ECLI:NL:RBROT:2019:10195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
C/10/583159 / KG ZA 19-1010
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon bij ziekte en inschakeling van een bedrijfsarts

In deze zaak heeft eiseres, een zelfstandig werkend kok, een kort geding aangespannen tegen haar werkgever, Van der Valk Hotel Dordrecht B.V., met als doel doorbetaling van haar loon tijdens ziekte en het inschakelen van een bedrijfsarts. Eiseres was sinds 4 juni 2018 in dienst bij Van der Valk en had haar arbeidsovereenkomst op 4 mei 2019 verlengd tot 31 mei 2020. Begin mei 2019 meldde zij een drugsverslaving en op 23 mei 2019 meldde zij zich ziek. Eiseres was vanaf dat moment onbereikbaar voor haar werkgever en heeft later een vaststellingsovereenkomst getekend, die zij binnen veertien dagen ontbond. Van der Valk heeft geweigerd loon te betalen voor de periode dat eiseres niet werkte, met als argument dat zij niet gerechtvaardigd was om loon te ontvangen voor niet-gewerkte uren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Van der Valk in gebreke was gebleven door de bedrijfsarts niet in te schakelen na de ziekmelding van eiseres. De rechter stelde vast dat de werkgever verplicht was om de bedrijfsarts binnen zeven dagen op de hoogte te stellen van de ziekmelding, wat niet was gebeurd. Hierdoor kon niet worden uitgesloten dat eiseres niet werkte vanwege ziekte, wat betekende dat zij recht had op loon. De vordering tot doorbetaling van loon werd toegewezen, evenals de vordering om de bedrijfsarts in te schakelen en de verstrekking van loonstroken. Van der Valk werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/583159 / KG ZA 19-1010
Vonnis in kort geding van 21 november 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. E.H.P. Dingenouts te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap
VAN DER VALK HOTEL DORDRECHT B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
vertegenwoordigd door de heer [naam] .
Partijen worden hierna [eiseres] en Van der Valk genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 8;
  • de brief van mr. Dingenouts van 6 november 2019, met producties 9 tot en met 14;
  • de mondelinge behandeling op 7 november 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op 4 juni 2018 als zelfstandig werkend kok in dienst getreden bij Van der Valk. Haar arbeidsovereenkomst is op 4 mei 2019 verlengd tot 31 mei 2020 tegen een brutoloon van € 1.900,00 per vier weken.
2.2.
Begin mei 2019 heeft [eiseres] in een gesprek met (een medewerker van) Van der Valk te kennen gegeven dat zij een drugsverslaving heeft.
2.3.
Op 23 mei 2019 heeft [eiseres] zich onder werktijd ziekgemeld en vanaf 30 of 31 mei 2019 is [eiseres] een periode onbereikbaar geweest voor Van der Valk.
2.4.
Op of omstreeks 10 juli 2019 heeft [eiseres] contact opgenomen met Van der Valk.
2.5.
Op 8 augustus 2019 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst getekend. [eiseres] heeft deze overeenkomst binnen veertien dagen ontbonden.
2.6.
Bij brief van 25 september 2019 is Van der Valk namens [eiseres] onder meer gesommeerd het achterstallige loon te betalen, loonstroken vanaf periode 3 te verstrekken en uiterlijk 30 september 2019 een bedrijfsarts in te schakelen.
2.7.
Bij brief van 4 oktober 2019 heeft Van der Valk [eiseres] onder meer bericht dat de niet gewerkte uren in mindering zijn gebracht op verlofuren, dat de loonstroken sinds april 2019 zichtbaar zijn in een nieuw softwareprogramma en dat [eiseres] deze loonstroken kan inzien met de aan haar verstrekte inloggegevens.
2.8.
Op 11 september 2019 heeft [eiseres] (een medewerker van) Van der Valk verzocht om loonbetaling.
2.9.
Bij e-mailbericht van 15 oktober 2019 is namens [eiseres] aan Van der Valk onder meer verzocht om betaling van (achterstallig) loon en om inschakeling van een bedrijfsarts.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
A. Van der Valk te veroordelen aan [eiseres] bij wijze van voorschot tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
I. een bedrag van € 1.900,00 aan bruto salaris vanaf periode 6 van 2019 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd,
II. de (bruto) wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% over het gevorderde onder AI, te rekenen vanaf de datum van verzuim,
III. de wettelijke rente over het totaal van het onder AI en AII genoemde bedragen, te rekenen vanaf de datum van verzuim,
B. Van der Valk te veroordelen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis correcte en deugdelijke bruto/netto specificaties per periode te verstrekken aan [eiseres] betreffende het ingevolge dit vonnis te betalen salaris, verhogingen en wettelijke rente, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per loonstrook per dag, met een maximum van € 20.000,00,
C. Van der Valk te veroordelen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis correcte en deugdelijke bruto/netto specificaties over de perioden 3 tot en met 5 en van de uitbetaling van het vakantiegeld in mei 2019 aan [eiseres] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 25,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00,
D. Van der Valk te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis haar bedrijfsarts in te schakelen en ervoor zorg te dragen dat binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een door de bedrijfsarts opgestelde probleemanalyse verstrekt is aan [eiseres] en dat binnen 21 dagen na betekening van dit vonnis het plan van aanpak is opgesteld en aan [eiseres] is verstrekt, en Van der Valk te veroordelen deze en al haar overige wettelijke re-integratieverplichtingen volledig en correct na te komen,
een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 40.000,00,
met veroordeling van Van der Valk in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
[eiseres] stelt dat zij recht op uitbetaling van loon heeft, omdat zij de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst tijdig heeft ontbonden en dus nog in dienst is bij Van der Valk. [eiseres] stelt ook dat Van der Valk niet heeft voldaan aan haar verplichtingen als werkgever bij ziekte, zoals het inschakelen van een bedrijfsarts en het bieden van de mogelijkheid tot re-integratie.
