ECLI:NL:RBROT:2019:10334

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
10/730158-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes tijdens vechtpartij, verwerping van noodweer en noodweer-exces, toekenning van affectieschade aan broer van slachtoffer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2019 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 7 augustus 2019 in Rotterdam met een mes twee personen, [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3], gestoken, wat resulteerde in levensbedreigende verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde, met de aanmerkelijke kans dat hij dodelijk letsel zou toebrengen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer of noodweer-exces, maar de rechtbank verwierp deze verweren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet handelde ter verdediging van een ander, maar doelgericht aanviel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en heeft de vorderingen van benadeelde partijen, waaronder affectieschade voor de broer van het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers en hun naasten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/730158-19
Datum uitspraak: 23 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. M. Schmit advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 december 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak medeplegen feiten 1 en 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen wettige bewijsmiddelen zijn die wijzen op medeplegen. Gelet daarop zal de verdachte voor beide feiten ten aanzien van dat onderdeel van de tenlastelegging zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feiten 1 en 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van poging tot doodslag of van zware mishandeling, aangezien het daartoe vereiste opzet bij de verdachte - ook in voorwaardelijke zin - ontbrak. Subsidiair heeft de verdediging een beroep op noodweer of noodweer-exces bepleit, hetgeen tot ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten leiden.
4.2.2.
Beoordeling
Allereerst zal de rechtbank hierna kort uiteenzetten van welke feiten en omstandigheden zij uitgaat bij haar verdere beoordeling. Daarna zullen de twee door de verdediging gevoerde verweren aan de orde komen.
a.
Uitgangspunten bij de verdere beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Daarbij is, naast en in aanvulling op de verklaringen van de aangevers, vooral de uitwerking van de camerabeelden van belang. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat binnen enkele seconden na het begin van de geweldpleging tegen [naam slachtoffer 1] twee andere mannen, onder wie verdachte, met een mes in de hand rennen in de richting van de vechtenden. Een van de aangevers, [naam slachtoffer 2] , staat op dat moment op enige afstand van de vechtenden. Verdachte nadert [naam slachtoffer 2] van achteren en maakt meteen daarna een stekende beweging met het mes in de richting van de rug van deze aangever. Deze aangever is op dit moment niet in gevecht met [naam slachtoffer 1] en maakt evenmin aanstalten om dat te gaan doen. Onmiddellijk aansluitend op deze eerste steek loopt verdachte naar de tweede aangever, [naam slachtoffer 3] , en maakt opnieuw een stekende beweging met het mes. Daarna rent de verdachte hard weg, om korte tijd later weer ter plaatse terug te komen. Beide aangevers liepen door het steken van verdachte zodanig ernstige steekwonden door de forensisch arts in beide gevallen als levensbedreigend letsel is aangemerkt. Deze letsels waren bovendien zodanig ernstig dat beide aangevers kort na het toebrengen ervan zijn geopereerd.
b.
Poging doodslag?
Op de beelden is te zien dat verdachte vanaf het moment dat hij afrent op het incident een mes in zijn hand heeft. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het daarbij om een “schilmesje van 5 centimeter” ging. Indien worden uitgegaan van een dergelijk schilmes, dan is het op deze wijze steken met een dergelijk (kleiner) mes gericht op en geschikt tot het toebrengen van dodelijk letsel. De beide aangevers zijn gestoken op een plaats waar vitale organen en grote bloedvaten slechts enkele centimeters diep onder de huid liggen. Uit medische beschrijvingen van de slachtoffers blijkt ook dat door deze steken van verdachte aan beide slachtoffers dergelijk, levensbedreigend, letsel is toegebracht. Door zo te steken op die plaatsen heeft verdachte in beide gevallen (op zijn minst) welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aan de twee aangevers dodelijk letsel zou toebrengen. Aldus is er, zelfs indien wordt uitgegaan van de lezing van verdachte ten aanzien van het door hem gebruikte mes , sprake van (voorwaardelijk) opzet tot het toebrengen van dodelijk letsel en is daarmee in beide zaken sprake van poging tot doodslag.
c.
Noodweer of noodweer-exces?
