ECLI:NL:RBROT:2019:10258

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
7038970 CV EXPL 18-4240
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over bewijslevering en bevrijdende verjaring van eigendom van berging

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2019, is de kantonrechter geconfronteerd met een geschil over de eigendom van berging A85. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. W.T.M. Uilhoorn, heeft de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. F. Benjaddi van Stichting Achmea Rechtsbijstand, aangeklaagd. De kern van het geschil draait om de vraag of de gedaagde door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de berging, wat inhoudt dat hij deze gedurende een periode van twintig jaar in bezit heeft gehad zonder dat de rechthebbende, in dit geval de eiseres, daartegen heeft opgetreden.

De procedure omvatte verschillende stappen, waaronder een tussenvonnis van 4 april 2019, getuigenverhoren en akten van beide partijen. De getuige, mevrouw [getuige], verklaarde dat zij in 1995 in de woning is gaan wonen en in het bezit was van een sleutel voor berging A85, maar dat zij pas later besefte dat deze sleutel bij die berging hoorde. De rechter oordeelde dat de gedaagde niet in zijn bewijslevering is geslaagd, omdat uit de getuigenverklaring niet kon worden afgeleid dat de getuige de berging voor 28 of 30 december 1997 in bezit had genomen.

De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde niet door bevrijdende verjaring eigenaar was geworden van de berging. De primaire vordering van de eiseres werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld om de berging binnen drie dagen na betekening van het vonnis leeg en ontruimd ter beschikking te stellen aan de eiseres, met een dwangsom van € 250,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 25.000,-. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, inclusief nakosten en wettelijke rente. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7038970 CV EXPL 18-4240
uitspraak: 19 december 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. W.T.M. Uilhoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F. Benjaddi (Stichting Achmea Rechtsbijstand).
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 april 2019 en de daarin genoemde stukken;
- de akte uitlating bewijsopdracht van de zijde van [gedaagde] ;
- het proces-verbaal van het op 15 juli 2019 gehouden getuigenverhoor;
- de akte uitlaten na enquête van de zijde van [eiseres] ;
- de antwoordakte na enquête van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De inhoud van het tussenvonnis van 4 april 2019 wordt als hier ingelast en overgenomen beschouwd.
2.2.
Uit rechtsoverweging 5.8 van het tussenvonnis van 4 april 2019 volgt dat op [gedaagde] de bewijslast rust van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat een niet‑rechthebbende (meer dan) twintig jaar geleden bezitter is geworden en dat de rechthebbende – in dit geval [eiseres] en haar rechtsvoorgangers – het bezit gedurende twintig jaar heeft moeten ontberen.
2.3.
[gedaagde] heeft zijn rechtsvoorgangster mevrouw [getuige] (hierna: [getuige] ) als getuige doen horen. [eiseres] heeft geen gebruik gemaakt van haar recht op contra-enquête.
2.4.
[getuige] heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard:
Ik ben in 1995 aan de [adres] gaan wonen. Toen ik de woning betrok, kreeg ik een bosje sleutels. Ik ben er pas later achter gekomen waar de sleutel voor berging 85 voor diende. Ik weet niet meer wanneer ik daar achter kwam. Ik was ermee bekend dat één berging bij mijn appartement hoorde en was dan ook verbaasd dat ik de sleutels van twee bergingen bleek te hebben. In de tijd dat ik aan de [adres] woonde heb ik gebruik gemaakt van berging 87. (…) Berging 85 gebruikte ik daarom sporadisch om oude kranten in op te bergen. Ik weet niet meer wanneer ik voor het eerst spullen in berging 85 heb geplaatst. Ik had niet het gevoel dat dat mijn berging was. (…) Ik beschouwde berging 85 als een algemene ruimte. (…) toen ik er woonde, waren de deuren van beide bergingen kaal. Misschien zat er op de berging met nummer 87 een nummerbord op de deur met nummer 260 of nummer 87 erop, maar dat weet ik niet meer precies. Op de berging met nummer 85 stond beslist niets. Toen ik het appartement verkocht aan de heer [gedaagde] heb ik hem in mijn herinnering de sleutel van beide bergingen gegeven. Dat weet ik niet meer zeker. Ik heb daarbij vermeld dat er één berging bij het appartement hoorde. (…) In mijn herinnering was ik de enige die sporadisch gebruik maakte van berging nummer 85.
