ECLI:NL:RBROT:2019:10234

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
10-055430-19; 10-009034-19 (gevoegd ter terechtzitting) / TUL: 10-083143-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandelingen van zorgmedewerkers door verdachte met psychiatrische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere mishandelingen van medewerkers van een zorginstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ten tijde van de feiten, lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij niet strafbaar is. De verdachte is op 1 januari 2019 en op verschillende data in januari en februari 2019 beschuldigd van het mishandelen van vijf zorgmedewerkers. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte de feiten heeft gepleegd, maar dat deze hem niet kunnen worden toegerekend vanwege zijn geestelijke toestand. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij voor een periode van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst. Dit besluit is genomen op basis van een rapport van het Pieter Baan Centrum, waarin de psychische kwetsbaarheid van de verdachte werd bevestigd. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte niet strafbaar is verklaard voor de bewezen feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling voor de verdachte, gezien zijn psychiatrische problemen en het risico dat hij voor anderen kan vormen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-055430-19; 10-009034-19 (gevoegd ter terechtzitting)
Parketnummer vordering TUL: 10-083143-18
Datum uitspraak: 29 november 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
Justitieel Complex Zaanstad,
raadsvrouw K.J. Hoogerwerf, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De rechtbank heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden.
De tenlastelegging is op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. A.M.L. de L’Isle, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering en zal meewerken aan een klinische opname in een FPK;
  • de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-083143-18.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsvrouw van de verdachte is vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde is door de verdediging aangevoerd dat de getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat zij niet weet of de aangeefster geraakt is en dat de getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat hij niet weet of de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan.
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat de aangever heeft verklaard dat de verdachte niet raak heeft geslagen en geschopt.
4.1.2.
Beoordeling en conclusie
Op basis van de aangiftes en de ondersteunende getuigenverklaringen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis, is de rechtbank van oordeel dat hetgeen door de verdediging is aangevoerd wordt weerlegd en dat uit deze bewijsmiddelen voldoende is gebleken dat de verdachte de ten laste gelegde mishandelingen heeft gepleegd. De ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 1 januari 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar in de hals/nek te slaan;
2.
hij op 5 januari 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem tegen het scheenbeen te trappen;
3.
hij op 5 februari 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard
[naam slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem meerdere malen met gebalde vuist in het gezicht te stompen en tegen de rug te schoppen;
4.
hij op 6 maart 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard [naam slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem bij zijn arm te grijpenen
teslaan;
5.
hij, op 12 januari 2019, te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, [naam slachtoffer 5] heeft mishandeld door haar te slaan in het gezicht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feiten 1 tot en met 5: mishandeling, meermaals gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard en dat volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet valt te onderbouwen.
6.2.
Beoordeling en conclusie
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen
op de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 12 november 2019
betreffende de verdachte. Dit rapport is opgesteld door R. Haveman, psycholoog,
en door L.J.H. Kuipers, psychiater.
Dit rapport houdt - kort weergegeven - in dat de verdachte beperkt onderzoekbaar was door de aard en de omvang van zijn psychiatrische problematiek. Concluderend kan worden gesteld dat er bij de verdachte sprake is van een chronisch psychotische kwetsbaarheid waarbij eveneens sprake is van een stemmingscomponent. Naast genoemde psychotische stoornis is er sprake van een ernstige stoornis in het gebruik van een stimulantium, in vroege volledige remissie door detentie, waarbij in het verleden gebleken is dat het gebruik van stimulantia ((dex)amfetamine) de psychotische problematiek en agressieregulatieproblemen bij de verdachte doet toenemen.
Gelet op het beloop van de psychiatrische problematiek en de chronische aard van vastgestelde stoornissen kan worden gesteld dat deze ook aanwezig waren op het moment van het ten laste gelegde.
Het geheel overziend adviseren de gedragsdeskundigen de rechtbank om de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen, op basis van de ernst van de vastgestelde stoornis en de zeer grote invloed hiervan op het gehele handelen en leven van de verdachte. Vanwege het zeer beperkte zicht op de mogelijke rol van een nog meer uitgekristalliseerde psychotische component in het plegen van de ten laste gelegde feiten, valt een verdergaande mate van vermindering van de toerekenbaarheid of een mogelijke ontoerekeningsvatbaarheid volgens de gedragsdeskundigen thans niet te onderbouwen, maar ook zeker niet uit te sluiten.