Verdachte heeft aangever [naam slachtoffer 2] in diens rug gestoken en aangever [naam slachtoffer 3] in zijn buik. Ten tijde van de eerste steek was deze aangever niet rechtstreeks betrokken bij de geweldpleging ten opzichte van [naam slachtoffer 1] . Ook trad verdachte niet zichtbaar op ter verdediging van [naam slachtoffer 1] , maar rende hij binnen enkele seconden na aanvang van de geweldpleging en gewapend met een mes af op aangever [naam slachtoffer 2] . Verdachte benaderde [naam slachtoffer 2] vanaf diens rugzijde, dus op een niet voor die [naam slachtoffer 2] kenbare wijze, en stak deze aangever direct met een mes in de rug. Onmiddellijk aansluitend werd aangever [naam slachtoffer 3] in de buik gestoken met een mes. Ook hier blijkt op geen enkele wijze van een interventie die in redelijkheid geduid kan worden als te zijn gericht op beëindiging van de aanval op en/of geweldpleging tegen [naam slachtoffer 1] . Noodweer is onder deze omstandigheden niet aannemelijk gemaakt. Daar komt nog bij dat de verdachte heeft gekozen voor een volstrekt disproportionele reactie. Het handelen door de verdachte is immers, beoordeeld naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, niet anders uit te leggen dan als een doelgerichte tegenaanval op beide aangevers. Er is evenmin ruimte voor het aannemen van noodweer-exces. Niet is aannemelijk gemaakt dat het handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die zijn oorsprong vindt in de (dreiging van) wederrechtelijke aanranding van die [naam slachtoffer 1] . Het verweer wordt daarom verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 7 augustus 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven,
met dat opzet, met een mes in de rug van die
[naam slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 07 augustus 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 3] van het leven te beroven,
met dat opzet met een mes in de buik van die
[naam slachtoffer 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.Poging doodslag;

2.Poging doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in het kader van een ruzie tussen een aantal personen, waarbij tot dan toe alleen sprake was van slaan en/of worstelen, gekozen voor het toepassen van grof geweld door met een mes in zijn hand op de slachtoffers af te rennen en op hen in te steken. Eén van de slachtoffers heeft hierdoor een steekwond in zijn rug opgelopen, met een klaplong tot gevolg en een slagaderlijke bloeding in de borstholte. Het andere slachtoffer werd door de verdachte in de zijkant van zijn buik gestoken, waardoor de dikke darm is geperforeerd. Beide steken leverden levensbedreigende verwondingen op. Het had ook anders kunnen aflopen met de slachtoffers. Feiten als deze hebben een grote impact op slachtoffers die daarvan nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Daarnaast zorgen dit soort geweldsfeiten in zijn algemeenheid voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit geldt zeker bij een steekincident dat midden op de dag op straat plaatsvindt, in het bijzijn van andere mensen. Dit alles wordt de verdachte stevig aangerekend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog N. van der Weegen heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 25 november 2019. De psycholoog adviseert geen zorgtraject en geeft geen interventieadvies, omdat de verdachte niet lijdt aan een stoornis en op basis van algemene risicotaxatie het recidiverisico laag wordt ingeschat. Er zijn volgens de psycholoog geen indicaties om het jeugdstrafrecht toe te passen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en passend en geboden.

8.Vordering(en) benadeelde partij(en)/ schadevergoedingsmaatregel(en)

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , wettelijk vertegenwoordiger van het minderjarige slachtoffer [naam slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 27.255,90 aan materiële schade en een vergoeding van € 57.165,- aan immateriële schade. Ook vordert hij - naar de rechtbank begrijpt namens de broer van het slachtoffer, te weten [broer slachtoffer 2] - een bedrag van € 5.850,79 ter zake van affectieschade. De rechtbank ziet de vordering die is ingediend door [naam benadeelde 1] als twee aparte vorderingen: één van het slachtoffer [naam slachtoffer 2] en één van zijn broer [broer slachtoffer 2] .
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 27.491,80 aan materiële schade en een vergoeding van € 57.165,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 1] tot toewijzing van de materiële schade, met uitzondering van de opgevoerde posten gederfde inkomsten en huishoudelijke hulp, aangezien deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade is de officier van justitie van mening dat deze schade op dit moment naar redelijkheid kan worden vastgesteld op een bedrag van ten- minste € 10.000,- en dat [naam benadeelde 1] voor het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ook dient de benadeelde partij [naam benadeelde 3] in de opgevoerde affectieschade niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze schade naar de mening van de officier van justitie onvoldoende is onderbouwd.
