5.2.1.Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van (kort samengevat):
- feit 2: medeplegen van verduistering in dienstbetrekking van een totaalbedrag van
€ 982.844,28;
- feit 3: medeplegen van gewoontewitwassen van een totaalbedrag van € 216.938,96
(€ 105.928,46 verdachte, € 109.372,51 [naam medeverdachte 1] en € 1.338 Barca-kwestie).
5.2.2.Standpunt verdediging
De raadsman heeft (kort samengevat) met betrekking tot beide feiten gesteld:
- (‘ modus operandi 1’) primair dat de verdachte niet de wetenschap had dat andere
personen geldbedragen ontvingen noch dat hij dat kon weten en subsidiair dat de
verdachte geen bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd;
- (‘ modus operandi 2’) primair dat er onvoldoende bewijs is dat er crediteurenboekingen heeft verricht en subsidiair dat er geen bewijs is dat de verdachte de crediteurenboekingen heeft verricht.
- de verdachte heeft geen opzet gehad op de wederrechtelijkheid van de boekingen.
5.2.3.Beoordeling
Het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de feiten 2 en 3 leent zich voor een gezamenlijke bespreking.
Fraude € 1.338 (Barca-kwestie)
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder 1 tenlastgelegde, komt zij niet toe aan een bespreking van het medeplegen van het witwassen van dit bedrag met de verdachte [naam medeverdachte 1] .
De rol van de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1]
De officier van justitie gaat ervan uit dat feit 2 (medeplegen van verduistering in diensbetrekking van een totaalbedrag van € 982.844,28 ) en feit 3 (medeplegen van gewoontewitwassen van een totaalbedrag van € 216.938,96) door de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en verdachte zelf (in wisselende samenstelling) samen is gepleegd.
Voor medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking vereist van voldoende gewicht. Verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] ontkennen iedere betrokkenheid bij de fraude. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] kan daarover niet worden bevraagd omdat hij inmiddels is overleden. Dat maakt dat het medeplegen zal moeten volgen uit de gevolgde werkwijze, in het dossier aangeduid met MO1 en MO2. Vaststaat dat met gebruikmaking van het account van de verdachte een groot aantal van de frauduleuze boekingen in het systeem SUN werd ingevoerd. De vraag is nu of (mede) daaruit de wetenschap van de frauduleuze handelingen en het medeplegen door de verdachte kan worden afgeleid.
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst valt op dat van het totale, door de politie berekende benadelingsbedrag van
€ 1.002.027,55 het merendeel, te weten € 699.310,96 middelijk of onmiddellijk ten goede is gekomen aan [naam medeverdachte 2] .
Verder valt op dat de fraude vanaf de bankrekening van [naam bedrijf 1] stopt nadat [naam medeverdachte 2] in maart 2011 ontslag neemt en de door medeverdachte [naam medeverdachte 1] wordt opgevolgd. Het lijkt er dan ook sterk op dat aan [naam medeverdachte 2] de hoofdrol toekomt bij de gepleegde fraude.
Het dossier bevat verder diverse aanwijzingen dat er veel schortte aan de controle op de betalingen die door de [naam medeverdachte 2] en zijn opvolger [naam medeverdachte 1] als financial manager werden verricht.
In de eerste plaats ontbrak adequate autorisatie van de betalingen. Het was kennelijk de regel dat betalingen via een batchbestand altijd door twee personen moesten worden geautoriseerd: de financial manager (aanvankelijk [naam medeverdachte 2] , vanaf 2011 [naam medeverdachte 1] ) en de general manager ( [naam 1] ) dan wel diens plaatsvervanger mevrouw [naam 2] . De bankpas van [naam 2] bevond zich echter in een kluis op de afdeling van de financial manager; in het geval dat [naam 1] of [naam 2] niet aanwezig waren kon en mocht de financial manager dus van deze bankpas gebruik maken en zo feitelijk zichzelf als tweede persoon autorisatie voor de betalingen verlenen.
