5.3.1.Feit 1
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat tussen 1 september 2015 en 12 juli 2016 zes geldbedragen, tot een totaalbedrag van € 58.588,- vanaf de bankrekening van [naam bedrijf 1] zijn overgeboekt naar twee bedrijfsrekeningen van [naam 1] , een privé-relatie van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij telkens die betalingen heeft klaargezet en geautoriseerd en dat zij vervolgens door medeverdachte [naam medeverdachte 1] in de boekhouding zijn verwerkt. Tevens heeft de verdachte verklaard dat het een lening betrof, dat de lening mondeling was overeengekomen en dat hij uit hoofde van zijn functie daartoe bevoegd was. Verdachte heeft verder verklaard dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] niet op de hoogte was van de aard van de overboekingen.
De rechtbank verwerpt het verweer. Uit de aangifte van [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 1] blijkt dat de verdachte niet bij [naam bedrijf 1] in dienst was en – zo er al sprake was van een lening - dat hij niet bevoegd was om zonder toestemming enige lening te verstrekken.
Uit het dossier volgt dat de begunstigde van de “lening” ( [naam 1] ) en verdachte mailen over de omschrijvingen die aan de facturen moeten worden gegeven en dat deze alleen per e-mail en uitsluitend aan verdachte mogen worden gestuurd. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat [naam 1] op de hoogte was dat het geld via [naam bedrijf 1] werd verstrekt, zodat het medeplegen met [naam 1] bewezen kan worden verklaard .
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat het standpunt van verdachte volstrekt onaannemelijk en ongeloofwaardig is. Het feit kan worden bewezen.
5.3.2.Feiten 2 en 3
Het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de feiten 2 en 3 leent zich voor een gezamenlijke bespreking.
De rol van de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] , [naam 1] en [naam verdachte]
De officier van justitie gaat ervan uit dat feit 2 (medeplegen van verduistering in diensbetrekking van een totaalbedrag van € 982.844,28) en feit 3 (medeplegen van gewoontewitwassen van een totaalbedrag van € 216.938,96) door de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] , [naam 1] en [naam verdachte] (in wisselende samenstelling) samen is gepleegd.
Voor medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking vereist van voldoende gewicht.
Voor zover het witwassen van feit 3 zijn grondslag vindt in de bewezenverklaring van feit 1 wordt verwezen naar hetgeen onder 5.3.1. is opgemerkt.
Met betrekking tot de overige feiten geldt het volgende.
Verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] ontkennen iedere betrokkenheid. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] kan daarover niet worden bevraagd omdat hij inmiddels is overleden. Dat maakt dat het medeplegen zal moeten volgen uit de gevolgde werkwijze, in het dossier aangeduid met MO1 en MO2. Vaststaat dat met gebruikmaking van het account van de verdachte een deel van de frauduleuze boekingen in het systeem SUN werd ingevoerd. De vraag is nu of (mede) daaruit de wetenschap van de frauduleuze handelingen en het medeplegen door verdachte kan worden afgeleid.
De rechtbank overweegt als volgt
Allereerst valt op dat van het totale, door de politie berekende benadelingsbedrag van
€ 1.002.027,55 het merendeel, te weten € 699.310,96 middelijk of onmiddellijk ten goede is gekomen van [naam medeverdachte 2] .
Verder valt op dat de frauduleuze overboekingen vanaf de bankrekening van [naam bedrijf 1] stoppen nadat [naam medeverdachte 2] in maart 2011 ontslag neemt en door de verdachte wordt opgevolgd. Verdachte zelf fraudeert vervolgens weer vanaf eind 2015, maar gebruikt daarbij een andere modus operandi dan in de aangifte wordt beschreven over de periode 2008 tot en met 2011. Het lijkt er dan ook sterk op dat aan [naam medeverdachte 2] de hoofdrol toekomt bij de in laatstgenoemde periode gepleegde fraude.
Het dossier bevat verder diverse aanwijzingen dat er veel schortte aan de controle op de betalingen die door [naam medeverdachte 2] en de verdachte, zijn opvolger als financial manager, werden verricht.