3.3.
Van der Valk voert aan dat het niet gerechtvaardigd is [eiseres] loon uit te betalen voor uren dat zij niet gewerkt heeft. Ook voert Van der Valk aan dat [eiseres] vlak na haar ziekmelding een periode onbereikbaar was, waardoor inschakeling van een bedrijfsarts niet mogelijk was. Ten slotte acht Van der Valk re-integratie niet in het belang van [eiseres] , mede vanwege de door de onbereikbaarheid ontstane vertrouwensbreuk aan de zijde van Van der Valk.

4.De beoordeling

Ten aanzien van het spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van [eiseres] dat zij thans geen inkomsten heeft en dat zij wil re-integreren.
Ten aanzien van de vordering onder A
4.2.
De vorderingen onder A en B moeten in samenhang worden gelezen. Beoordeling van de vordering onder B is alleen van toepassing als de vordering onder (in ieder geval) AI wordt toegewezen.
4.3.
De vordering onder A strekt – kort gezegd – (I) tot uitbetaling van loon vanaf juni 2019 en (II) van de (bruto) wettelijke verhoging, en (III) dit totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.
[eiseres] stelt dat zij recht heeft op uitbetaling van loon, omdat zij de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst tijdig heeft ontbonden en dus nog in dienst is bij Van der Valk. Dat zij zich op 23 mei 2019 ziekgemeld heeft en thans arbeidsongeschikt is, maakt dit niet anders, aldus [eiseres] .
Van der Valk voert aan dat het niet gerechtvaardigd is om [eiseres] loon uit te betalen voor uren die zij niet gewerkt heeft.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] is verlengd tot 31 mei 2020 en dat de door partijen op 8 augustus 2019 gesloten vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van die arbeidsovereenkomst door [eiseres] binnen veertien dagen na totstandkoming van de overeenkomst is ontbonden (ex artikel 7:670 lid 2 BW). Dit betekent dat [eiseres] op dit moment in dienst is bij Van der Valk en in beginsel recht heeft op uitbetaling van loon.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] vanaf 23 mei 2019 tot op heden niet gewerkt heeft. Van der Valk is op grond van artikel 7:627 BW geen loon verschuldigd voor de tijd dat [eiseres] de bedongen arbeid niet heeft verricht. Als de oorzaak van het niet-presteren evenwel in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, heeft de werknemer wel recht op loon. Ziekte wordt aangemerkt als oorzaak die tot op zekere hoogte voor risico van de wegnemer komt (ex artikelen 7:628 en 7:629 BW). Hoewel de rechter een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW afwijst als bij de eis niet een deskundigenverklaring is gevoegd, geldt een dergelijke verplichting niet in kort geding (ex artikel 7:629a BW).
4.7.
De vraag is of [eiseres] door ziekte verhinderd is (geweest) om te werken. Vast staat dat [eiseres] (een medewerker van) Van der Valk begin mei 2019 heeft ingelicht over haar drugsverslaving en dat [eiseres] zich op 23 mei 2019 heeft ziekgemeld vanwege duizeligheid en hyperventilatie. In geval van ziekmelding door een werknemer rusten op grond van de Wet verbetering poortwachter op de werkgever diverse verplichtingen, zoals het direct (binnen zeven dagen) op de hoogte stellen van de bedrijfsarts van de ziekmelding. Het had op de weg van Van der Valk gelegen de bedrijfsarts op de hoogte te stellen toen [eiseres] binnen de genoemde termijn van zeven dagen zich niet beter heeft gemeld. Van der Valk heeft dit nagelaten. Van der Valk voert aan dat zij de bedrijfsarts niet heeft ingelicht omdat [eiseres] kort na haar ziekmelding een periode onbereikbaar is geweest en dat zij vervolgens in een gesprek te kennen heeft gegeven dat zij weer wil komen werken. Het enkele feit dat [eiseres] een periode onbereikbaar was, ontslaat Van der Valk niet van haar verplichting de bedrijfsarts op de hoogte te stellen. Daar komt bij dat de mededeling van [eiseres] om weer te willen werken niet betekent dat zij zich (100%) beter heeft gemeld. Nu Van der Valk de bedrijfsarts niet op de hoogte gesteld heeft en de bedrijfsarts de ziekmelding van [eiseres] niet heeft beoordeeld, kan niet uitgesloten worden dat [eiseres] niet gewerkt heeft omdat zij ziek is. Dit brengt met zich dat op Van der Valk de verplichting rust [eiseres] haar loon uit te betalen. De vordering onder AI wordt daarom toegewezen.
