ECLI:NL:RBROT:2019:10341

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
10/750300-17 ontneming
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na verduistering in dienstbetrekking

Op 9 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking en gewoontewitwassen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde had in de periode van 1 november 2008 tot en met 28 februari 2011, tezamen met een ander, een bedrag van € 105.928,46 verduisterd dat toebehoorde aan een bedrijf. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 52.964,23 als ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Tijdens de zittingen op 18, 19 en 25 november 2019 is het bewijs besproken, waaronder bankafschriften en getuigenverklaringen. De verdediging voerde aan dat een deel van het bedrag in mindering moest worden gebracht, omdat er een bedrag van € 5.056,73 was ingehouden door de werkgever van de veroordeelde. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de officier van justitie terecht was, maar dat de wijziging van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht op 1 januari 2014 van toepassing was. Dit leidde tot de conclusie dat de benadeelde partij in mindering moest worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat, vastgesteld op nihil, omdat de vordering van de benadeelde partij in mindering werd gebracht op het genoten voordeel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, maar het bedrag dat de veroordeelde moest betalen, werd vastgesteld op nihil. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750300-17
Datum uitspraak: 9 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde],
geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] (Nederlands Nieuw-Guinea),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] .
Raadsman mr. M.E. Olthof, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18, 19 en 25 november 2019.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van de rechtbank van 9 december 2019 is de verdachte veroordeeld wegens de na te noemen strafbare feiten. Van dat vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

3.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie mr. R. Dhoen van 9 oktober 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot van € 52.964,23. Ter terechtzitting van 19 november 2019 heeft de officier van justitie gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en vastgesteld op €
52.264,23 methet opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat. Kennelijk heeft de officier van justitie bij dit laatste bedrag een schrijf- of rekenfout gemaakt want zij heeft dit gemotiveerd als in haar visie zijnde de helft van het wederrechtelijk verkregen van voordeel van in totaal € 105.928,46.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde in de visie van de officier van justitie moet worden veroordeeld.

4.De verdediging

De raadsman heeft verzocht om afwijzing van de vordering dan wel dat een bedrag van
€ 5.056,73 in mindering wordt gebracht, zijnde het bedrag dat bij het eind van het dienstverband van veroordeelde door [naam bedrijf 1] is ingehouden.
De raadsman heeft gewezen op de wijziging van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht op 1 januari 2014. Artikel 36e, negende lid, bepaalt thans dat alleen in rechte toegekende vorderingen in mindering moeten worden gebracht indien die vorderingen zijn voldaan. Dit vereiste gold nog niet onder artikel 36e (oud). Nu de feiten waarop de ontnemingsvordering is gebaseerd zijn gepleegd voor deze wetswijziging en nu de Hoge Raad bij arrest van 26 september 2017 heeft bepaald dat de meest gunstige bepaling moet worden toegepast, zal conform artikel 36e, achtste lid (oud), bij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij het toegekende bedrag in mindering moeten worden gebracht. Er blijft dan geen voordeel over.

5.De strafbare feiten

In voornoemd vonnis heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de veroordeelde:
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 november 2008
tot en met 1 februari 2011, te Rhoon,
tezamen en in vereniging met een ander ,
(telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag , te weten in totaal ongeveer
105.928,46euro, dat geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 2] , welk geld verdachte en zijn mededader (telkens) anders dan door misdrijf, te weten in het kader van zijn hoedanigheid als werknemer van [naam bedrijf 1] onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1
november 2008 tot en met
28 februari 2011te Ridderkerk en/of Rhoon,
tezamen en in vereniging met een ander,
A.
van meerdere voorwerpen, te weten meerdere (grote) geldbedragen
(in totaal
105.928,46euro), , de werkelijke aard
en de herkomst heeft verborgen en verhuld en heeft verborgen
terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten, dat die voorwerpen -
onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf
en
van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
De rechtbank heeft in voornoemd vonnis op grond van hetgeen het bewezen heeft verklaard de volgende strafbare feiten gekwalificeerd:
2 MEDEPLEGEN VAN VERDUISTERING GEPLEEGD DOOR HEM DIE HET GOED UIT HOOFDE VAN ZIJN PERSOONLIJKE DIENSTBETREKKING ONDER ZICH HEEFT, MEERMALEN GEPLEEGD
3 MEDEPLEGEN VAN GEWOONTEWITWASSEN.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.

6.De bewijsmiddelen

De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de vermelde strafbare feiten zijn gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, zoals hierna onder 7 opgenomen.