2.5.
Partijen hebben zich in de conclusies na enquête uitgelaten over de vraag of en, zo ja, op welk moment [getuige] berging A85 in bezit heeft genomen. Zoals overwogen in het tussenvonnis van 4 april 2019 is op dat moment de in artikel 3:105 BW bedoelde verjaringstermijn aangevangen. Wanneer komt vast te staan dat [getuige] voor 28 en/of 30 december 1997 bezitter is geworden van berging A85, geldt dat [gedaagde] door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van berging A85.
2.6.
De vraag of sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van de artikelen 3:107 en 3:108 e.v. BW. [getuige] moet naar buiten kenbaar de feitelijke macht over berging A85 hebben uitgeoefend en de berging voor zichzelf hebben gehouden met de pretentie daarvan de rechthebbende te zijn. Haar intentie om het goed voor zichzelf te houden moet blijken uit uiterlijk waarneembare feiten, waaruit naar verkeersopvattingen die intentie kan worden afgeleid.
2.7.
Op basis van de getuigenverklaring van [getuige] kan niet als bewezen worden aangenomen dat zij berging A85 voor 28 en/of 30 december 1997 in bezit heeft genomen. Uit deze verklaring blijkt weliswaar dat [getuige] vanaf het moment dat zij de woning in 1995 betrok in het bezit was van een sleutelbos met daaraan de sleutel van berging A85, maar daaruit blijkt eveneens dat zij er pas in de loop van de tijd achter is gekomen dat deze sleutel bij berging A85 hoorde. Anders dan [gedaagde] stelt, kan uit het enkele bezit van een sleutel zonder de wetenschap waar deze sleutel toe behoort, niet het in bezit nemen van berging A85 worden afgeleid, omdat daaruit niet kan volgen dat [getuige] , naar buiten kenbaar, de feitelijke macht over deze berging uitoefende. Volgens de verklaring van [getuige] is zij, nadat zij erachter was gekomen dat zij over een sleutel van berging A85 beschikte, deze berging (sporadisch) gaan gebruiken. In het midden blijven of dit gebruik al dan niet kwalificeert als bezit, omdat uit de verklaring van [getuige] niet blijkt op welk moment zij erachter is gekomen dat zij over de sleutel van berging A85 beschikte en evenmin op welk moment zij die berging is gaan gebruiken. De stelling van [gedaagde] dat [getuige] berging A85 heeft gebruikt voor het opbergen van oude kranten en dat dit gebruiksdoel naar alle waarschijnlijkheid spoedig na haar verhuizing in 1995 zal zijn ontstaan, berust op een aanname en vindt geen steun in de getuigenverklaring van [getuige] .
Concluderend geldt dat [gedaagde] niet in de bewijslevering is geslaagd. Van verkrijging van de eigendom van berging A85 door bevrijdende verjaring is geen sprake. [eiseres] heeft berging A85 op 28 december 2017 geleverd gekregen van iemand die beschikkingsbevoegd was en krachtens een geldige titel.
2.8.
Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen, zal gelet op het voorgaande de primaire vordering van [eiseres] worden toegewezen. De aan deze veroordeling te verbinden dwangsom zal worden gematigd tot € 250,- per dag, waarbij zal worden bepaald dat [gedaagde] niet meer dan in totaal € 25.000,- aan dwangsommen zal kunnen verbeuren.
2.9.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal worden toegewezen. De enkele mogelijkheid dat [eiseres] haar appartement inclusief berging A85 zal verkopen en leveren, vormt, afgezet tegen het belang van [eiseres] bij gebruik van de bij haar appartement behorende berging, een onvoldoende zwaarwegend belang om de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring af te wijzen. Evenmin is er grond om [eiseres] te veroordelen tot het stellen van zekerheid, nu niet is gesteld dat sprake is van een restitutierisico.
2.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om berging A85 met al de zijnen en het zijne uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis leeg en ontruimd aan [eiseres] ter beschikking te stellen, met afgifte van de sleutels aan [eiseres] en met verwijdering van het huisnummerplaatje, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat aan de veroordeling geen gehoor wordt gegeven, met een maximum van € 25.000,-;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op:
 € 79,- € 79,- aan griffierecht;
 € 79,- € 99,91 aan explootkosten;
 € 79,- € 1.080,- (3 punten x € 360,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde;
 € 79,- voornoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,-- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. van betekening. Ook is gedaagde de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Stevens en in het openbaar uitgesproken.
40884