ECLI:NL:RBROT:2019:10340

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
10/750300-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en gewoontewitwassen met betrekking tot grote geldbedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering in dienstbetrekking en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in Nederlands Nieuw-Guinea, was werkzaam als financieel manager en had samen met medeverdachten grote geldbedragen verduisterd en gewitwasd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak en niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie voor een deel van de aanklachten wegens verjaring.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan het eerste feit, maar wel aan de feiten van verduistering en gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten een bedrag van € 105.928,46 had verduisterd en gewitwasd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 118 dagen, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 105.928,46 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het tijdsverloop tussen de feiten en de vervolging. De verdachte had geen eerder strafblad en de rechtbank heeft besloten om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750300-17
Datum uitspraak: 9 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] (Nederlands Nieuw-Guinea),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Raadsman mr. M.E. Olthof, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 18, 19 en 25 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Dhoen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van feit 1, feit 2 en feit 3 (gewoontewitwassen);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4.De verdediging

De raadsman heeft gepleit voor partiële niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie met betrekking tot feit 3 voor zover het betreft het tenlastegelegde schuldwitwassen omdat het recht tot vervolging gedeeltelijk is verjaard. Verder heeft de raadsman algehele vrijspraak bepleit en een strafmaatverweer gevoerd.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Feit 1
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat feit 1 niet wettig en overtuigend is bewezen nu weliswaar kan worden vastgesteld dat de verdachte (in opdracht van zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] ) de betreffende grootboekbetalingen heeft verricht, maar niet is komen vast te staan dat de verdachte wist dat dit telkens frauduleuze betalingen betroffen.
Het enkele feit dat verdachte op uitnodiging van de verdachte [naam medeverdachte 1] is mee geweest naar een wedstrijd van FC Barcelona is niet voldoende om die wetenschap aan te nemen. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit feit.
5.2.
Feiten 2 en 3
5.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van (kort samengevat):
- feit 2: medeplegen van verduistering in dienstbetrekking van een totaalbedrag van
€ 982.844,28;
- feit 3: medeplegen van gewoontewitwassen van een totaalbedrag van € 216.938,96
(€ 105.928,46 verdachte, € 109.372,51 [naam medeverdachte 1] en € 1.338 Barca-kwestie).
5.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft (kort samengevat) met betrekking tot beide feiten gesteld:
- (‘ modus operandi 1’) primair dat de verdachte niet de wetenschap had dat andere
personen geldbedragen ontvingen noch dat hij dat kon weten en subsidiair dat de
verdachte geen bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd;
- (‘ modus operandi 2’) primair dat er onvoldoende bewijs is dat er crediteurenboekingen heeft verricht en subsidiair dat er geen bewijs is dat de verdachte de crediteurenboekingen heeft verricht.
- de verdachte heeft geen opzet gehad op de wederrechtelijkheid van de boekingen.
5.2.3.
Beoordeling
Het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de feiten 2 en 3 leent zich voor een gezamenlijke bespreking.
Fraude € 1.338 (Barca-kwestie)
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder 1 tenlastgelegde, komt zij niet toe aan een bespreking van het medeplegen van het witwassen van dit bedrag met de verdachte [naam medeverdachte 1] .
De rol van de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1]
De officier van justitie gaat ervan uit dat feit 2 (medeplegen van verduistering in diensbetrekking van een totaalbedrag van € 982.844,28 ) en feit 3 (medeplegen van gewoontewitwassen van een totaalbedrag van € 216.938,96) door de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en verdachte zelf (in wisselende samenstelling) samen is gepleegd.
Voor medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking vereist van voldoende gewicht. Verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] ontkennen iedere betrokkenheid bij de fraude. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] kan daarover niet worden bevraagd omdat hij inmiddels is overleden. Dat maakt dat het medeplegen zal moeten volgen uit de gevolgde werkwijze, in het dossier aangeduid met MO1 en MO2. Vaststaat dat met gebruikmaking van het account van de verdachte een groot aantal van de frauduleuze boekingen in het systeem SUN werd ingevoerd. De vraag is nu of (mede) daaruit de wetenschap van de frauduleuze handelingen en het medeplegen door de verdachte kan worden afgeleid.
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst valt op dat van het totale, door de politie berekende benadelingsbedrag van
€ 1.002.027,55 het merendeel, te weten € 699.310,96 middelijk of onmiddellijk ten goede is gekomen aan [naam medeverdachte 2] .
