In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [gedaagde]. De werknemer vorderde betaling van achterstallig salaris, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, na een geschil over de gewerkte uren en de betaling daarvan. De werknemer was in dienst getreden op 1 februari 2019 en had geen enkele (loon)betaling ontvangen voor zijn werkzaamheden. Hij stelde dat hij in totaal 903 uur had gewerkt, terwijl de werkgever betwistte dat hij meer dan 346,67 uur had gewerkt en stelde dat er een salaris van € 800,00 per maand was overeengekomen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer voldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering en dat de werkgever niet had aangetoond dat de werknemer zijn salaris had ontvangen. De kantonrechter kwam tot de conclusie dat de werknemer recht had op een bruto bedrag van € 4.683,74, onder aftrek van eerder ontvangen bedragen, en dat de werkgever ook de wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten moest betalen. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.