ECLI:NL:RBROT:2019:10345

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
10/750306-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en gewoontewitwassen

Op 9 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verduistering in dienstbetrekking en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte], werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. K. Kuster. De officier van justitie, mr. R. Dhoen, eiste een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en niet-ontvankelijkverklaring voor een deel van de tenlastelegging. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig moest worden verklaard en pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen. In de periode van juli 2009 tot en met februari 2011 zijn er aanzienlijke bedragen overgemaakt van de rekening van [naam bedrijf] naar de rekening van de verdachte, die afkomstig waren van verduistering door een medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat deze bedragen van misdrijf afkomstig waren.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 180 uren en veroordeelde haar tot betaling van € 31.065,40 aan schadevergoeding aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij voor een hoger bedrag werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet eenvoudig kon worden beantwoord binnen het strafproces. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750306-17
Datum uitspraak: 9 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Raadsvrouw mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 18, 19 en 25 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Dhoen heeft gevorderd:
  • primair: bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde (medeplegen van gewoontewitwassen) en veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis .
  • subsidiair: niet-ontvankelijkverklaring voorzover het betreft het impliciet subsidiair ten laste gelegde (schuldwitwassen) begaan voor 12 september 2012 en vrijspraak voor de periode vanaf 12 september 2012 tot en met 12 juli 2016.

4.De verdediging

De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de dagvaarding (partieel) nietig moet worden verklaard omdat deze onvoldoende feitelijk en concreet is. Subsidiair heeft de raadsvrouw algehele vrijspraak bepleit. Meer subsidiair heeft zij geconcludeerd tot partiële niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie ten aanzien van het impliciet subsidiair ten laste gelegde. Tot slot heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.

