4.2.Feiten 2 en 3 - vrijspraak
Inleiding
Aangever [naam slachtoffer] heeft verklaard dat hij in de nacht van 19 op 20 januari 2019 met de auto van zijn vriendin vanuit Hilversum naar Rotterdam is gereden om daar met een meisje, [naam] , te chillen. Zij hadden elkaar in 2017 ontmoet en via social media contact gehouden. [naam] had verteld dat zij met vriendinnen in een woning aan de [adres] was en had daar met aangever afgesproken. Bij de [adres] aangekomen, zag aangever een flatgebouw maar hij kon het huisnummer en [naam] niet vinden. Op de galerij van de flat werd hij beetgepakt door vier onbekende mannen die hem meermalen sloegen. Ook pakten zij zijn portemonnee met pasjes, een horloge, manchetknopen en autosleutels af, waarna twee van de mannen er in zijn auto vandoor gingen, terwijl aangever met de twee andere mannen achterbleef. Nadat de mannen met de auto waren teruggekeerd moest aangever uiteindelijk in zijn eigen auto stappen, waarna hij door twee mannen werd rondgereden om te gaan pinnen met zijn SNS creditcard bij onder andere een casino in Delfgauw. Onderweg stopten zij tweemaal bij een benzinestation. Eén van de andere mannen was intussen met de pinpas van aangever weggegaan. De aangever zag dat er op 20 januari 2019 om 2.25 uur bij een pinautomaat aan de Hoogstraat te Rotterdam een bedrag van € 1.050,00 van zijn rekening was gepind. Omdat de aangever met een vuurwapen werd bedreigd, was hij zo bang voor de mannen dat hij niet durfde te ontsnappen.
Uit het dossier blijkt dat de [naam] waar aangever contact mee had, uit Eindhoven kwam en gebruik maakte van het telefoonnummer [gsm-nummer] . Uit het politiesysteem blijkt dat dit nummer gekoppeld is aan de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Ten tijde van het tenlastegelegde had zij een relatie met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] .
Het DNA van de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] is op verschillende goederen uit de auto van de aangever aangetroffen en zij zijn op camerabeelden van een tankstation en casino door verbalisanten herkend. Uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt dat er in de nacht van 19 op 20 januari 2019 veelvuldig contact is geweest met het telefoonnummer van medeverdachte [naam medeverdachte 3] . Ook plaatsen deze telefoongegevens hem op het tijdstip van het pinnen in de buurt van de Hoogstraat en hij is op de camerabeelden van de geldautomaat door verbalisanten herkend. In zijn woning is een horloge aangetroffen, gelijkend op het horloge dat volgens aangever van hem is gestolen. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij een horloge van het merk Patek Phillipe heeft geërfd van zijn overleden vader.
Nadat de verdachte en medeverdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] , met uitzondering van medeverdachte [naam medeverdachte 1] die een ontkennende verklaring heeft afgelegd, in eerste instantie hebben gezwegen, heeft medeverdachte [naam medeverdachte 2] op 5 september 2019 een schriftelijke verklaring opgesteld. Hierin heeft hij verklaard dat de aangever hem geld verschuldigd was. Omdat hij wist dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] gegevens van aangever in haar telefoon had staan, heeft hij van haar telefoon gebruik gemaakt en zich als haar voorgedaan om met aangever de afspraak aan de [adres] in Rotterdam te maken. De sfeer die nacht was gemoedelijk en de aangever had aan een bekende van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] toestemming gegeven om met zijn pas te gaan pinnen. Wie deze bekende was, wil medeverdachte [naam medeverdachte 2] niet verklaren. Ter zitting heeft de verdachte ontkend die persoon te zijn geweest en dat is door medeverdachte [naam medeverdachte 2] bevestigd. Dat er uiteindelijk geweld is gebruikt wordt door medeverdachte [naam medeverdachte 2] bevestigd, maar dat was volgens hem pas aan het einde van de nacht toen medeverdachte [naam medeverdachte 3] al weg was en er onenigheid ontstond tussen medeverdachte [naam medeverdachte 2] en aangever. Er zijn toen over en weer klappen uitgedeeld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangever in zijn aangifte en de daarop volgende verhoren betrouwbaar zijn en op veel en cruciale punten door stukken in het dossier worden ondersteund. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachten zijn ongeloofwaardig en worden niet door het dossier ondersteund.
