2.18In de periode van 20 oktober 2016 tot 3 december 2018 hebben zich tussen partijen onder meer de volgende gebeurtenissen - verkort en zakelijk en voor zover mogelijk in chronologische volgorde weergegeven - voorgedaan:
- Op 16 november 2016 werd [verzoeker] gezien door bedrijfsarts dhr. O. Kaya (hierna: Kaya) van Concept Plus, een bedrijf dat arbodienstverlening verricht. Kaya achtte [verzoeker] voor de duur van 4 weken volledig arbeidsongeschikt en na deze vier weken arbeidsgeschikt voor zijn eigen functie. Kaya adviseerde dat werkgever en werknemer na deze vier weken de forse arbeidsgerelateerde problemen en duurzame oplossingen zouden bespreken.
- Vanaf 14 december 2016 achtte [verweerster] [verzoeker] arbeidsgeschikt. Hij verscheen op die datum niet op het werk, waarop [verweerster] een loonstop heeft toegepast.
- Op 23 december 2016 oordeelde Kaya dat sprake was van klachten/beperkingen bij [verzoeker] als gevolg van arbeidsgerelateerde zaken en niet als gevolg van ziekte. Kaya adviseerde om een mediator in te schakelen omdat [verzoeker] aangaf dat diverse gesprekken met de werkgever om tot een oplossing te komen zijn gestrand.
- Op 13 januari 2017 is de divisiedirecteur van [verweerster] dhr. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) met [verzoeker] en zijn gemachtigde in gesprek gegaan.
- Op 3 januari 2017 heeft [verzoeker] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd over zijn arbeids(on)geschiktheid. Op 13 februari 2017 heeft het UWV geoordeeld dat [verzoeker] zijn werk op 14 december 2016 niet kon doen.
- Kaya heeft op 31 maart 2017 geoordeeld dat sprake was van zowel een arbeidsconflict als van ziekte en geadviseerd de inzet van een mediator te overwegen.
- In de rapportage van 28 april 2017 heeft Kaya bericht dat er sprake was van een verslechtering in de beperkingen van [verzoeker] en dat hij [verzoeker] in dat stadium niet in staat achtte een gesprek met de werkgever te voeren, dit omdat het het herstel naar verwachting negatief zou beïnvloeden.
- [naam 2] heeft op 4 mei 2017 een deskundigenoordeel aangevraagd bij UWV ter beantwoording van de vraag of [verweerster] als werkgeefster genoeg deed om [verzoeker] aan het werk te helpen. Aanvullend en onderliggend wenste [verweerster] een oordeel of [verzoeker] in staat kon worden geacht om een gesprek aan te gaan met [verweerster] in het kader van de
re-integratie en/of het bespreken van het conflict. [verweerster] vroeg zich af of de bedrijfsarts geen re-integratieblokkerend advies heeft gegeven.
- Het naar aanleiding hiervan gegeven deskundigenoordeel van UWV van 4 juli 2017 hield in dat de re-integratie-inspanningen van [verweerster] voor [verzoeker] voldoende waren geweest. Volgens de arbeidsdeskundige van het UWV waren er geen benutbare mogelijkheden voor [verzoeker] en was die situatie niet toe te schrijven aan het ontbreken van juiste sociale begeleiding. Verder achtte de arbeidsdeskundige niet aannemelijk dat er door adequatere begeleiding daadwerkelijk een andere belastbaarheid met re-integratiemogelijkheden mogelijk zou zijn geweest.
- [verweerster] heeft op 3 mei 2017 een andere bedrijfsarts, de heer Heijstek van Incentivo, een arbeidsdeskundig en medisch adviesbureau, ingeschakeld.
- Die bedrijfsarts heeft een huisbezoek aan [verzoeker] afgelegd en vervolgens op 23 mei 2017 geconcludeerd dat van geen benutbare mogelijkheden in de zin van het Schattingsbesluit geen sprake was, maar van sterk verminderde mogelijkheden én dat van [verzoeker] kon worden verwacht dat hij samen met zijn advocaat met [verweerster] in gesprek zou gaan over de stagnatie van zijn re-integratie en zijn toekomst bij zijn werkgever;
- de bedrijfsarts Kaya heeft op 16 juni 2017 geadviseerd “conform deskundigenoordeel UWV”.
- [verweerster] heeft [verzoeker] in de maand juni 2017 uitgenodigd voor een gesprek. [verzoeker] is op deze uitnodigingen niet ingegaan, waarop [verweerster] een loonstop heeft toegepast;
- [verzoeker] is een kort geding gestart tegen [verweerster] , waarin hij betaling van het achterstallige loon vorderde, zich op het standpunt stellend dat de loonstop onterecht was toegepast. De vordering van [verzoeker] is toegewezen door de kantonrechter.
- Eind maart 2018 heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige had drie tweede spoor re-integratiebureaus voorgesteld. Aan [verzoeker] werd om toestemming gevraagd om zijn NAW-gegevens aan één van die drie re-integratiebureaus, PDCA, door te geven. [verzoeker] had in de tussentijd een deskundigenoordeel aangevraagd en wilde dat afwachten. Op 19 april 2018 heeft [verweerster] een loonstop toegepast.
- Het deskundigenoordeel van 4 mei 2018 dat door [verzoeker] was aangevraagd hield in dat [verzoeker] vanaf 30 april 2018 conform het advies van de bedrijfsarts geschikt te achten werd om te starten met geleidelijke activering in een vertrouwde omgeving en daarna re-integratie via een arbeidsdeskundig persoon in spoor 2 met geleidelijke re-integratie tot volledige hervatting binnen een jaar.
- Omdat volgens [verweerster] op 17 mei 2018 nog geen contact was opgenomen door [verzoeker] met PDCA is wederom een loonstop opgelegd.
- [verzoeker] heeft een afspraak gemaakt met PDCA voor een gesprek dat heeft plaatsgevonden. Zijn gemachtigde heeft hierover aan [verweerster] teruggekoppeld dat er volgens [verzoeker] geen klik was, het voorgestelde programma niet aansloot bij de persoon van [verzoeker] en PDCA niet gespecialiseerd was op het relevante werkterrein.
- [verzoeker] stelde via zijn gemachtigde aan [verweerster] een ander re-integratiebureau voor. [verweerster] wilde daar niet in meegaan. Op 19 juni 2018 werd weer een loonstop toegepast.
- In het kader van de WIA-aanvraag door [verzoeker] kreeg [verweerster] bij besluit van 27 juli 2018 een loonsanctie opgelegd, inhoudende dat zij het loon van [verzoeker] maximaal 52 weken, te weten tot uiterlijk 17 oktober 2019 moest doorbetalen. De reden van deze loonsanctie was dat [verweerster] volgens UWV een kans heeft gemist om een tweede spoor traject succesvol te kunnen laten starten, omdat zij de door [verzoeker] aangedragen re-integratiebureaus geen kans heeft gegeven en geen argument heeft gegeven waarom die re-integratiebureaus ongeschikt zouden zijn.
- [verweerster] heeft er vervolgens mee ingestemd dat het door [verzoeker] gekozen
re-integratiebureau [naam bureau] werd ingeschakeld en de kosten daarvan betaald.
- UWV heeft vanwege dit feit de loonsanctie beperkt, in die zin dat zij heeft beslist dat [verweerster] het loon van [verzoeker] moest doorbetalen tot 2 december 2018.