Op de eerste plaats ontbrak adequate autorisatie van de betalingen. Het was kennelijk de regel dat betalingen via een batchbestand altijd door twee personen moesten worden geautoriseerd: de financial manager (aanvankelijk [naam medeverdachte 2] , vanaf 2011 de verdachte) en de general manager ( [naam 2] ) dan wel diens plaatsvervanger mevrouw [naam 3] . De bankpas van [naam 3] bevond zich echter in een kluis op de afdeling van de financial manager; in het geval van [naam 2] of [naam 3] niet aanwezig waren kon en mocht de financial manager dus van deze bankpas gebruik maken en zo feitelijk zichzelf als tweede persoon autorisatie voor de betalingen verlenen.
In de tweede plaats blijkt uit de verklaringen van de verdachte en [naam 2] dat de batchbetalingen zelf geen inzicht gaven in de onderliggende transacties. Zoals [naam 2] het uitdrukte in zijn verhoor bij de RC: “Op het moment dat ik een batch-betaling tekende, wist ik niet wie de begunstigde was en wat het bedrag was.”. Ook de controle achteraf was kennelijk niet goed georganiseerd: de bankafschriften werden niet door de general manager zelf geopend, maar aanvankelijk door personeelszaken. Wie de bankafschriften controleerde nadat deze alleen online beschikbaar waren, wordt niet duidelijk, maar uit de verklaring van [naam 2] kan wel worden afgeleid dat hijzelf in ieder geval geen toegang had tot de financiële systemen en niet de beschikking had over de onderliggende stukken.
In de derde plaats blijkt uit diverse verklaringen dat [naam medeverdachte 2] kennelijk kon beschikken over de accountID en bijbehorende wachtwoorden van de medewerkers van de financiële afdeling. [naam medeverdachte 2] zou ook zelf herhaaldelijk zijn gezien terwijl hij werkte op een werkstation (en op het account?) van een andere medewerker. Met name dit punt maakt dat de rechtbank niet blind kan varen op de inloggegevens van de medewerkers aan wie de frauduleuze boekingen worden toegeschreven.
De gebrekkige controle op de financiële administratie sterkt de rechtbank in de overtuiging dat de fraude in de periode 2008-2011 in hoofdzaak een solo-actie van [naam medeverdachte 2] is geweest en dat zekerheidshalve en in het voordeel van de verdachte alleen de fraude die rechtsreeks samenhangt met de stortingen op zijn eigen bankrekening kan worden aangerekend
.
Bonussen
Verdachte stelt zich op het standpunt dat de aan hem betaalde geldbedragen bonussen betrof. Deze zouden hem door de financial manager [naam medeverdachte 2] zijn verstrekt en hij zou er op hebben vertrouwd dat diens mededelingen juist waren.
Op het standpunt van de verdachte valt wel het een en ander af te dingen.
In de eerste plaats valt onmiddellijk op dat geen van de betalingen aan verdachte ook daadwerkelijk de omschrijving ‘bonus’ vermeldt. De omschrijvingen van die betalingen (zoals “spec” of “brief”) kunnen de stelling van de verdachte in ieder geval niet schragen.
In de tweede plaats valt het onregelmatige patroon van de betalingen op; de betalingen vinden niet plaats op een vaste dag in de maand of in het jaar (zoals men zou verwachten met betalingen die samenhangen met verloonde prestaties), maar op willekeurige dagen en soms zelfs meer dan een keer per maand.
In de derde plaats valt de hoogte van de bedragen op. Gemeten over de twee jaar en vier maanden dat de “bonus” betalingen plaatsvonden werd aan de verdachte jaarlijks ongeveer
€ 50.000 aan bonussen uitgekeerd, welk bedrag ongeveer gelijk is aan het toenmalige jaarsalaris van de verdachte.
Opvallend is dat voorafgaand aan de periode november 2008 tot en met februari 2011 kennelijk geen bonussen zijn uitgekeerd terwijl volgend op die periode, toen de verdachte promotie had gemaakt en een veel zwaardere functie had gekregen, zijn bonussen jaarlijks maximaal € 5.000 bedroegen.
In de vierde plaats valt op dat de verdachte wist dat bonussen behoren tot het inkomen, dat hem is opgevallen dat de bonussen niet op de jaaropgave stonden vermeld en dat hij de bonussen ook niet heeft opgegeven bij zijn inkomstenbelasting.
Tot slot is het merkwaardig dat de verdachte bonussen zou hebben ontvangen van een bedrijf ( [naam bedrijf 1] ) waarbij hij niet in dienst was.