De officier van justitie concludeert ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 2] tot toewijzing van de materiële schade, met dien verstande dat [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard met betrekking tot de opgevoerde posten broek Dsquared, gederfde inkomsten en huishoudelijke hulp, aangezien deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade is de officier van justitie van mening dat dit naar redelijkheid kan worden vastgesteld op een bedrag van € 10.000,- en dat [naam benadeelde 2] voor het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de toegewezen bedragen verzoekt de officier van justitie toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorderingen van [naam benadeelde 1] op het standpunt gesteld dat de volgende opgevoerde posten bij de materiële schade: kosten telefoon, studievertraging, vest Nike, broek, schoenen en gederfde inkomsten, onvoldoende zijn onderbouwd en daarom moeten worden afgewezen, dan wel dat [naam benadeelde 1] voor dat gedeelte van de gevorderde schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van het T-shirt refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de plek waar [naam benadeelde 1] is gestoken..
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze vordering moet worden afgewezen, dan wel dat [naam benadeelde 1] in dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hiertoe wordt gesteld dat de bij de vordering gevoegde uitspraken niet vergelijkbaar zijn met onderhavige zaak. De verdediging verzoekt dan ook om deze uitspraken niet als uitgangspunt te nemen bij de bepaling van de immateriële schade. Daarnaast ontbreekt een onderbouwing van een psychologische behandeling en bestaat geen duidelijkheid over de medische eindtoestand.
Met betrekking tot de affectieschade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat broers en zussen niet standaard in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade. Dit is slechts het geval onder bijzondere omstandigen, waarvan in onderhavige zaak geen sprake is. Daarnaast is het ernstige en blijvende letsel bij de broer niet onderbouwd en naar aanleiding daarvan dient te vordering te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair verzoekt de verdediging de vordering te matigen, gezien de bedragen die standaard worden gehanteerd en gelet op de eigen schuld van [naam benadeelde 3] .
De gevorderde materiële schade moet worden afgewezen aangezien [naam benadeelde 3] geen benadeelde partij is in deze strafzaak en daarom geen materiële schade kan vorderen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorderingen van [naam benadeelde 2] op het standpunt gesteld dat de volgende opgevoerde posten bij de materiële schade: broek Dsquared, studievertraging, riem, schoenen, sokken, huishoudelijke hulp en gederfde inkomsten onvoldoende onderbouwd zijn en daarom moeten worden afgewezen, dan wel dat [naam benadeelde 2] in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Indien [naam benadeelde 2] ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering en de opgevoerde post gederfde inkomsten niet wordt afgewezen, dan verzoekt de verdediging deze post te matigen voor de maximale duur van de behandeling aan de verwonding. Voor haar standpunt ten aanzien van de door [naam benadeelde 2] opgevoerde immateriële schade verwijst de verdediging naar het ingenomen standpunt bij de benadeelde partij [naam benadeelde 1] .
8.3.
Beoordeling
Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de kleding (vest Nike, broek River Island, schoenen Air Force One, T-shirt Nike, sokken en ondergoed) toewijzen tot een bedrag voor € 150,-. Gelet op het feit dat de post vervoerskosten door de verdachte niet is weersproken zal het gevorderde bedrag van € 109,73 worden toegewezen. De reparatiekosten voor de telefoon zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 35,- omdat blijkens de bijgevoegde bon deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de gederfde inkomsten toewijzen tot een bedrag van € 1.000,-.
De benadeelde partij zal met betrekking tot voornoemde posten voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de post huishoudelijke hulp, omdat niet is gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Ook zal de benadeelde partij in de post studievertraging niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dit deel van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van deze delen van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling en standpuntwisseling tussen de benadeelde partij en de verdachte vereisen. De rechtbank is van oordeel dat om die reden de nadere behandeling van deze delen van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Deze delen van de vordering kunnen door deze beslissing nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dit deel van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling en standpuntwisseling tussen benadeelde partij en verdachte vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kunnen door deze beslissing nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 augustus 2019.
Omdat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Affectieschade
De benadeelde partij [naam benadeelde 3] heeft een bedrag van € 5.850,79 gevorderd. Deze vordering strekt tot vergoeding van zogenoemde affectieschade en is gebaseerd op de op 1 januari 2019 in werking getreden regeling van artikel 51f, tweede lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding affectieschade.
In tegenstelling tot de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [naam benadeelde 3] als broer van het slachtoffer, omdat hij met hem in gezinsverband leeft, als naaste wel een schadevergoeding op basis van affectieschade kan verzoeken.