5.Geldigheid dagvaarding

5.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de tenlastelegging met slechts de verwijzing naar pagina 6 van het zaaksdossier onvoldoende feitelijk en concreet is nu er geen witwasbedrag, geen witwashandelingen en geen feitelijke handelingen van de verdachte in de tenlastelegging zijn opgenomen. Hierdoor voldoet de dagvaarding niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering waardoor deze nietig moet worden verklaard.
5.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat met de in de tenlastelegging vermelde verwijzing naar ‘pagina 6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ’ precies duidelijk wordt welke witwasbedragen en witwasgedragingen het betreft. Op basis van het dossier en de tenlastelegging is de verdediging in staat om de verdediging te voeren. Het verweer moet worden afgewezen.
5.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat met de in de tenlasteleging vermelde verwijzing naar ‘pagina 6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ’ voldoende duidelijk wordt om welke witwasbedragen en witwasgedragingen het gaat. Voor de verdachte was tegen de achtergrond van het dossier duidelijk wat haar werd verweten en waartegen zij zich moest verdedigen, zoals ook is gebleken uit de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting en het pleidooi van haar raadsvrouw.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Beoordeling
In de periode van juli 2009 tot en met 28 februari 2011 zijn vanaf de rekening van [naam bedrijf] op de bankrekening van de verdachte (eindigend op [nummer] ) ruim 25 overboekingen gedaan voor een totaalbedrag van ten minste € 225.111,57. Dit bedrag is afkomstig uit de verduistering in dienstbetrekking gepleegd door de heer [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ), een inmiddels overleden (aangetrouwd) familielid van de verdachte. Direct na vrijwel iedere overboeking werd 90% van het overgeboekte bedrag doorgestort, dan wel contant opgenomen. De bedragen werden doorgestort naar de rekening van [naam medeverdachte] of naar een andere rekening van de verdachte. De bedragen die werden doorgestort naar een andere rekening van de verdachte, werden in bijna alle gevallen vlak na overboeking contant opgenomen. Het bedrag dat niet naar [naam medeverdachte] is doorgestort en niet (al dan niet na doorstorting naar een eigen rekening van de verdachte) contant is opgenomen komt uit op een bedrag van
€ 31.065,40 (13,8% van het totaalbedrag).
Door de verdediging is gesteld dat de verdachte niet wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard - dat de door [naam bedrijf] op haar bankrekening overgeboekte gelden van misdrijf afkomstig waren. De verdachte stelt (kort samengevat) dat zij in totaal ongeveer € 30.000 had uitgeleend aan [naam medeverdachte] . Omdat [naam medeverdachte] de uitgeleende bedragen slecht terugbetaalde, is volgens de verdachte afgesproken dat het salaris van [naam medeverdachte] direct op de rekening van de verdachte zou worden gestort. Verdachte zou dan het uitgeleende bedrag inhouden en het restant doorstorten aan [naam medeverdachte] of contant opnemen en vervolgens overdragen aan [naam medeverdachte] .
Dat het geld dat op de rekening van de verdachte werd gestort afkomstig was van misdrijf, staat niet ter discussie. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat op haar bankrekening geldbedragen zijn binnengekomen die onmiddellijk of middellijk van enig misdrijf afkomstig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van de verdachte onaannemelijk, niet verifieerbaar en ongeloofwaardig. Niet valt in te zien dat de verdachte in de veronderstelling was dat genoemde overboekingen het salaris van [naam medeverdachte] betroffen, nu deze nooit werden overgeboekt onder de vermelding van ‘loon’ of ‘salaris’ en bovendien afkomstig waren van een bedrijf met een andere naam dan het bedrijf waarvoor [naam medeverdachte] werkzaam was. Voorts werden de bedragen onregelmatig gestort (soms wel twee keer per maand) en de grootte van de geldbedragen verschilde aanzienlijk. De verdachte heeft verder op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat zij geld aan [naam medeverdachte] had uitgeleend. Zeker als de verdachte - zoals zij stelt - steeds contante geldbedragen uitleende en die bedragen slecht werden terugbetaald, mag worden verwacht dat de verdachte enige administratie van die geldleningen had bijgehouden. Dit geldt temeer nu de verdachte heeft verklaard dat zij in de bewuste periode veel contant geld in huis had vanwege de handel in sportpaarden en koetsen. Juist in sectoren van de economie waar veel contant geld omgaat, zoals kennelijk de handel in sportpaarden en koetsen, is het zaak een deugdelijke adminstratie te voeren om problemen (bijvoorbeeld met de fiscus) te voorkomen. Dat de verdachte steeds in haar hoofd uitrekende hoeveel zij nog van [naam medeverdachte] tegoed had in het kader van de terugbetaling van leningen acht de rechtbank tegen de hiervoor geschetste achtergrond ongeloofwaardig. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte tegen betaling haar bankrekening ter beschikking heeft gesteld aan [naam medeverdachte] teneinde daarop geldbedragen te laten overboeken. De verdachte heeft daarmee telkens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die geldbedragen onmiddellijk of middellijk van enig misdrijf afkomstig waren. Dit betekent dat witwassen bewezen is.
Tevens acht de rechtbank gewoontewitwassen bewezen nu er telkens op dezelfde wijze is gehandeld en er sprake is 25 fraudeleuze overboekingen in een periode van ruim 20 maanden.
6.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op tijdstip(pen) gelegen in de periode van 1 november 2008 tot en met
28 februari 2011te Barendrecht,
tezamen en in vereniging met een ander,
van meerdere voorwerpen, te weten meerdere (grote) geldbedragen
(zie p. 6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ), de werkelijke aard en de herkomst
en de vindplaats en de verplaatsing heeft
verborgen en verhuld,
en
B
meerdere voorwerpen, te weten meerdere (grote) geldbedragen
(zie p. 6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ) heeft voorhanden gehad,
overgedragen en omgezet, en van meerdere (grote) voorwerpen, te weten meerdere (grote) geldbedragen (zie p. 6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ) gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte en
haarmededader wisten, dat die voorwerpen –
onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffoutenvoorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
MEDEPLEGEN VAN GEWOONTEWITWASSEN.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met haar mededader schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Zij heeft haar bankrekening ter beschikking gesteld waardoor geldbedragen, die van misdrijf afkomstig waren, konden worden doorgeboekt naar de bankrekening van [naam medeverdachte] . De verdachte heeft daarmee een bedrag van ruim
€ 31.000 opgestreken.
Verdachte heeft door aldus te handelen mogelijk gemaakt dat [naam medeverdachte] gedurende een periode van ruim twee jaar grote bedragen heeft weggesluisd van de rekening van [naam bedrijf] Verdachte heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de herkomst van het geld en heeft alleen haar eigen gewin voor ogen gehad.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
9.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland te Rotterdam heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 oktober 2019. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een gevangenisstraf vanwege het tijdsverloop tussen het moment dat de fraude zich heeft afgespeeld en het moment van vervolging en het feit dat de verdachte in de tussentijd niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen. In plaats daarvan wordt een substantiële taakstraf opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