Verder valt op dat de fraude vanaf de bankrekening van [naam bedrijf 1] stopt nadat [naam medeverdachte 2] in maart 2011 ontslag neemt en de door medeverdachte [naam medeverdachte 1] wordt opgevolgd. Het lijkt er dan ook sterk op dat aan [naam medeverdachte 2] de hoofdrol toekomt bij de gepleegde fraude.
Het dossier bevat verder diverse aanwijzingen dat er veel schortte aan de controle op de betalingen die door de [naam medeverdachte 2] en zijn opvolger [naam medeverdachte 1] als financial manager werden verricht.
In de eerste plaats ontbrak adequate autorisatie van de betalingen. Het was kennelijk de regel dat betalingen via een batchbestand altijd door twee personen moesten worden geautoriseerd: de financial manager (aanvankelijk [naam medeverdachte 2] , vanaf 2011 [naam medeverdachte 1] ) en de general manager ( [naam 1] ) dan wel diens plaatsvervanger mevrouw [naam 2] . De bankpas van [naam 2] bevond zich echter in een kluis op de afdeling van de financial manager; in het geval dat [naam 1] of [naam 2] niet aanwezig waren kon en mocht de financial manager dus van deze bankpas gebruik maken en zo feitelijk zichzelf als tweede persoon autorisatie voor de betalingen verlenen.
In de tweede plaats blijkt uit de verklaringen van de verdachte en [naam 1] dat de batchbetalingen zelf geen inzicht gaven in de onderliggende transacties. Zoals [naam 1] het uitdrukte in zijn verhoor bij de RC: “Op het moment dat ik een batch-betaling tekende, wist ik niet wie de begunstigde was en wat het bedrag was.”. Ook de controle achteraf was kennelijk niet goed georganiseerd: de bankafschriften werden niet door de general manager zelf geopend, maar aanvankelijk door personeelszaken. Wie de bankafschriften controleerde nadat deze alleen online beschikbaar waren, wordt niet duidelijk, maar uit de verklaring van [naam 1] kan wel worden afgeleid dat hijzelf in ieder geval geen toegang had tot de financiële systemen en niet de beschikking had over de onderliggende stukken.
Inp de derde plaats blijkt uit diverse verklaringen dat [naam medeverdachte 2] kennelijk kon beschikken over de accountID en bijbehorende wachtwoorden van de medewerkers van de financiële afdeling. [naam medeverdachte 2] zou ook zelf herhaaldelijk zijn gezien terwijl hij werkte op een werkstation (en wellicht op het account) van een andere medewerker. Met name dit punt maakt dat de rechtbank niet blind kan varen op de inloggegevens van de medewerkers aan wie de frauduleuze boekingen worden toegeschreven.
De gebrekkige controle op de financiële administratie sterkt de rechtbank in de overtuiging dat de fraude in de periode 2008-2011 in hoofdzaak een solo-actie van [naam medeverdachte 2] is geweest. Zekerheidshalve en in het voordeel van verdachte zal de rechtbank aan de verdachte alleen de fraude die rechtstreeks samenhangt met de stortingen van een totaalbedrag van
€ 105.928,46 op zijn eigen bankrekening aanrekenen.
Bonussen
Verdachte stelt zich op het standpunt dat de aan hem betaalde geldbedragen tot een bedrag van in totaal € 105.928,46 bonussen betrof. Deze zouden hem door de financial manager [naam medeverdachte 2] zijn verstrekt en hij zou er op hebben vertrouwd dat diens mededelingen juist waren.
Op het standpunt van de verdachte valt wel het een en ander af te dingen.
In de eerste plaats valt onmiddellijk op dat geen van de betalingen aan de verdachte ook daadwerkelijk de omschrijving ‘bonus’ vermeldt. De omschrijvingen van die betalingen (zoals “spec” of “brief”) kunnen de stelling van de verdachte in iedere geval niet schragen.
In de tweede plaats valt het onregelmatige patroon van de betalingen op; de betalingen vinden niet plaats op een vaste dag in de maand of in het jaar (zoals men zou verwachten met betalingen die samenhangen met verloonde prestaties), maar op willekeurige dagen en soms zelfs meer dan een keer per maand.
In de derde plaats valt de hoogte van de bedragen op. Gemeten over de twee jaar en vier maanden dat de “bonus” betalingen plaatvonden werd aan de verdachte jaarlijks ongeveer
€ 50.000 aan bonussen uitgekeerd, welk bedrag ongeveer gelijk is aan het toenmalige jaarsalaris van de verdachte. Opvallend is voorts dat voorafgaand aan en volgend op de periode november 2008 tot en met februari 2011 kennelijk geen bonussen zijn uitgekeerd.
In de vierde plaats valt op dat de verdachte wist dat bonussen behoren tot het inkomen, dat hem is opgevallen dat de bonussen niet op de jaaropgave stonden vermeld en dat hij de bonussen ook niet heeft opgegeven bij zijn inkomstenbelasting.
Tot slot is het merkwaardig dat de verdachte bonussen zou hebben ontvangen van een bedrijf ( [naam bedrijf 1] ) waarbij hij niet in dienst was.
5.2.4.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat het standpunt van de verdachte, die zelf financieel onderlegd is, volstrekt onaannemelijk en ongeloofwaardig is. Nu ook anderszins geen andere verklaring voor de ontvangst van een totaalbedrag van
€ 105.928,46 op grond van het dossier aannemelijk is geworden, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte samen met de verdachte [naam medeverdachte 2] een bedrag van € 105.928,46 heeft verduisterd en heeft witgewassen.
Nu de rechtbank het onder 3 impliciet primair tenlastgelegde opzettelijk witwassen bewezen verklaart komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van het subsidiair tenlastgelegde schuldwitwassen.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 1 en feit 2 heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 november 2008
tot en met 1 februari 2011, te Rhoon,
tezamen en in vereniging met een ander ,
(telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag , te weten in totaal ongeveer
105.928,46euro, dat geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 1] , welk geld verdachte en zijn mededader (telkens) anders dan door misdrijf, te weten in het kader van zijn hoedanigheid als werknemer van [naam bedrijf 2] onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1
november 2008 tot en met
28 februari 2011te Ridderkerk en/of Rhoon,
tezamen en in vereniging met een ander,
A.
van meerdere voorwerpen, te weten meerdere (grote) geldbedragen
(in totaal
105.928,46euro), de werkelijke aard
en de herkomst heeft verborgen en verhuld en heeft verborgen
terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten, dat die voorwerpen -
onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf
en
van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffoutenvoorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2 MEDEPLEGEN VAN VERDUISTERING GEPLEEGD DOOR HEM DIE HET GOED UIT HOOFDE VAN ZIJN PERSOONLIJKE DIENSTBETREKKING ONDER ZICH HEEFT, MEERMALEN GEPLEEGD
3 MEDEPLEGEN VAN GEWOONTEWITWASSEN.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en gewoontewitwassen. Door vanuit hun financiële functies valse memoriaal boekingen en valse inkoopboekingen op valse crediteurenaccountans te creëren hebben zij in totaal ruim overgeboekt € 105.000 naar de rekening van de verdachte.
De verdachte heeft door het plegen van de feiten misbruik gemaakt van het in hem door zijn werkgever gestelde vertrouwen en heeft zijn positie binnen de financiële administratie schaamteloos misbruikt. Waar van hem had mogen verwacht dat hij het frauduleuze handelen door zijn leidinggevende aan het licht had gebracht, heeft hij de keuze gemaakt van diens handelen te profiteren.
Witwassen is een ernstig en verwerpelijk feit waardoor de legale economie wordt aangetast. Bovendien heeft het een ondermijnende invloed op het legale handelsverkeer, hetgeen een bedreiging vormt voor de samenleving.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
8.3.2.
Rapportage
GGZ Antes te Rotterdam heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 oktober 2019. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een gevangenisstraf vanwege het tijdsverloop tussen het moment dat de fraude zich heeft afgespeeld en het moment van vervolging en het feit dat de verdachte in de tussentijd niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen. In plaats daarvan wordt de maximale taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Deze voorwaardelijk straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

9.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , [adres benadeelde] , gemachtigde mr. K.D.M. de Lange, advocaat te
‘s-Gravenhage, ter zake van de ten laste gelegde feiten.
De benadeelde partij vordert een hoofdelijke vergoeding van € 1.002.027,55 aan materiële schade met daarover de wettelijke en een vergoeding van € 7.712,00 aan proceskosten en oplegging van de maatregel tot schadevergoeding.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 105.928,46 met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toewijzing van € 1.285,00 aan proceskosten.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft hij geconcludeerd tot afwijzing van de gevorderde € 1.002.027,55 omdat daarbij geen sprake meer is van rechtstreekse schade. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit om de gevorderde hoofdelijkheid slechts op te leggen in het geval de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 105.928,46. De gevorderde wettelijke rente alsmede het opleggen moeten worden afgewezen.
9.3.
Beoordeling
Door de verdediging van alle verdachten is telkens het verweer gevoerd inhoudende (kort samengevat) dat er sprake is van verwijtbaarheid en medeschuld aan de zijde van de benadeelde partij vanwege een gebrekkige controle op de financiële administratie/boekhouding waardoor ook hoofdelijke aansprakelijkheid niet zonder meer in de rede ligt.
Gezien het vorenstaande en de rol die de medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft gespeeld, kunnen inderdaad vraagtekens worden gezet bij de interne controle op de financiële administratie door de benadeelde partij en [naam bedrijf 1] De door de verdediging gevoerde verweren waaronder de vraag naar de hoofdelijke aansprakelijkheid van alle verdachten ten aanzien van het hele gevorderde fraudebedrag kunnen daarmee niet eenvoudig worden beantwoord en rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank dan ook een meer uitvoerige uitwisseling van argumenten/standpunten dan in het kader van het strafgeding mogelijk is.
Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering en de totale omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat een nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
In tegenstelling tot hetgeen hiervoor is overwogen, geldt dat is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van € 105.928,46. Dit is het totaalbedrag dat middels 23 overboekingen op de bankrekening van de verdachte is gestort en door hem is gebruikt. De vordering is op dit punt genoegzaam onderbouwd en zal, ondanks de betwisting door de verdediging worden toegewezen tot voornoemd bedrag.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 februari 2011.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Omdat de vordering is gericht tegen alle zes de verdachten en deze identiek is voor alle zes de verdachten, zal de rechtbank de gevorderde proceskosten evenredig over alle verdachten verdelen. De rechtbank begroot de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt op € 1.285,00 aan proceskosten.
Met betrekking tot de schadevergoedinsgmaatregel overweegt de rechtbank het navolgende.
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijk maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat). Nu de benadeelde in de onderhavige zaak evenwel een kapitaalkrachtig bedrijf betreft, verhoudt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zich niet met het voormeld doel van die maatregel. Om die reden zal de schadevergoedingsmaatregel niet aan de verdachte worden opgelegd.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 105.928,46 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 321, 322 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit voor zover het betreft schuldwitwassen gepleegd voor 12 september 2012;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderveertig) uren,waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
236 (tweehonderdzesendertig)uren te verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
118 (honderdachttien) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , [adres benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 105.928,46 (honderdvijf duizend negenhonderdachtentwintig euro en zesenenveertig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 1.285,00 aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
mr. I.W.M. Laurijssens en mr. C. Vogtschmidt, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2015
tot en met 12 juli 2016, te Rhoon, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
een of meer geldbedrag(en), in elk geval 58.588,- euro, in elk geval enig
goed, dat/ die geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 2] en/of
[naam bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) geld verdachte en/of zijn
mededader(s) (telkens) anders dan door misdrijf, te weten in het kader van
zijn hoedanigheid als (assistent) financieel manager, althans werknemer van
[naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 1] , onder zich had(den),
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2008
tot en met 1 februari 2011, te Rhoon, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
een of meer geldbedrag (en), te weten in totaal ongeveer 1.002.027,55,- euro,
in elk geval enig goed, dat/ die geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 2]
en/of [naam bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en of zijn mededader(s), welk(e) geld verdachte
en/of zijn mededader(s) (telkens) anders dan door misdrijf, te weten in het
kader van zijn hoedanigheid als (assistent) financieel manager, althans
werknemer van [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 1] , onder zich
had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
november 2008 tot en met 12 juli 2016 te Ridderkerk en/of Rhoon, althans
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,
A.
van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere (grote) geldbedragen
(in totaal 1.060.615,55 euro), althans enig geldbedrag, de werkelijke aard
en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld
wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden heeft gehad,
en/of
B.
een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere (grote) geldbedragen (in
totaal 1.060.615,55 euro), althans enig geldbedrag, heeft verworven,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meerdere
voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen (in totaal 1.060.615,55 euro)
gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/die voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/ hebben gemaakt.