4.8.
De vordering onder AII strekkende tot verkrijging van de wettelijke verhoging wegens te late betaling van het loon, wordt afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] tevens een spoedeisend belang heeft bij deze vordering. Aangenomen mag worden dat toewijzing van het loon [eiseres] in staat zal stellen om alsnog te voorzien in haar kosten van levensonderhoud. Hetzelfde oordeel geldt voor de vordering onder AIII om de toe te wijzen bedragen te verhogen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de vordering onder B
4.9.
Omdat de vordering onder AI toewijsbaar is, wordt toegekomen aan de beoordeling van de vordering onder B.
4.10.
De vordering onder B strekt ertoe dat Van der Valk de loonstroken vanaf periode 6 aan [eiseres] verstrekt, op straffe van een dwangsom.
4.11.
Nu Van der Valk – zoals hierna in 4.12 overwogen – ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft toegezegd de loonstroken over periode 3 tot en met 5 en van het vakantiegeld in mei 2019 aan [eiseres] te verstrekken, gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat Van der Valk ook de loonstroken vanaf periode 6 aan [eiseres] zal verstrekken. De vordering onder B wordt daarom toegewezen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat Van der Valk haar toezegging gestand zal doen en ziet geen aanleiding om aan de gegeven veroordeling een dwangsom te verbinden.
Ten aanzien van de vordering onder C
4.12.
Ten aanzien van de vordering onder C wordt overwogen dat Van der Valk ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft toegezegd de loonstroken over de periode 3 tot en met 5 en van de uitbetaling van het vakantiegeld in mei 2019 aan [eiseres] te verstrekken. De vordering behoeft daarom geen nadere bespreking en wordt toegewezen. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de gedane toezegging, geen aanleiding om aan de gegeven veroordeling een dwangsom te verbinden.
Ten aanzien van de vordering onder D
4.13.
De vordering onder D strekt er – kort gezegd – toe Van der Valk te veroordelen de bedrijfsarts in te schakelen en ervoor zorg te dragen dat door de bedrijfsarts een probleemanalyse en een plan van aanpak worden opgesteld en aan [eiseres] worden verstrekt en Van der Valk te veroordelen al haar (overige) wettelijke re-integratieverplichtingen na te komen, op straffe van een dwangsom.
4.14.
Zoals reeds in 4.7 genoemd, is een werkgever op grond van de Wet verbetering Poortwachter verplicht de bedrijfsarts direct (binnen zeven dagen) op de hoogte te stellen van de ziekmelding van de werknemer. De bedrijfsarts dient vervolgens binnen zes weken een probleemanalyse op te stellen. Indien uit het oordeel van de bedrijfsarts blijkt dat er nog mogelijkheden zijn om de terugkeer naar arbeid van de werknemer te bevorderen, stelt de werkgever in overeenstemming met de werknemer, binnen twee weken na het oordeel een plan van aanpak op.
4.15.
Van der Valk heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling toegezegd de bedrijfsarts in te schakelen. De vordering onder D wordt ten aanzien van het inschakelen van de bedrijfsarts, en het opstellen en verstrekken van een probleemanalyse en een eventueel plan van aanpak toegewezen, met dien verstande dat aan deze veroordeling de wettelijke termijnen verbonden worden. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat Van der Valk haar toezegging gestand zal doen en ziet geen aanleiding om aan de gegeven veroordeling een dwangsom te verbinden.
Ten aanzien van de gevorderde veroordeling om al de (overige) wettelijke re-integratieverplichtingen na te komen, wordt overwogen dat de vordering te onbepaald en daarom niet toewijsbaar is.
Ten aanzien van de proceskosten
4.16.
Van der Valk zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht € 81,00
- salaris advocaat
€ 980,00
Totaal € 1.160,01
4.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Van der Valk tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.900,00 bruto aan salaris vanaf periode 6 van 2019 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd,
5.2.
veroordeelt Van der Valk om binnen zeven dagen na uitbetaling van het onder 5.1 genoemde salaris per periode een correcte en deugdelijke bruto/netto specificatie aan [eiseres] te verstrekken,
5.3.
veroordeelt Van der Valk om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te verstrekken correcte en deugdelijke bruto/netto specificaties over de perioden 3 tot en met 5 en van de uitbetaling van het vakantiegeld eind mei 2019,
5.4.
veroordeelt Van der Valk om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis haar bedrijfsarts in te schakelen, die vervolgens binnen zes weken een probleemanalyse opstelt en aan [eiseres] verstrekt;
5.5.
veroordeelt Van der Valk om, indien uit het onder 5.4 genoemde oordeel van de bedrijfsarts blijkt dat er nog mogelijkheden zijn om de terugkeer naar arbeid van [eiseres] te bevorderen, binnen twee weken na dit oordeel en in overeenstemming met [eiseres] een plan van aanpak op te stellen,
5.6.
veroordeelt Van der Valk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.160,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt Van der Valk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Van der Valk niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2019. 2027 / 2294