ECLI:NL:RBROT:2019:10342

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
10/750303-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en verjaring schuldwitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verduistering in dienstbetrekking en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in Nederlands-Indië en ingeschreven op een adres in Nederland, werd bijgestaan door raadsman mr. S. Lodder. De officier van justitie, mr. R. Dhoen, eiste een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en niet-ontvankelijkheid voor een deel van de tenlastelegging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van juli 2009 tot en met februari 2011 aanzienlijke bedragen heeft ontvangen op zijn bankrekening, afkomstig van verduistering gepleegd door zijn inmiddels overleden zwager. De verdachte heeft verklaard dat hij geen wetenschap had van deze transacties, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaring niet aannemelijk was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk heeft gewitst en dat hij wist of in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het om crimineel geld ging. De rechtbank heeft het primair ten laste gelegde bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met vervangende hechtenis van 90 dagen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 32.224,91 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750303-17
Datum uitspraak: 9 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] (Nederlands-Indië),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Raadsman mr. S. Lodder, advocaat te Capelle aan den IJssel.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 18, 19 en 25 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Dhoen heeft gevorderd:
  • primair: bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde (medeplegen van gewoontewitwassen) en veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
  • subsidiair: niet-ontvankelijkverklaring voorzover het betreft het impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen begaan voor 12 september 2012 en vrijspraak voor de periode vanaf 12 september 2012 tot en met 12 juli 2016.

4.De verdediging

De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit alsmede een strafmaatverweer gevoerd.

