ECLI:NL:RBROT:2019:10348

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
10/750302-17 ontneming
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor verduistering en gewoontewitwassen

Op 9 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking en gewoontewitwassen. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 109.372,51. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het terugvorderen van onrechtmatig verkregen voordelen. De verdediging verzocht om afwijzing van de vordering, in lijn met eerdere vrijspraakverweren in de strafzaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 september 2015 tot en met 12 juli 2016 en van 1 november 2008 tot en met 1 februari 2011 meerdere strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder verduistering en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel inderdaad is verkregen door middel van de gepleegde strafbare feiten. De rechtbank heeft de hoogte van het voordeel vastgesteld op € 109.372,51, maar heeft dit bedrag verlaagd met een bedrag dat naar de rekening van de echtgenote van de veroordeelde was overgemaakt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op nihil, omdat de aan de benadeelde partij toegekende vordering in mindering werd gebracht op het genoten voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750302-17
Datum uitspraak: 9 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde],
geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] .
Raadsman mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18, 19 en 25 november 2019.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van de rechtbank van 9 december 2019 is de verdachte veroordeeld wegens de na te noemen strafbare feiten. Van dat vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

3.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie mr. R. Dhoen van 9 oktober 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat op € 109.372,51 en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel. Ter terechtzitting van 19 november 2019 heeft de officier van justitie gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en vastgesteld op € 58.576,64 alsmede het opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde in de visie van de officier van justitie moet worden veroordeeld.

4.De verdediging

De raadsman heeft in lijn met zijn vrijspraakverweren in de strafzaak afwijzing van de vordering verzocht.

5.De strafbare feiten

In voornoemd vonnis heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de veroordeelde:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 september 2015
tot en met 12 juli 2016, te Rhoon,
tezamen en in vereniging met een ander(telkens) opzettelijk geldbedragen, in elk geval 58.588,- euro, die geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 1] en/of
[naam bedrijf 2] , welk geld verdachte telkens) anders dan door misdrijf, te weten in het kader van zijn hoedanigheid als financieel manager, van [naam bedrijf 1] , onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 november 2008
tot en met 1 februari 2011, te Rhoon,
tezamen en in vereniging met een ander ,
(telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag , te weten in totaal ongeveer
109.372,51euro, dat geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 2] , welk geld verdachte en zijn mededader (telkens) anders dan door misdrijf, te weten in het kader van zijn hoedanigheid als (assistent) financieel manager, van [naam bedrijf 1] onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1
november 2008 tot en met 12 juli 2016 te Ridderkerk en/of Rhoon,
tezamen en in vereniging met anderen,
A.
van meerdere voorwerpen, te weten meerdere (grote) geldbedragen
(in totaal
167.959,51euro), , de werkelijke aard
en de herkomst heeft verborgen en verhuld en heeft verborgen
terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten, dat die voorwerpen -
onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf
en
van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
De rechtbank heeft in voornoemd vonnis op grond van hetgeen het bewezen heeft verklaard de volgende strafbare feiten gekwalificeerd:
1. MEDEPLEGEN VAN VERDUISTERING GEPLEEGD DOOR HEM DIE HET GOED UIT HOOFDE VAN ZIJN PERSOONLIJKE DIENSTBETREKKING ONDER ZICH HEEFT
2 MEDEPLEGEN VAN VERDUISTERING GEPLEEGD DOOR HEM DIE HET GOED UIT HOOFDE VAN ZIJN PERSOONLIJKE DIENSTBETREKKING ONDER ZICH HEEFT, MEERMALEN GEPLEEGD
3 MEDEPLEGEN VAN GEWOONTEWITWASSEN.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.

6.De bewijsmiddelen

De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de vermelde strafbare feiten zijn gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, zoals hierna onder 7 opgenomen.