De rechtbank stelt op basis van dit rapport en hetgeen overigens op de terechtzitting is gebleken, vast dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde mishandelingen een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, ten gevolge waarvan de ten laste gelegde feiten hem niet toegerekend kunnen worden. De verdachte is niet strafbaar ten aanzien van het bewezen verklaarde en zal om die reden worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen van medewerkers van een zorginstelling waarin de verdachte op dat moment was opgenomen. De medewerkers zijn hier erg van geschrokken, zoals blijkt uit hun aangiftes. Er is sprake van ernstige feiten gericht tegen personen die slechts hun werk deden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 mei 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Zoals hierboven aangehaald, heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum van 12 november 2019.
In het verlengde van de uitgebrachte rapportage en de conclusies zoals hiervoor onder 6. weergegeven, komen de deskundigen op basis van de aard en omvang van de vastgestelde psychopathologie en het daaruit voortkomende recidiverisico tot de conclusie dat langdurige klinische behandeling nodig zal zijn om de verdachte goed te behandelen en te begeleiden. De verdachte wordt niet gezien als een primair erg gevaarlijke man en het beveiligingsniveau hoeft naar verwachting dan ook niet hoog te zijn.
Een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel is naar de mening van de deskundigen niet haalbaar, gezien het geheel ontbreken van ziektebesef en -inzicht en daarmee ook het ontbreken van enige behandelbereidheid. De problematiek van de verdachte is echter wel van dien aard en ernst dat deze behandeling behoeft.
In het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat de ten laste gelegde feiten in het geheel niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, behoort volgens de deskundigen de opelgging van een maatregel als bedoel in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht tot de mogelijkheden. Gelet op het feit dat de duur van deze maatregel zeer waarschijnlijk te kort is voor alle benodigde behandelinterventies en diagnostische interventies, zal daarna waarschijnlijk moeten worden overgegaan tot een civielrechtelijke maatregel, aldus de deskundigen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. In dit verband wordt de verdachte, zoals eerder aangegeven, volledig ontoerekeningsvatbaar geacht.
Aangezien de bewezen verklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, kan van strafoplegging, zoals door de verdediging is betoogd, voor dit feit geen sprake zijn. Volgens de gedragsdeskundigen bij het Pieter Baan Centrum behoort in dat geval de oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht tot de mogelijkheden.
Uit het relasseringsrapport blijkt verder duidelijk dat een voorwaardelijke straf met als voorwaarde een klinische opname een “lage kans van slagen heeft” en dat “de artikel 37 plaatsing het meest passend is”. Nu het de rechtbank is gebleken dat het zeer onwenselijk is om de verdachte zonder behandeling terug te sturen in de maatschappij en een voorwaardelijke straf met als voorwaarde een klinische bahandeling gewoonweg te weinig veiligheidswaarborgen biedt, is er geen andere mogelijkheid dat de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis op een zo kort mogelijke termijn.
Daarom zal de rechtbank, anders dan de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, gelasten dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor een termijn van één jaar. Aan de door de wet gestelde vereisten is voldaan.
De strafbare feiten kunnen wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet aan hem worden toegerekend en de verdachte is een gevaar voor anderen.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel krachtens artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht die voor 1 januari 2020 is opgelegd ook na
1 januari 2020 een rechtsgeldige titel voor plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis oplevert. Artikel 15:1 aanhef en onder sub f van de – per 1 januari 2020 in werking tredende – Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) moet zo moet worden geïnterpreteerd dat in alle gevallen waarin vóór 1 januari 2020 door de rechter de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is opgelegd en waarvan de termijn van een
jaar op de genoemde datum nog niet is verstreken, artikel 37 Sr een rechtsgeldige
titel voor de opname in de accommodatie blijft, dus ook in het geval dat de
uitspraak waarbij de plaatsing is gelast op 1 januari 2020 nog niet onherroepelijk is
geworden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 8 juni 2018 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 23 juni 2018.
De officier van justitie heeft gevorderd het voorwaardelijk opgelegde strafdeel geheel ten uitvoer te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, nu de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte in
een psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst voor een termijn van
1 (één) jaar;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 8 juni 2018 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en C.G.E. Prenger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar in de hals/nek te krabben en/of te slaan;
2.
hij op of omstreeks 5 januari 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem tegen het (scheen)been te schoppen/trappen;
3.
hij op of omstreeks 5 februari 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard [naam slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem één of meerdere malen met gebalde vuist in het gezicht te slaan/stompen en/of tegen de rug, althans het lichaam te schoppen;
4.
hij op of omstreeks 6 maart 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard [naam slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem bij zijn arm vast te pakken en/of grijpen en/of op zijn arm te krabben en/of slaan;
5.
hij, op of omstreeks 12 januari 2019, te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, [naam slachtoffer 5] heeft mishandeld door haar te slaan/stompen in het gezicht, althans tegen het lichaam.