ECLI:NL:RBROT:2019:10178

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
8073749
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over achterstallig salaris en gewerkte uren tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [gedaagde]. De werknemer vorderde betaling van achterstallig salaris, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, na een geschil over de gewerkte uren en de betaling daarvan. De werknemer was in dienst getreden op 1 februari 2019 en had geen enkele (loon)betaling ontvangen voor zijn werkzaamheden. Hij stelde dat hij in totaal 903 uur had gewerkt, terwijl de werkgever betwistte dat hij meer dan 346,67 uur had gewerkt en stelde dat er een salaris van € 800,00 per maand was overeengekomen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer voldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering en dat de werkgever niet had aangetoond dat de werknemer zijn salaris had ontvangen. De kantonrechter kwam tot de conclusie dat de werknemer recht had op een bruto bedrag van € 4.683,74, onder aftrek van eerder ontvangen bedragen, en dat de werkgever ook de wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten moest betalen. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8073749 / VV EXPL 19-425
uitspraak: 13 november 2019
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. E.M. van der Niet, advocaat in Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
verschenen bij haar bestuurder, de heer [naam bestuurder] .
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van het exploot van dagvaarding van 15 oktober 2019 en de daarbij overgelegde producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2019. [eiser] is in persoon verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van de gemachtigde, mr. F.J. van der Schrier. Namens [gedaagde] is haar bestuurder dhr. [naam bestuurder] verschenen.
Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 februari 2019 in dienst getreden bij [gedaagde] , in de functie van kok en later ook in de functie van bezorger.
2.2
Op de arbeidsovereenkomst is de algemeen verbindend verklaarde Horeca-cao van toepassing. De functie van kok en bezorger vallen beiden onder functiegroep 3 tegen een cao uurloon per 1 januari 2019 van € 10,50.
2.3
Op of rond 10 mei 2019 heeft een ruzie plaatsgevonden tussen [eiser] en de vader van de bestuurder van [gedaagde] . [eiser] heeft te verstaan gekregen dat hij moest vertrekken. Hij heeft daarna niet meer voor [gedaagde] gewerkt.
3. De vordering
3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Orrient te veroordelen om binnen 2 dagen na de dag waarop het vonnis gewezen is aan [eiser] te betalen € 15.866,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de verschillende bedragen tot de dag der algehele voldoening, € 1.129,74 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2
Aan de vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Over de hele periode dat [eiser] voor [gedaagde] heeft gewerkt heeft geen enkele (loon)betaling plaatsgevonden. [eiser] heeft in februari 2019 50 uur per week gewerkt, in maart en april 2019 60 uur per week en in mei 2019 40 uur per week. Daarnaast heeft hij beide paasdagen en Hemelvaartsdag gewerkt en had [gedaagde] hem volgens de cao over de op deze dagen gewerkte uren 150 % van het verschuldigde uurloon moeten voldoen. Voorts heeft [eiser] recht op 8 % vakantietoeslag en uitbetaling van opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen. In totaal is [gedaagde] nog een bedrag van € 15.866,55 (inclusief 50 % wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW) aan [eiser] verschuldigd.
3.2.2
[eiser] was genoodzaakt juridische bijstand in te roepen en buitengerechtelijke kosten te maken die op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW voor rekening van [gedaagde] komen. Deze worden begroot op € 1.129,74. Op grond van artikel 6:119 BW maakt [eiser] tevens aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente.

4.Het verweer

[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd dat partijen een salaris van € 800,00 per maand zijn overeengekomen en dat [gedaagde] dat salaris steeds aan het einde van de maand op verzoek van [eiser] aan hem heeft voldaan. [gedaagde] is geen salaris meer aan [eiser] verschuldigd. [eiser] werkte enkel op vrijdag, zaterdag en zondag. Hemelvaartsdag en Tweede Paasdag heeft [eiser] niet gewerkt, hij heeft wel op Koningsdag gewerkt. Het klopt dat [eiser] geen vakantiedagen heeft opgenomen. Volgens de salarisstroken heeft [eiser] in totaal 346,67 uur gewerkt.