10.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , [adres benadeelde] , gemachtigde mr. K.D.M. de Lange, advocaat te
‘s-Gravenhage, ter zake van het ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een hoofdelijke vergoeding van € 1.002.027,55 aan materiële schade met daarover de wettelijke rente en een vergoeding van € 7.712,00 aan proceskosten en oplegging van schadevergoedingsmaatregel.
10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 225.111,57 met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toewijzing van € 1.285,00 aan proceskosten.
10.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij vanwege haar vrijspraakverweer, de ingewikkeldheid van de vordering waardoor een behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert dan wel omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade veroorzaakt door het ten laste gelegde feit.
10.3.
Beoordeling
Door de verdediging van alle verdachten is telkens het verweer gevoerd inhoudende (kort samengevat) dat er sprake is van verwijtbaarheid en medeschuld aan de zijde van de benadeelde partij vanwege een gebrekkige controle op de financiële administratie/boekhouding waardoor ook hoofdelijke aansprakelijkheid niet zonder meer in de rede ligt.
Gezien het vorenstaande en de rol die de medeverdachte [naam medeverdachte] heeft gespeeld, kunnen inderdaad vraagtekens worden gezet bij de interne controle op de financiële administratie door de benadeelde partij en [naam bedrijf] De door de verdediging gevoerde verweren waaronder de vraag naar de hoofdelijke aansprakelijkheid van alle verdachten ten aanzien van het hele gevorderde fraudebedrag kunnen daarmee niet eenvoudig worden beantwoord en rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een meer uitvoerige uitwisseling van argumenten/standpunten dan in het kader van het strafgeding mogelijk is.
Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering en de totale omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat een nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
In tegenstelling tot hetgeen hiervoor is overwogen, geldt dat is komen te staan dat de verdachte aansprakelijk is voor een bedrag van € 31.065,40 aan materiële schade die aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks is toegebracht. Dit is het bedrag afkomstig van [naam bedrijf] dat op de bankrekening van de verdachte is achtergebleven en niet is doorgestort naar de rekening van [naam medeverdachte] of andere rekening van de verdachte, dan wel vrijwel direct na overboeking contant is opgenomen. De vordering is op dit punt genoegzaam onderbouwd en zal, ondanks de betwisting door de verdediging worden toegewezen tot voornoemd bedrag.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 februari 2011.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Omdat de vordering is gericht tegen alle zes de verdachten en deze identiek is voor alle zes de verdachten, zal de rechtbank de gevorderde proceskosten evenredig over alle verdachten verdelen. De rechtbank begroot de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt op € 1.285,00 aan proceskosten.
Met betrekking tot de schadevergoedinsgmaatregel overweegt de rechtbank het navolgende.
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijk maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat). Nu de benadeelde in de onderhavige zaak evenwel een kapitaalkrachtig bedrijf betreft, verhoudt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zich niet met het voormeld doel van die maatregel. Om die reden zal de schadevergoedingsmaatregel niet aan de verdachte worden opgelegd.
10.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 31.065,40 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , [adres benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 31.065,40 (eenendertig duizend vijfenzestig euro en veertig eurocent),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 1.285,00 aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
mr. I.W.M. Laurijssens en mr. C. Vogtschmidt, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
november 2008 tot en met 12 juli 2016 te Barendrecht althans (elders) in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere (grote) geldbedragen
(zie p. 6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ), de werkelijke aard en/of de herkomst
en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft
verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had,
en/of
B
een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere (grote) geldbedragen
(zie p. 6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ) heeft verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meerdere (grote) voorwerpe, te weten een
of meerdere (grote) geldbedragen (zie p. 6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] )
gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/die voorwerp(en) –
onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/ hebben gemaakt.