5.Waardering van het bewijs

Beoordeling
In de periode van juli 2009 tot en met 28 februari 2011 zijn vanaf de rekening van [naam bedrijf] naar de bankrekening van de verdachte (eindigend op [nummer] ) 30 overboekingen gedaan tot een totaalbedrag van € 264.886,37. Dit totaalbedrag is afkomstig uit de verduistering in dienstbetrekking gepleegd door de heer [naam medeverdachte] (hierna [naam medeverdachte] ), de inmiddels overleden zwager van de verdachte. Bij voornoemde overboekingen stonden telkens verschillende niet te herleiden omschrijvingen vermeld. Van voornoemd totaalbedrag is een bedrag van € 232.661,46 doorgeboekt naar de bankrekening van [naam medeverdachte] . Deze doorboekingen vonden steeds plaats op de dag van ontvangst of een dag later onder vermelding van ‘ [naam medeverdachte] retour ex admie’. Steeds bleef een gedeelte achter op de rekening van de verdachte en vastgesteld is dat een bedrag van in totaal € 32.224,91 niet is doorgestort naar [naam medeverdachte] .
Door de verdediging is gesteld dat de verdachte geen enkele wetenschap heeft gehad wat er zich met/op de betreffende bankrekening heeft afgespeeld, omdat hij de bijbehorende bankpas langere tijd kwijt is geweest. Pas in 2011 heeft de verdachte de bankpas teruggevonden. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij op de rekening is gaan kijken, dat hij toen vreemde transacties zag en dat hij daarna naar de bank is gegaan om de rekening op te heffen. Bij het opheffen van de bankrekening is de verdachte er achter gekomen dat de bankrekening tussen 2008 en 2011 veelvuldig is gebruikt zonder dat hij het wist. Verdachte vermoedt dat [naam medeverdachte] zijn bankpas heeft meegenomen en zijn bankrekening heeft gebruikt. Verdachte heeft aangegeven dat zijn vrouw de bankpas en de bankrekening kan hebben gebruikt, maar hij heeft de zaak niet met haar besproken.
Dat het geld dat op de rekening van de verdachte werd gestort afkomstig was van misdrijf, staat niet ter discussie. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat op zijn bankrekening geldbedragen zijn binnengekomen die onmiddellijk of middellijk van enig misdrijf afkomstig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van de verdachte dat hij de bankpas kwijt was en dat hij niet wist dat zijn bankrekening werd gebruikt om de frauduleuze geldbedragen op te storten en door te storten onaannemelijk. Verdachte heeft immers geen verklaring voor het feit dat er met deze bankpas in de betreffende periode wel dagelijkse betalingen in de woonplaats van de verdachte zijn gedaan. Indien de transacties – zoals de verdachte vermoedt – zonder medeweten van de verdachte door [naam medeverdachte] zouden zijn verricht, valt evenmin te verklaren dat een bedrag van € 32.224,91 is achtergebleven op de rekening van de verdachte en niet is doorgestort naar de rekening van [naam medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de verdachte gelegen aannemelijk te maken dat zijn vrouw en niet hij zelf in de betreffende periode gebruik heeft gemaakt van verdachtes rekening. Uit het dossier blijkt immers dat verdachtes echtgenote ook een eigen bankrekening had. Nu de verdachte dat niet heeft gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte zijn rekening aan [naam medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld om daar geld op te storten en weer door te storten, en dat hij wist of in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het om crimineel geld ging dat via zijn bankrekening werd overgedragen.
Dit betekent dat het primair tenlastgelegde opzettelijk witwassen bewezen is.
Tevens acht de rechtbank gewoontewitwassen bewezen nu er telkens op dezelfde wijze is gehandeld en er sprake is van 30 fraudeleuze overboekingen in een periode van ruim 20 maanden.
5.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met
28 februari 2011te Hendrik-Ido-Ambacht, tezamen en in vereniging met een ander,
A.
van meerdere voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen
(zie p.6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ) de
herkomst en de vindplaats en de verplaatsing heeft
verborgen en verhuld ,
en
B
meerdere voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen (zie
p.6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ) heeft verworven, voorhanden gehad
overgedragen en omgezet, en van meerdere voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen (zie p.6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en zijn mededader wist(en, dat die voorwerpen –
onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
MEDEPLEGEN VAN GEWOONTEWITWASSEN.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Hij heeft zijn bankrekening ter beschikking gesteld waardoor geldbedragen, die van misdrijf afkomstig waren, konden worden doorgeboekt naar de bankrekening van de mededader. De verdachte heeft daarmee zelf een bedrag van ruim
€ 32.000 opgestreken.
Verdachte heeft door aldus te handelen mede mogelijk gemaakt dat [naam medeverdachte] gedurende een periode van ruim twee jaar grote bedragen heeft weggesluisd van de rekening van [naam bedrijf] De verdachte heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de herkomst van het geld en heeft kennelijk alleen zijn eigen gewin voor ogen gehad.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, en de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting zijn gebleken.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een gevangenisstraf vanwege het tijdsverloop tussen het moment dat de fraude zich heeft afgespeeld en het moment van vervolging en het feit dat de verdachte in de tussentijd niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen. In plaats daarvan wordt een substantiële taakstraf opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , [adres benadeelde] , gemachtigde mr. K.D.M. de Lange, advocaat te
‘s-Gravenhage, ter zake van het ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een hoofdelijke vergoeding van € 1.002.027,55 aan materiële schade met daarover de wettelijke rente en een vergoeding van € 7.712,00 aan proceskosten en oplegging van schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 273.378,97 met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toewijzing van € 1.285,00 aan proceskosten.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert dan wel omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade veroorzaakt door het ten laste gelegde feit. Voorts heeft de raadsman verzocht om de maatregel tot schadevergoeding niet op te leggen vanwege betalingsonmacht van de verdachte, hetgeen zou leiden tot hechtenis. Indien de vordering wordt toegewezen en de maatregel tot schadevergoeding wordt, heeft de raadsman gepleit voor het opleggen van termijnbetaling.
9.3.
Beoordeling
Door de verdediging van verdachten is het verweer gevoerd inhoudende (kort samengevat) dat er sprake is van verwijtbaarheid en medeschuld aan de zijde van de benadeelde partij vanwege een gebrekkige controle op de financiële administratie/boekhouding waardoor ook hoofdelijke aansprakelijkheid niet zonder meer in de rede ligt.
Gezien het vorenstaande en de rol die de medeverdachte [naam medeverdachte] heeft gespeeld en heeft kunnen spelen, kunnen inderdaad vraagtekens worden gezet bij de interne controle op de financiële administratie door de benadeelde partij en [naam bedrijf] De door de verdediging opgeworpen vragen waaronder met name de vraag naar de hoofdelijke aansprakelijkheid van alle verdachten ten aanzien van het hele gevorderde fraudebedrag kunnen daarmee niet eenvoudig worden beantwoord en rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook een meer uitvoerige uitwisseling van argumenten/standpunten dan in het kader van het strafgeding mogelijk is.
Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering en de totale omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat een nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
In tegenstelling tot hetgeen hiervoor is overwogen, geldt dat is komen vast te staan dat de verdachte aansprakelijk is voor een bedrag van € 32.224,91 aan materiële schade die aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks is toegebracht. Dit is het bedrag afkomstig van [naam bedrijf] dat op de bankrekening van de verdachte is achtergebleven, niet is doorgestort naar de rekening van [naam medeverdachte] en door verdachte is gebruikt.
De vordering is op dit punt genoegzaam onderbouwd en zal, ondanks de betwisting door de verdediging, worden toegewezen tot voornoemd bedrag.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 februari 2011.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Omdat de vordering is gericht tegen alle zes de verdachten en deze identiek is voor alle zes de verdachten, zal de rechtbank de gevorderde proceskosten evenredig over alle verdachten verdelen. De rechtbank begroot de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt op € 1.285,00 aan proceskosten.
Met betrekking tot de schadevergoedinsgmaatregel overweegt de rechtbank het navolgende.
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijk maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat). Nu de benadeelde in de onderhavige zaak evenwel een kapitaalkrachtig bedrijf betreft, verhoudt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zich niet met het voormeld doel van die maatregel. Om die reden zal de schadevergoedingsmaatregel niet aan de verdachte worden opgelegd.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 32.224,91 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , [adres benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 32.224,91 (tweeëndertigduizend tweehonderdvierentwintig euro en éénennegentig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 1.285,00 aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
mr. I.W.M. Laurijssens en mr. C. Vogtschmidt, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
november 2008 tot en met 12 juli 2016 te Hendrik-Ido-Ambacht, althans
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,
A.
van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere (grote) geldbedragen
(zie p.6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ) de werkelijke aard en/of de
herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft
verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had,
en/of
B
een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere (grote) geldbedragen (zie
p.6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] ) heeft verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een
of meerdere (grote) geldbedragen (zie p.6 relaas Zaaksdossier [naam verdachte] )
gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/die voorwerp(en) –
onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt.