Dit vonnis betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde in een strafzaak die door de Rechtbank Rotterdam is behandeld. De zaak is voortgekomen uit een eerdere veroordeling op 4 oktober 2019, waarbij de veroordeelde was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De rechtbank heeft op 18 december 2019 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie, mr. J.A. Castelein, die het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geschat op € 73.474,94. De veroordeelde heeft betoogd dat hij geen opbrengst heeft gehad van de hennepteelt, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een hennepkwekerij had met 463 planten en dat er aanwijzingen waren voor eerdere oogsten. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de bruto opbrengst van twee oogsten, minus de kosten voor elektriciteit en andere uitgaven. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 73.000, dat door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald. De beslissing is genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde en is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.