In de tweede plaats blijkt uit de verklaringen van de verdachte en [naam 1] dat de batchbetalingen zelf geen inzicht gaven in de onderliggende transacties. Zoals [naam 1] het uitdrukte in zijn verhoor bij de RC: “Op het moment dat ik een batch-betaling tekende, wist ik niet wie de begunstigde was en wat het bedrag was.”. Ook de controle achteraf was kennelijk niet goed georganiseerd: de bankafschriften werden niet door de general manager zelf geopend, maar aanvankelijk door personeelszaken. Wie de bankafschriften controleerde nadat deze alleen online beschikbaar waren, wordt niet duidelijk, maar uit de verklaring van [naam 1] kan wel worden afgeleid dat hijzelf in ieder geval geen toegang had tot de financiële systemen en niet de beschikking had over de onderliggende stukken.
Inp de derde plaats blijkt uit diverse verklaringen dat [naam medeverdachte 2] kennelijk kon beschikken over de accountID en bijbehorende wachtwoorden van de medewerkers van de financiële afdeling. [naam medeverdachte 2] zou ook zelf herhaaldelijk zijn gezien terwijl hij werkte op een werkstation (en wellicht op het account) van een andere medewerker. Met name dit punt maakt dat de rechtbank niet blind kan varen op de inloggegevens van de medewerkers aan wie de frauduleuze boekingen worden toegeschreven.
De gebrekkige controle op de financiële administratie sterkt de rechtbank in de overtuiging dat de fraude in de periode 2008-2011 in hoofdzaak een solo-actie van [naam medeverdachte 2] is geweest. Zekerheidshalve en in het voordeel van verdachte zal de rechtbank aan de verdachte alleen de fraude die rechtstreeks samenhangt met de stortingen van een totaalbedrag van
€ 105.928,46 op zijn eigen bankrekening aanrekenen.
Bonussen
Verdachte stelt zich op het standpunt dat de aan hem betaalde geldbedragen tot een bedrag van in totaal € 105.928,46 bonussen betrof. Deze zouden hem door de financial manager [naam medeverdachte 2] zijn verstrekt en hij zou er op hebben vertrouwd dat diens mededelingen juist waren.
Op het standpunt van de verdachte valt wel het een en ander af te dingen.
In de eerste plaats valt onmiddellijk op dat geen van de betalingen aan de verdachte ook daadwerkelijk de omschrijving ‘bonus’ vermeldt. De omschrijvingen van die betalingen (zoals “spec” of “brief”) kunnen de stelling van de verdachte in iedere geval niet schragen.
In de tweede plaats valt het onregelmatige patroon van de betalingen op; de betalingen vinden niet plaats op een vaste dag in de maand of in het jaar (zoals men zou verwachten met betalingen die samenhangen met verloonde prestaties), maar op willekeurige dagen en soms zelfs meer dan een keer per maand.
In de derde plaats valt de hoogte van de bedragen op. Gemeten over de twee jaar en vier maanden dat de “bonus” betalingen plaatvonden werd aan de verdachte jaarlijks ongeveer
€ 50.000 aan bonussen uitgekeerd, welk bedrag ongeveer gelijk is aan het toenmalige jaarsalaris van de verdachte. Opvallend is voorts dat voorafgaand aan en volgend op de periode november 2008 tot en met februari 2011 kennelijk geen bonussen zijn uitgekeerd.
In de vierde plaats valt op dat de verdachte wist dat bonussen behoren tot het inkomen, dat hem is opgevallen dat de bonussen niet op de jaaropgave stonden vermeld en dat hij de bonussen ook niet heeft opgegeven bij zijn inkomstenbelasting.
Tot slot is het merkwaardig dat de verdachte bonussen zou hebben ontvangen van een bedrijf ( [naam bedrijf 1] ) waarbij hij niet in dienst was.
5.2.4.Conclusie
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat het standpunt van de verdachte, die zelf financieel onderlegd is, volstrekt onaannemelijk en ongeloofwaardig is. Nu ook anderszins geen andere verklaring voor de ontvangst van een totaalbedrag van
€ 105.928,46 op grond van het dossier aannemelijk is geworden, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte samen met de verdachte [naam medeverdachte 2] een bedrag van € 105.928,46 heeft verduisterd en heeft witgewassen.
Nu de rechtbank het onder 3 impliciet primair tenlastgelegde opzettelijk witwassen bewezen verklaart komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van het subsidiair tenlastgelegde schuldwitwassen.