7.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Bij de bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank is - op grond van de bewijsmiddelen - van oordeel dat de verdachte met betrekking tot de in voornoemd vonnis bewezen verklaarde strafbare feiten wat betreft (kort samengevat) het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking meermalen gepleegd en het medeplegen van gewoontewitwassen, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank zal als grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel nemen het ambtsedig proces-verbaal van Politie Eenheid Rotterdam, proces-verbaalnummer [procesverbaalnummer] (documentcode [code nummer 1] ; onderzoek [naam onderzoek] van 5 maart 2018 (pagina’s 1-14) met bijlagen (doorgenummerde dossierpagina’s 1-268) en het bijbehorende ambtsedig proces-verbaal van Politie Eenheid Rotterdam, documentcode [code nummer 2] (zaaksdossier [naam veroordeelde] ) van 8 februari 2018 (pagina’s 1-10) met bijlagen (doorgenummerde dossierpagina’s 1-48).
Uit voornoemd proces-verbaal blijkt het navolgende:
Onderzoek geldstromen:
Naar aanleiding van de aangifte werd nader onderzoek gedaan naar bankrekening [bankrekeningnummer 1] . Bankrekening [bankrekeningnummer 1] heeft als IBAN [bankrekeningnummer 1] en betreft een en/of betaalrekening ten name van:
[naam veroordeelde] , geboren op [geboortedatum veroordeelde] , wonende aan de [adres veroordeelde] te [woonplaats veroordeelde] en/of
[naam] , geboren op [geboortedatum] , wonende aan de [adres] .
Uit het GBA blijkt dat per 22-06-2015 het huwelijk tussen [naam veroordeelde] en [naam] is ontbonden.
Uit analyse van bankrekening [bankrekeningnummer 1] blijkt van de volgende bij- en afschrijvingen over de periode van 4 november 2008 tot en met 10 december 2012.
(tabel 1)
Op deze bankrekening kwamen in de onderzochte jaren ook de salarissen van beide rekeninghouders binnen en werden veel vaste lasten en huishoudkosten voldaan. Te zien is dat het geld dat van [naam bedrijf 2] afkomstig is ruim een derde van de totale inkomsten vormt. Zowel bij de contanten als de overschrijvingen naar gelieerde bankrekeningen gaat er meer uit dan er binnenkomt. Bij de overschrijvingen komt dat voornamelijk door het opladen en gebruik van een chipknip, aflossingen naar een creditcard en overschrijvingen naar andere eigen bankrekeningen van verdachte [naam veroordeelde] . Deze andere rekeningen bestaan uit een spaarrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] en een andere bankrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 3] . Naar deze laatste rekening zijn in korte tijd twee bedragen overgeschreven van totaal € 15.000,- en hetzelfde bedrag is ook weer teruggekomen op deze onderzochte rekening. De rest, het merendeel, is naar en vanaf de spaarrekening met nummer [bankrekeningnummer 2] overgeschreven.
Verder bestaat de uitgavenkant vooral uit een breed scala aan noodzakelijke en luxe uitgaven. Bij deze laatste categorie zijn onder andere de aanschaf van een auto a € 15.000,- en vrij hoge uitgaven aan kleding, parfums en electronische apparatuur te zien.
(tabel 2)
Na elke bijschrijving vanuit [naam bedrijf 2] wordt op dezelfde dag of de volgende dag een deel van het geld overgeboekt naar de eigen spaarrekening. De grootte van dit deel is verschillend, maar komt totaal uit op 65% van het frauduleus verkgregen bedrag. In de tussenliggende periodes is er een tegenbeweging te zien, waarbij geld van de spaarrekening weer terugvloeit om de reeks aan (luxe) uitgaven mogelijk te maken.
Er is één betaling, gedateeerd op 16 september 2009, die om verschillende redenen opvalt. Ten eerste is het bedrag substantlieel hoger, € 12.500,- in plaats van € 3000,- tot € 5000,-. Ten tweede wordt dit bedrag doorgeboekt naar een andere bankrekening van de verdachte dan de gebruikelijke spaarrekening. Ten derde vindt er op dezelfde dag van de storting een tweede grote geldbeweging plaats, resulterend in de aankoop van vermoedelijk een auto bij een autodealer ter waarde van €14.995,-.
Wederrechtelijk verkregen vermogen:
Uit de analyse van de bankrekening van [naam veroordeelde] en/of [naam] blijkt dat er geen geld is doorgeboekt naar derden. Al het geld dat afkomstig is van [naam bedrijf 2] is zelf aangewend. Het wederrechtelijk verkregen vermogen is dan ook gelijk aan het geld dat door [naam bedrijf 2] op bankrekening [bankrekeningnummer 1] ten name van [naam veroordeelde] en/of [naam] is gestort, namelijk € 105.928,46.
Op 22-06-2015 is het huwelijk tussen [naam veroordeelde] en [naam] ontbonden. Dit is ruim na de periode waarin het geld van [naam bedrijf 2] naar hun gezamenlijke bankrekening werd overgeboekt en vervolgens geheel zelf is aangewend.
[naam veroordeelde] en [naam] hebben beiden van het wederrechtelijk verkregen voordeel genoten en zijn daarom beiden voor de helft verantwoordelijk.
Het wederrechtelijk verkregen vermogen van [naam veroordeelde] bedraagt 50% van € 105.928,46 = € 52.964,23.
7.4
Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt – op grond van hetgeen zij hiervoor onder 7.3 heeft overwogen en vastgesteld – het bedrag, waarop het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 52.964,23.

8.Vaststelling van het te betalen bedrag

De rechtbank is voorts van oordeel dat de vordering beoordeeld moet worden op grond van het recht dat van toepassing was in de periode van het begaan van de bewezen verklaarde feiten, in casu de periode van 1 november 2008 tot en met 28 februari 2011.
Ingevolge artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud) worden bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht. Met de wijziging van dit artikel op 1 januari 2014 is daaraan onder meer toegevoegd dat de toegekende vorderingen in mindering worden gebracht “voor zover die zijn voldaan”.
Artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud) houdt in zoverre een wijziging van wetgeving in ten aanzien van de toepasselijke regels van sanctierecht. In zo een geval dient door de rechter op grond van artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de betrokkene gunstigste bepaling te worden toegepast (zie onder meer Hoge Raad 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:653).
Bij het vonnis in de strafzaak heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegekend tot een bedrag van €105.928,46. Nu 36e, achtste lid (oud), van het Wetboek van Strafrecht de voor de veroordeelde gunstigste bepaling bevat, zal daaraan toepassing worden gegeven en zal het bedrag van de aan de benadeelde partij toegekende vordering in mindering worden gebracht op het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk genoten voordeel wordt geschat, vast op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
mr. I.W.M. Laurijssens en mr. C. Vogtschmidt, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.