7.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Bij de bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank is - op grond van de bewijsmiddelen - van oordeel dat de verdachte met betrekking tot de in voornoemd vonnis bewezen verklaarde strafbare feiten wat betreft (kort samengevat) verduistering in dienstbetrekking, het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking meermalen gepleegd en het medeplegen van gewoontewitwassen, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank zal als grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel nemen het ambtsedig proces-verbaal van Politie Eenheid Rotterdam, proces-verbaalnummer [procesverbaalnummer] (documentcode [code nummer 1] ; onderzoek [naam onderzoek] ) van 5 maart 2018 (pagina’s 1-14) met bijlagen (doorgenummerde dossierpagina’s 1-268) en het bijbehorende ambtsedig proces-verbaal van Politie Eenheid Rotterdam, documentcode [code nummer 2] (zaaksdossier [naam veroordeelde] ) van 5 maart 2018 (pagina’s 1-9) met bijlagen (doorgenummerde dossierpagina’s 1-44).
Uit voornoemd proces-verbaal blijkt het navolgende:
Onderzoek Geldstromen:
Naar aanleiding van de aangifte werd nader onderzoek gedaan naar bankrekening [bankrekeningnummer 1] . Bankrekening [bankrekeningnummer 1] heeft als IBAN [bankrekeningnummer 1] en betreft een betaalrekening op naam van [naam veroordeelde] , geboren op [geboortedatum veroordeelde] , wonende aan de [adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] .
(tabel 1)
De banktransacties van bankrekening [bankrekeningnummer 1] werden opgevraagd en over periode vanaf 3 november 2008 tot en met 28 februari 2012 ontvangen.
Uit de banktransacties van bankrekening [bankrekeningnummer 1] blijkt dat er in totaal 22 maal geld is overgeboekt van de bankrekening van [naam bedrijf 2] naar de bankrekening van [naam veroordeelde] voor een totaal bedrag van € 109.372,51.
Uit analyse van bankrekening [bankrekeningnummer 1] blijkt van de volgende bij- en afschrijvingen over de periode van 3 november 2008 tot en met 28 februari 2012:
(tabel 2)
Uit de analyse van bankrekening [bankrekeningnummer 1] blijkt dat al het geld is uitgegeven. Nader onderzoek is gedaan naar de aankoop van een auto, € 30.300, en naar de overboekingen naar bankrekening [bankrekeningnummer 2] , € 51.445,87.
Bankrekening [bankrekeningnummer 2] is een en/of betaalrekening op naam van:
[naam medeverdachte] , geboren op [geboortedatum medeverdachte] , wonende aan de [adres medeverdachte] , [woonplaats medeverdachte] en [naam veroordeelde] , geboren op [geboortedatum veroordeelde] , wonende aan de [adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] .
Uit GBA blijkt dat [naam medeverdachte] de echtgenote is van [naam veroordeelde] .
De banktransacties van bankrekening [bankrekeningnummer 2] werden opgevraagd en over de periode van 3 november 2008 tot en met 1 maart 2013 ontvangen.
Uit analyse van bankrekening [bankrekeningnummer 2] blijkt van de volgende bij- en afschrijvingen over de periode van 3 november 2008 tot en met 1 maart 2013.
(tabel 3)
Uit de analyse van bankrekening [bankrekeningnummer 2] blijkt dat al het geld is uitgegeven.
Aanschaf auto:
Uit de banktransacties van bankrekening [bankrekeningnummer 1] blijkt dat op 15 april 2010 een bedrag van € 30.300 is overgemaakt naar bankrekening [bankrekeningnummer 3] met als omschrijving: " [naam omschrijving]
.
[naam bedrijf 3] , ook wel de [naam bedrijf 3] , betreft een autodealer.
Bij [naam bedrijf 3] werden de gegevens opgevraagd behorende bij deze betaling aan [naam bedrijf 3] en ontvangen.
Hieruit bleek dat [naam veroordeelde] een nieuwe auto, een Renault Grand Senic met kenteken [kentekennummer 1] , heeft gekocht en zijn oude auto, een Renault Laguna met kenteken [kentekennummer 2] , heeft ingeruild. (Documentcode [code nummer 3] , page, 32 t/m 36)
Resumé:
Uit de banktransacties blijkt dat tussen november 2008 en februari 2011 € 109.372,51 van de bankrekening van [naam bedrijf 2] is overgeboekt naar de bankrekening van [naam veroordeelde] .
Het geld werd onder meer uitgegeven aan de aankoop van een auto (€ 30.300) en overgeboekt naar de en/of bankrekening van [naam veroordeelde] en zijn echtgenote [naam medeverdachte] (ruim € 50.000). Daarnaast vonden er contante opnames plaats (ruim € 22.500).
Ook al het geld wat overgeboekt is naar de en/of bankrekening van [naam veroordeelde] en zijn echtgenote [naam medeverdachte] is geheel uitgegeven of contant opgenomen.
Wederrechtelijk verkregen vermogen:
Uit de analyse van bankrekening [bankrekeningnummer 1] ten name van [naam veroordeelde] blijkt dat het geld wat afkomstig is van [naam bedrijf 2] zelf is aangewend of is doorgeboekt naar bankrekening [bankrekeningnummer 2] ten name van hemzelf en zijn echtgenote [naam medeverdachte] . Ook dit geld is zelf aangewend en niet doorgestort naar derden.
Op bankrekening [bankrekeningnummer 1] van [naam veroordeelde] werd € 109.372,51 bijgeschreven afkomstig van [naam bedrijf 2] .
Hiervan werd per saldo (51.445,87 - 650 =) € 50.796,87 door gestort naar bankrekening [bankrekeningnummer 2] van [naam veroordeelde] en/of [naam medeverdachte] .
Al het geld is uitgegeven of contant opgenomen. Uit niets blijkt dat geld is doorgeboekt naar andere verdachten.
Het wederrechtelijk verkregen vermogen van [naam veroordeelde] bedraagt dan ook
€ 109.372,51.
7.4
Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde door middel van voornoemde strafbare feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 109.372,51. Op dit bedrag brengt de rechtbank in mindering het bedrag van € 51.445,87 dat naar de rekening van zijn echtgenote werd doorgestort; immers, hiervan heeft niet verdachte maar zijn echtgenote voordeel gehad. Het wederrechtelijk verkregen voordeel komt dan uit op € 57.926,64.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de vordering beoordeeld moet worden op grond van het recht dat van toepassing was in de periode van het begaan van de bewezen verklaarde feiten, in casu de periode van 1 november 2008 tot en met 28 februari 2011.
Ingevolge artikel 36e, achtste lid, (oud) van het Wetboek van Strafrecht worden bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht. Met de wijziging van dit artikel op 1 januari 2014 is daaraan onder meer toegevoegd dat de toegekende vorderingen in mindering worden gebracht “voor zover die zijn voldaan”.
Artikel 36e, achtste lid, (oud) van het Wetboek van Strafrecht houdt in zoverre een wijziging van wetgeving in ten aanzien van de toepasselijke regels van sanctierecht. In zo een geval dient door de rechter op grond van artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de betrokkene gunstigste bepaling te worden toegepast (zie onder meer Hoge Raad 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:653).
Bij het vonnis in de strafzaak heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegekend tot een bedrag van € 109.372,51. Nu artikel 36e, achtste lid, (oud) van het Wetboek van Strafrecht de voor de veroordeelde gunstigste bepaling bevat, zal daaraan toepassing worden gegeven en zal het bedrag van de aan de benadeelde partij toegekende vordering in mindering worden gebracht op het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk genoten voordeel wordt geschat, vast op nihil.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
mr. I.W.M. Laurijssens en mr. C. Vogtschmidt, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.