Bewezen kan worden dat het de verdachte en medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] waren die zich schuldig hebben gemaakt aan een diefstal met geweld. Ook kan worden bewezen dat de verdachte de persoon was die met de bankpas van aangever bij de pinautomaat aan de Hoogstraat € 1.050,00 heeft gepind.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. Verdachte is niet degene die gepind heeft met de pas van de aangever. De herkenning door een verbalisant is van weinig waarde nu er op de foto’s maar een heel klein, nietszeggend gedeelte van het gezicht van de pinner te zien is. Dat verdachte die nacht contact heeft gehad met medeverdachte [naam medeverdachte 3] klopt, maar dat kwam omdat zij hadden afgesproken. Zij hebben elkaar die nacht uiteindelijk niet meer getroffen. Het horloge van de aangever betrof een replica van het merk Patek Phillipe dus het is niet hertzelfde horloge. Overigens is daar ook geen onderzoek gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling van de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de aangever van belang is of zijn verklaringen op de rechtbank als authentiek en oprecht overkomen, of deze op voor het bewijs essentiële onderdelen consistent zijn en ten slotte of deze in voldoende mate door andere – objectieve – bewijsmiddelen worden ondersteund.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangever door hemzelf afbreuk gedaan, omdat hij tijdens zijn getuigenverhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij tegenover de politie niet altijd eerlijk is geweest zodat wat hij daar heeft verklaard niet serieus moet worden genomen. Daarnaast is het opmerkelijk dat aangever in de bewuste nacht berichten naar zijn vriendin stuurde, waaronder “der is niks”, “ik kom wel zo naar jou toe, dan praten we verder mop” en “anderhalf uur ben ik bij je”, op het moment dat hij naar eigen zeggen tegen zijn wil in de auto werd vastgehouden en al met een vuurwapen was bedreigd. De aangever lijkt op dat moment gelet op het berichtenverkeer en de inhoud daarvan vrijelijk over zijn telefoon te hebben kunnen beschikken. Hij heeft in ieder geval veelvuldig van zijn telefoon gebruik kunnen maken door te appen en door bijvoorbeeld zijn banksaldo te controleren waardoor hij de pintransactie kon zien. Dit doet naar het oordeel van de rechtbank af aan het verhaal van de aangever dat voortdurend sprake was van een dreigende situatie. De in diezelfde periode gestelde vraag van zijn vriendin of het “gelukt” is, doet vermoeden dat aangever niet had afgesproken om te chillen zoals hij zelf heeft verklaard, maar om iets te regelen. Het voorgaande in combinatie met het contact tussen aangever en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] de volgende dag, waarbij medeverdachte [naam medeverdachte 2] vraagt ‘We hadden een afspraak toch? En ‘Broer effe serieus nu. Heb je wat kunnen fixen?’ waarna aangever terugstuurt:‘Ik ben er mee bezig’, lijkt eerder te wijzen op een scenario waarin er sprake was van het terugbetalen van een schuld, zoals door de medeverdachte [naam medeverdachte 2] is gesteld, dan op het scenario van aangever. Voor de aanwezigheid van een vuurwapen bevindt zich naast de verklaring van aangever geen enkel steunbewijs in het dossier.
De rechtbank is van oordeel dat zowel het scenario van de aangever als dat van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] onlogische elementen bevat. De rechtbank kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat van beide kanten niet het volledige verhaal wordt verteld. In het dossier bevinden zich enkele objectieve bewijsmiddelen die de verklaring van aangever ondersteunen, waaronder zijn letsel en het feit dat door een derde een groot bedrag van zijn rekening is gehaald, maar deze bewijsmiddelen passen ook in het door de medeverdachte [naam medeverdachte 2] geschetste alternatieve scenario. Naar verschillende bewijsmiddelen die een nadere objectieve ondersteuning voor de verklaring van de aangever hadden kunnen vormen, is door het Openbaar Ministerie geen onderzoek gedaan. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan een buurtonderzoek aan de [adres] , een DNA onderzoek aan het horloge dat bij verdachte is aangetroffen, een onderzoek naar de volgens aangever weggenomen goederen en het horen van de personen met wie aangever ’s nachts gebeld zou hebben om geld naar hem over te maken.
Gezien het voorgaande ontbreekt het de rechtbank aan de overtuiging dat het scenario van de aangever zoals hij door hem bij de politie en de rechter-commissaris naar voren is gebracht, gevolgd moet worden en zal de verdachte om die reden vrijspreken van het hem onder 2 ten laste gelegde feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat nu de verklaring van de aangever niet wordt gevolgd, niet kan worden bewezen dat het pinnen met de pinpas van aangever wederrechtelijk heeft plaatsgevonden. De verdachte zal daarom ook van het onder 3 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken waarbij in het midden kan blijven of het daadwerkelijk de verdachte is geweest die de bewuste pintransactie heeft uitgevoerd.
Conclusie
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.