Op 9 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking en schuldwitwassen. De zaak betreft een periode van juli 2009 tot en met februari 2011, waarin de verdachte betrokken was bij meer dan 30 frauduleuze overboekingen van in totaal € 227.050,52 van de rekening van een bedrijf naar haar eigen rekening. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van drie maanden, maar de rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte wist of bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de bedragen afkomstig waren van misdrijf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit van gewoontewitwassen.
Daarnaast werd de ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit van schuldwitwassen beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat het vervolgingsrecht voor schuldwitwashandelingen gepleegd voor 5 november 2013 was verjaard, waardoor de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging voor deze handelingen. De rechtbank sprak de verdachte ook vrij van het subsidiair ten laste gelegde feit van schuldwitwassen gepleegd vanaf 5 november 2013 tot en met 12 juli 2016.
De benadeelde partij, vertegenwoordigd door haar advocaat, vorderde een schadevergoeding van meer dan € 1 miljoen, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er geen inhoudelijke beslissing over de gevorderde schadevergoeding werd genomen, en de kosten van de benadeelde partij werden op nihil begroot. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee rechters.