelse taal beheerste, vanwege de ondertekening van de opdrachtbevestigingen akkoord waren gegaan met de toepasselijkheid van de Metaalunievoorwaarden op die overeenkomst.
5.27.
Over en weer is ook nog sprake van verschillende andere gemotiveerde betwistingen. Zie daarvoor achtereenvolgens:
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie van de SCC’s;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties in conventie en in het incident ex art 223 Rv van Bogenda;
  • het proces-verbaal van comparitie en van pleidooizitting in het incident ex art. 223 Rv gehouden op 24 november 2017;
  • de conclusie na comparitie tevens wijziging van eis van de SCC’s;
  • de antwoordconclusie na comparitie tevens akte wijziging eis van Bogenda;
  • de akte n.a.v. de gewijzigde eis van de SCC’s.
5.28.
Gelet hierop geeft de rechtbank thans de hierna te noemen bewijsopdrachten aan partijen.
5.28.1.
Aan Bogenda wordt bewijs opgedragen van de omvang van de door haar verrichte werkzaamheden om de sleepboten naar Rina-klasse te brengen en de redelijkheid van de daarvoor in rekening gebrachte bedragen.
5.28.2.
Aan de SCC’s wordt bewijs opgedragen van hun stellingen dat zij met Bogenda een vaste prijs, althans een adviesprijs van € 150.000,- per sleepboot waren overeengekomen om de sleepboot naar Rina-klasse te brengen en dat zij de betalingen hebben gedaan die zij stellen ter zake van de reparaties te hebben gedaan.
5.29.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Pas in een later stadium van de onderhavige zaken komt de rechtbank toe aan een beoordeling van de vraag of Bogenda terecht tot ontbinding van de tweede overeenkomsten is overgegaan en of er nog ongedaanmakingsverplichtingen over en weer zijn. Ook de reconventionele vorderingen zullen worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
draagt Bogenda op te bewijzen:
- de omvang van de door haar verrichte werkzaamheden en de redelijkheid van de daarvoor in rekening gebrachte bedragen;
6.2.
draagt de SCC’s op te bewijzen:
  • dat zij met Bogenda een vaste prijs althans adviesprijs van € 150.000,- per sleepboot waren overeengekomen om de sleepboot naar Rina-klasse te brengen , en
  • dat zij aan Bogenda de betalingen hebben gedaan die zij stellen ter zake van de reparaties te hebben gedaan;
6.3.
bepaalt dat Bogenda respectievelijk de SCC’s, indien zij getuigen willen laten horen ter uitvoering van het aan hen opgedragen bewijs, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-3610555- de te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden
februari tot en met april 2020moeten opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
6.4.
bepaalt dat de SCC’s respectievelijk Bogenda, indien zij getuigen in contra-enquête willen voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moeten houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag/dagen en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag/dagen;
6.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. P.C. Santema in het gebouw van de rechtbank Rotterdam in Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100-125;
6.6.
bepaalt dat Bogenda respectievelijk de SCC’s, indien zij het aan hen opgedragen (tegen)bewijs niet door getuigen willen leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie handel en haven, afdeling roladministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-3610554- en aan de SCC’s respectievelijk Bogenda moeten opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
6.7.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank
-
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-3610555- en de wederpartij moeten toesturen;
6.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
6.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema, mr. W.J. van den Bergh en mr.dr. I. Koning en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.
901/32/2504/2950