Eigen schuld
Voor wat betreft het verweer van de verdediging dat bij de beoordeling en begroting van de hoogte van de vordering van de affectieschade ook rekening moet worden gehouden met de eigen schuld [naam benadeelde 3] overweegt de rechtbank als volgt.
Met name op initiatief van [broer slachtoffer 2] is een afspraak georganiseerd met [naam slachtoffer 1] naar aanleiding van een conflict tussen het slachtoffer [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] . Op grond van de in het dossier bevindende door [broer slachtoffer 2] verstuurde WhatsApp berichten over deze afspraak, maakt de rechtbank op dat [broer slachtoffer 2] tezamen met [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 2] van plan was om [naam slachtoffer 1] in hun auto te krijgen voor een “goed gesprek” en dat als hij niet zou meewerken, hij dan wel naar de auto “gesleept zou worden”. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [broer slachtoffer 2] met een zekere mate van (tegen)geweld rekening had kunnen houden. [broer slachtoffer 2] heeft bij deze afspraak, die uitmondde in een vecht- en/of steekpartij, zelf ook geweld toegepast. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de schade van [broer slachtoffer 2] mede het gevolg is van omstandigheden die deels aan hemzelf kunnen worden toegerekend, als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dat laat onverlet dat [broer slachtoffer 2] heeft gezien dat zijn broertje, met wie hij onder één dak woont, in zijn rug was gestoken en daardoor in een levensbedreigende situatie terecht is gekomen. Gelet op het aandeel van [broer slachtoffer 2] in (de aanloop naar) de vechtpartij zal de rechtbank de gevorderde affectieschade verminderen tot een bedrag van € 2.000,-. Voor het overige zal de vordring van [broer slachtoffer 2] worden afgewezen.
De gevorderde materiële schadeposten van [broer slachtoffer 2] zullen niet ontvankelijk worden verklaard omdat hij geen rechtstreekse schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 of 2 bewezen verklaarde strafbare feiten.
Benadeele partij [naam benadeelde 2]
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de kleding (broek Dsquared, riem Ferragamo, schoenen Balenciaga, sokken en ondergoed) toewijzen tot een bedrag voor € 150,-.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de gederfde inkomsten toewijzen tot een bedrag van € 1.000,-.
De benadeelde partij zal met betrekking tot voornoemde posten voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij zal voorts niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de post die ziet op de huishoudelijke hulp omdat niet is gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Ook zal de benadeelde partij in de post studievertraging niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aan zien van alle bovenstaande posten geldt dat bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan, zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen, o.a. bestaande uit een nadere onderbouwing en een standpuntenwisseling tussen benadeelde partij en verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Dit deel van de vordering kan nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment en op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dit deel van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere onderbouwing en standpuntenwisseling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Dit deel van de vordering kan nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 augustus 2019.
Omdat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Samenvatting en conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 11.294,73, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten zoals hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten zoals hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 11.150,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten zoals hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 11.294,73 (zegge: elfduizend tweehonderdvierennegentig euro en drieënzeventig cent), bestaande uit € 1.294,73 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan benadeelde partij [naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro), bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 11.150,- (zegge: elfduizend honderdvijftig euro), bestaande uit € 1.150,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van hun vorderingen; bepaalt dat dit deel van hun vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 11.294,73(hoofdsom,
zegge: elfduizend tweehonderdvierennegentig euro en drieënzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 11.294,73 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
91 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van benadeelde partij [naam benadeelde 3] te betalen
€ 2.000,-(hoofdsom,
zegge:tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 2.000,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 11.150,-(hoofdsom,
zegge: elfduizend honderdvijftig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 11.150,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij(en), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij(en) en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en M. Beusmans-Verwijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Koreneef, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 07 augustus 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven,
met dat opzet,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug van die
[naam slachtoffer 2] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(atikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 augustus 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
aan een persoon, (te weten [naam slachtoffer 2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(een geperforeerde long), heeft toegebracht,
door die [naam slachtoffer 2] opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in zijn rug te steken;
(artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht);
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 07 augustus 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 3] van het leven te beroven,
met dat opzet
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik van die
[naam slachtoffer 3] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 augustus 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
aan een persoon, (te weten [naam slachtoffer 3] ), opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel (een geperforeerde darm), heeft toegebracht,
door die [naam slachtoffer 3] opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in zijn buik te steken;
(artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht);