ECLI:NL:RBROT:2019:10193

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
8115147 VV EXPL 19-461
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tot wedertewerkstelling in kort geding met ontbinding van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], de Managing Director van [verzoekster], en [verzoekster], een besloten vennootschap die een terminalterrein voor containertransport exploiteert. [eiser] vorderde wedertewerkstelling en betaling van achterstallig loon, een bonus en een ingehouden bedrag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de gevorderde voorziening, maar dat de vorderingen tot betaling van achterstallig loon en bonus reeds in een bodemprocedure zijn beslist, waardoor deze vorderingen in kort geding zijn afgewezen. De vordering tot wedertewerkstelling is voorwaardelijk toegewezen, afhankelijk van de intrekking van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door [verzoekster]. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de arbeidsovereenkomst mogelijk eindigt, het niet zinvol is om [eiser] voor een korte periode terug te laten keren naar zijn werkplek, gezien hij al meer dan een jaar niet heeft gewerkt. De rechter heeft [verzoekster] veroordeeld tot toelating van [eiser] tot zijn werkplek, met een dwangsom van € 500,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 50.000,-. Tevens is [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8115147 VV EXPL 19-461
uitspraak: 20 december 2019
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. S.D. Nanhoe.
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. V.Y. Merkestein,
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ respectievelijk ‘ [verzoekster] ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding, met producties;
  • conclusie van antwoord
1.2
Op 29 november 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van de verzoekschriftprocedure in de zaak van [verzoekster] tegen [eiser] (zaaknummer 8076589 VZ VERZ 19-18260). Ter zitting zijn aanwezig geweest enerzijds namens [verzoekster] [naam 1] en mr. Merkestein en anderzijds [eiser] in persoon, bijgestaan door mr. Nanhoe. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[verzoekster] exploiteert een terminalterrein voor op- en overslag van containertransport. [verzoekster] heeft naast Rotterdam vestigingen in Almelo en Hengelo en heeft in totaal 80 à 90 werknemers. In Rotterdam zijn ongeveer 20 mensen werkzaam. De directie van [verzoekster] bestaat uit [naam 2] , algemeen directeur, [naam 1] , operationeel directeur en [naam 3] , commercieel directeur.
2.2
[eiser] , geboren op [geboortedatum eiser] en thans 61 jaar oud, is op 1 december 2016 in dienst getreden van [verzoekster] als Managing director.

3.De vordering

3.1
[eiser] heeft - verkort weergegeven - gevorderd om [verzoekster] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot wedertewerkstelling van [eiser] in zijn functie als managing director op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [verzoekster] hiermee in gebreke blijft, tot het betalen van achterstallig loon dat is verschuldigd vanwege het niet toepassen van een cao-loonsverhoging, tot het betalen van een bedrag van € 61,54 welk bedrag door [verzoekster] op het salaris van [eiser] is ingehouden en tot het betalen van een bedrag van € 17.595,- bruto aan bonus over het jaar 2019, dit alles met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure.
3.2
Aan de vordering [eiser] ten grondslag gelegd dat hij een lopende arbeidsovereenkomst met [verzoekster] en [verzoekster] op grond daarvan gehouden is [eiser] in staat te stellen zijn overeengekomen werkzaamheden ook daadwerkelijk uit te voeren. [eiser] legt zich niet neer bij het door [verzoekster] gewenste einde van de arbeidsovereenkomst.
3.3
Het salaris van [eiser] is ten onrechte niet verhoogd met de cao-loonsverhoging per 1 januari 2019, zoals daarvoor wel altijd gebeurde.
Op grond van de arbeidsovereenkomst is [verzoekster] gehouden [eiser] jaarlijks in oktober een bonus van drie maandsalarissen uit te keren, hetgeen [verzoekster] tot op heden heeft nagelaten voor het jaar 2019.
Daarnaast heeft [verzoekster] ten onrechte een bedrag van € 61,54 ingehouden op het loon van [eiser] , welk bedrag [verzoekster] dient terug te betalen.

4.Het verweer

4.1
[verzoekster] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Er is sprake van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsovereenkomst op grond waarvan [verzoekster] ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft verzocht. Vanwege die verstoring en omdat de arbeidsovereenkomst naar verwachting zal eindigen kan [eiser] niet terugkeren naar de werkvloer.
4.2
[eiser] heeft geen recht op de cao-loonsverhoging omdat die verhoging enkel geldt voor de in de cao genoemde loonschalen. Het salaris van [eiser] valt hier niet in. Ook is er geen sprake van een verworven recht.
4.3
Ten aanzien van de gevorderde bonus stond het [verzoekster] , gelet op een voorafgaande aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst gestuurde brief, vrij om de jaarlijkse bonusbepaling aan de hand van de behaalde resultaten aan de te passen. In 2019 heeft [eiser] geen resultaat geboekt, zodat hij om die reden ook geen aanspraak heeft op betaling van de bonus.
4.4
Het bedrag van € 61,54 is terecht ingehouden op het loon van [eiser] omdat het een tankbeurt voor privégebruik in het buitenland betreft. Deze kosten komen op grond van het personeelsreglement niet voor vergoeding in aanmerking, aldus [verzoekster] .

5.De beoordeling

5.1.
Voldoende is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening, zodat [eiser] in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
5.2.
Gelijktijdig met de mondelinge behandeling van de onderhavige vordering heeft de mondelinge behandeling in bovengenoemd verzoekschriftprocedure plaatsgevonden. In die procedure heeft [eiser] de vorderingen tot betaling van achterstallig loon, de bonus over 2019 en de ten onrechte ingehouden benzinevergoeding als tegenverzoeken ingesteld en op die verzoeken is reeds in zijn voordeel beslist. Nu reeds in een bodemprocedure is beslist, heeft [eiser] geen belang meer bij de voorlopige toewijzing van zijn vorderingen op die punten in kort geding, zodat die vorderingen worden afgewezen.
5.3
Dat ligt anders voor zover het de vordering tot wedertewerkstelling betreft. Met [verzoekster] is de kantonrechter van oordeel dat indien het einde van de arbeidsovereenkomst in zicht is, het geen doel meer dient om [eiser] voor de resterende, relatief korte periode, nog zijn werk te laten uitvoeren, terwijl hij dat inmiddels ruim een jaar niet meer heeft gedaan. In de verzoekschriftprocedure is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uitgesproken, maar er is tevens een intrekkingstermijn aan [verzoekster] gegeven. Wanneer [verzoekster] van deze bevoegdheid gebruik zou maken, is het gevolg dat de arbeidsovereenkomst doorloopt en ligt wedertewerkstelling echter wel voor de hand. De vordering tot wedertewerkstelling zal daarom voorwaardelijk worden toegewezen in die zin dat [verzoekster] alleen zal worden veroordeelt om [eiser] in staat te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden uit te voeren op het moment dat [verzoekster] ervoor kiest het verzoek tot ontbinding in te trekken.
5.4
De toe te wijzen dwangsom zal worden gemaximeerd zoals hierna vermeld.
5.4
[verzoekster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 486,- aan griffierecht, € 104,42 aan exploot- en informatiekosten en € 721,- aan salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [verzoekster] , in het geval dat het verzoek tot ontbinding in de procedure met zaaknummer 8076589 VZ VERZ 19-18260 wordt ingetrokken en de arbeidsovereenkomst derhalve niet eindigt met ingang van 1 februari 2020 tot het met ingang van de intrekkingsdatum toelaten van [eiser] tot zijn werkplek in zijn functie als managing director en hem zijn gebruikelijke werkzaamheden te laten uitvoeren, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [verzoekster] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, zulks met een maximum van € 50.000,-;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 486,- aan griffierecht, € 104,42 aan exploot- en informatiekosten en € 721,- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31945