ECLI:NL:RBROT:2019:10349

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
10/750304-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en verjaring van schuldwitwassen

Op 9 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking en schuldwitwassen. De zaak betreft een periode van juli 2009 tot en met februari 2011, waarin de verdachte betrokken was bij meer dan 30 frauduleuze overboekingen van in totaal € 227.050,52 van de rekening van een bedrijf naar haar eigen rekening. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van drie maanden, maar de rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte wist of bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de bedragen afkomstig waren van misdrijf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit van gewoontewitwassen.

Daarnaast werd de ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit van schuldwitwassen beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat het vervolgingsrecht voor schuldwitwashandelingen gepleegd voor 5 november 2013 was verjaard, waardoor de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging voor deze handelingen. De rechtbank sprak de verdachte ook vrij van het subsidiair ten laste gelegde feit van schuldwitwassen gepleegd vanaf 5 november 2013 tot en met 12 juli 2016.

De benadeelde partij, vertegenwoordigd door haar advocaat, vorderde een schadevergoeding van meer dan € 1 miljoen, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er geen inhoudelijke beslissing over de gevorderde schadevergoeding werd genomen, en de kosten van de benadeelde partij werden op nihil begroot. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750304-17
Datum uitspraak: 9 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Raadsvrouw mr. A.K.M.T. Rongen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 18, 19 en 25 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Dhoen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit (medeplegen van gewoontewitwassen);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

4.Waardering van het bewijs ten aanzien van het primair ten laste gelegde

In de periode van juli 2009 tot en met 28 februari 2011 (de datum waarop de toenmalig echtgenoot van de verdachte, de heer [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) de echtelijke woning heeft verlaten) zijn er meer dan 30 frauduleuze overboekingen tot een totaal van in ieder geval
€ 227.050,52 gedaan vanaf de rekening van [naam bedrijf 1] naar de betaalrekening van verdachte. Hiervan is € 131.000 doorgestort naar de gezamelijke rekening van de verdachte en [naam medeverdachte] en is € 21.000 doorgestort naar de spaarrekening van de verdachte. Daarnaast werd in deze periode door de medeverdachten ook geld gestort op de gezamenlijke rekening van verdachte en [naam medeverdachte] , in totaal een bedrag van € 306.266,96.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte wist - of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard - dat op haar eigen bankrekening en de gezamenlijke bankrekening geldbedragen zijn binnengekomen die onmiddellijk of middellijk van enig misdrijf afkomstig waren.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte deze wetenschap (in ieder geval in voorwaardelijke zin) had. De verdachte beschikte immers over een bankpas van zowel haar eigen bankrekening als de gezamenlijke bankrekening. Op de rekeningafschriften was te zien dat de bedragen niet afkomstig waren van [naam bedrijf 2] , de werkgever van [naam medeverdachte] . Verdachte heeft regelmatig (luxe) uitgaven met de bankpas van haar eigen rekening gedaan. Er is een bedrag van € 60.000 aan contanten opgenomen van de rekening van de verdachte en vanaf deze rekening zijn betalingen aan haar vader en haar kinderen gedaan. Er stond een Porsche ter waarde van € 50.000 op haar naam. Ten slotte werd het salaris van [naam medeverdachte] op de gezamenlijke rekening gestort. Dat bedroeg in de periode van 18 augustus 2009 tot en met 15 februari 2011 € 62.280,27. Het voorgaande betekent dat de inkomsten van het gezin in de periode 2009-2011 zijn vertienvoudigd en dat er in die periode van tweeëneenhalf jaar een uitgavepatroon was van ruim € 600.000.
De verdiging heeft gesteld dat de verdachte niet wist (ook niet in voorwaardelijk opzicht) dat de geldbedragen die naar haar eigen rekening en de gezamenlijke rekening werden overgeboekt - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf. Daartoe is - deels onderbouwd met getuigenverklaringen en schriftelijke stukken - aangevoerd dat er destijds sprake was van een traditionele rolverdeling in verdachtes gezin. [naam medeverdachte] regelde de administratie en de financiële zaken en de verdachte verzorgde het gezin en het huishouden, met onder meer het door [naam medeverdachte] aan haar verstrekte huishoudgeld. De verdachte had geen reden [naam medeverdachte] , die financieel directeur was bij [naam bedrijf 2] , in financieel opzicht te wantrouwen. Verdachte stelt dat zij nooit bankrekeningen, bankafschriften en andere financiële stukken heeft ingezien en zij kon voor de scheiding van [naam medeverdachte] nog niet internetbankieren. Zij heeft dus ook nooit geld overgeboekt naar haar vader en haar kinderen. Zij wist niet beter dan dat haar man een goede baan had.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte op zichzelf niet als ongeloofwaardig kan worden gepasseerd. Hoewel de verdachte naïef overkomt kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat op haar eigen bankrekening en de gezamenlijke bankrekening geldbedragen zijn binnengekomen die onmiddellijk of middellijk van enig misdrijf afkomstig waren. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde.
5.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde (schuldwitwassen)
Schuldwitwassen kon voor 1 januari 2015 worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal een jaar en kan vanaf 1 januari 2015 met een gevangenisstraf van maximaal 2 jaar worden bestraft. Artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat in beide gevallen het recht tot strafvervolging door verjaring vervalt na 6 jaar. De eerste daad van vervolging van de verdachte heeft plaatsgevonden met het betekenen van de dagvaarding op 5 november 2019. Dit betekent dat het vervolgingsrecht van de officier van justitie ter zake van alle schuldwitwashandelingen gepleegd voor 5 november 2013 is verjaard.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank derhalve niet toe aan de beoordeling of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ‘schuldwitwassen’ - of zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de voorwerpen (geldbedragen) onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit misdrijf – voor 5 november 2013 . De officier van justitie zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er geen witwashandelingen hebben plaatsgevonden vanaf 5 november 2013 tot en met 12 juli 2016. Dit betekent dat de verdachte van het overige dient te worden vrijgesproken.

6.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , [adres benadeelde] , gemachtigde mr. K.D.M. de Lange, advocaat te
‘s-Gravenhage, ter zake van het ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een hoofdelijke vergoeding van € 1.002.027,55 aan materiële schade met daarover de wettelijke rente en een vergoeding van € 7.712,00 aan proceskosten en oplegging van de maatregel tot schadevergoeding.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde en de officier van justitie deels niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging voor het impliciet subsidiair ten laste gelegde, de verdachte voor het overige daarvan zal worden vrijgesproken, aan haar geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

7.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit ((gewoonte)witwassen) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor zover het betreft het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (schuldwitwassen) gepleegd voor 5 november 2013;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (schuldwitwassen) gepleegd vanaf 5 november 2013 tot en met 12 juli 2016;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (schuldwitwassen) heeft begaan vanaf 5 november 2013 tot met 12 juli 2016 en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] , [adres benadeelde] , niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde] , [adres benadeelde] , in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
mr. I.W.M. Laurijssens en mr. C. Vogtschmidt, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
november 2008 tot en met 12 juli 2016 te Barendrecht althans (elders) in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A.
van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere (grote) geldbedragen
(zie p. 7 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ), de werkelijke aard en/of de
herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft
verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had,
en/of
B
een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere (grote) geldbedragen
(zie p. 7 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ) heeft verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meerdere (grote) geldbedragen
(zie p. 7 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/die voorwerp(en) –
onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/ hebben gemaakt.