5.De beoordeling

5.1
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Bovendien gaat het hier om een loonvordering, die naar haar aard spoedeisend is.
5.2
Voor toewijzing van de vordering is verder vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3
Partijen twisten over de omvang van de daadwerkelijk door [eiser] gewerkte uren. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij in totaal 903 uur heeft gewerkt, uit de stellingen van [gedaagde] en uit de door haar opgemaakte loonstrookjes leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat [eiser] in totaal 346,67 uur heeft gewerkt. Voorts twisten partijen over de vraag of [gedaagde] aan [eiser] maandelijks een bedrag van € 800,00 contant heeft betaald. In het kader van dit kort geding kan, zonder nadere bewijslevering, niet voorshands worden aangenomen dat [eiser] het aantal door hem gestelde uren daadwerkelijk heeft gewerkt. Evenmin kan worden vastgesteld dat aan [eiser] het salaris niet al grotendeels uitbetaald heeft gekregen door middel van contante betalingen van
€ 800,- per maand, zoals [gedaagde] aanvoert. Zulks dient door de bodemrechter te worden onderzocht en beoordeeld. Mede gezien het restitutierisico zullen de bedragen van 4 x
€ 800,- netto derhalve thans in het kader van dit kort geding in mindering strekken op het toe te wijzen bedrag aan achterstallig loon.
achterstallig loon
5.4
Evengoed is tussen partijen ter zitting vast komen te staan dat [gedaagde] in de door haar verstrekte salarisspecificaties is uitgegaan van een uurloon van € 9,23 terwijl dit volgens de toepasselijke horeca cao een uurloon van € 10,50 moet zijn. Het voorgaande betekent dat in het kader van dit kort geding er in ieder geval vanuit kan worden gegaan dat [eiser] niet conform de toepasselijke horeca cao is betaald en voorts dat [eiser] in elk geval 346,67 uur heeft gewerkt. De kantonrechter ziet in die omstandigheid aanleiding om aan achterstallig salaris toe te wijzen het brutosalaris dat [gedaagde] aan [eiser] verschuldigd is (€ 10,50 x 346,67 uur=) € 3.640,04 bruto onder aftrek van (4 x € 800,- =) € 3.200,00 netto, zoals hiervoor onder ro. 5.3 overwogen.
feestdagentoeslag
5.5
[eiser] heeft een bedrag van € 126,00 ter zake van feestdagentoeslag gevorderd voor de door hem gewerkte uren op Hemelvaartsdag, eerste Paasdag en tweede Paasdag. [gedaagde] erkend dat een toeslag van 50 % verschuldigd is over op feestdagen gewerkte uren. Zij heeft aangevoerd dat [eiser] alleen op Koningsdag en eerste Paasdag heeft gewerkt. Hoewel partijen het niet eens zijn over welke feestdagen zijn gewerkt, volgt uit het voorgaande wel dat [eiser] in ieder geval op twee feestdagen heeft gewerkt. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] de feestdagentoeslag aan [eiser] heeft betaald. Aangezien [eiser] volgens [gedaagde] in ieder geval 7 uur per dag werkte, is aan feestdagentoeslag een bedrag van (50 % van 10,50 x 14 uur =) € 73,50 toewijsbaar.
vakantiedagen en vakantiegeld
5.6
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser] vakantiedagen heeft opgebouwd die hij niet heeft genoten en dat hij nog aanspraak heeft op betaling van het vakantiegeld. [eiser] heeft in dit kader een bedrag van (€ 211,68 + € 758,52 =) € 970,20 gevorderd. Omdat [gedaagde] de juistheid van dit bedrag niet heeft betwist wordt daarvan uitgegaan en zal bedoeld bedrag worden toegewezen.
5.7
Gezien het voorgaande wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van in totaal (€ 3640,04 + € 73,50 + € 970,20=) € 4.683,74 bruto onder aftrek van € 3.200,00 netto.
wettelijke verhoging
5.8
De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging ambtshalve te matigen tot 10%.
buitengerechtelijke kosten
5.9
Gelet op het toewijsbare bedrag aan hoofdsom zijn de gevorderde buitengerechtelijke kosten toewijsbaar tot een bedrag van € 269,30 inclusief btw.
wettelijke rente
5.1
De wettelijke rente wordt als onweersproken en overigens op de wet gegrond toegewezen zoals hierna vermeld in het dictum, met dien verstande dat de gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat [eiser] deze kosten reeds aan zijn incassogemachtigde betaald heeft.
proceskosten
5.11
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. Nu [eiser] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten tot het verschuldigde griffierecht van € 81,00 beperkt.

6.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen het bedrag van € 4.683,74 bruto onder aftrek van € 3.200,- netto, vermeerderd met 10% wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over saldo van het uiteindelijk verschuldigde brutosalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vervaldata van de verschillende bedragen tot de dag van algehele voldoening en € 269,30 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op:
  • € 81,- aan verschotten; en
  • € 721,- aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
voornoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening
en
indien gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is gedaagde de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
28356