In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn broer en moeder. De verdachte, geboren in Turkije en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen stompen van zijn broer in het gezicht en het toedienen van een krachtige kopstoot aan zijn moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en heeft geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De officier van justitie had een gevangenisstraf van 120 dagen geëist, waarvan 2 weken voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen op te leggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft eerder geweldsdelicten gepleegd en er zijn aanwijzingen voor psychiatrische problematiek, maar hij heeft geweigerd mee te werken aan onderzoek hiernaar.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is en dat de opgelegde straf passend is, gezien de ernst van de feiten en de houding van de verdachte. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.