ECLI:NL:RBROT:2019:10165

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
10/960198-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne en witwassen van crimineel vermogen

In deze strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1987, werd de invoer van bijna 3.500 kilogram cocaïne vanuit Colombia via de haven van Antwerpen ten laste gelegd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze invoer, waardoor hij daarvan werd vrijgesproken. Echter, het witwassen van uit misdrijf afkomstige geldbedragen, ter waarde van € 365.848,22, werd wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank hanteerde een nieuwe opbouw voor het vonnis, met een directe samenvatting en een leeswijzer voor de lezer. De zaak werd behandeld in de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen, gezien de frequentie en het bedrag van de contante stortingen op zijn rekeningen. De verdachte had geen legale inkomsten en zijn verklaring over de herkomst van het geld werd als onvoldoende concreet en niet verifieerbaar beschouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die in overeenstemming was met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/960198-18
Datum uitspraak: 20 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres]
.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 22, 25, 28 en 29 november 2019. Aanwezig waren de verdachte, zijn raadsman mr. M.E. Pennings, advocaat te Rotterdam en de officieren van justitie mrs. B. van Unnik en T.M. Rethmeier (hierna samen: de officier van justitie). Het onderzoek werd op 6 december 2019 gesloten.

Kern van dit vonnis

Volgens de officier van justitie zou de verdachte een partij cocaïne van in totaal bijna 3.500 kilogram vanuit Colombia via de haven van Antwerpen hebben ingevoerd in Nederland. Voor de betrokkenheid bij de invoer van deze partij cocaïne is onvoldoende bewijs. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Wel is de rechtbank het eens met de officier van justitie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het op grote schaal witwassen van uit misdrijf afkomstige geldbedragen. Hij wordt daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk.

Leeswijzer

In de tenlastelegging wordt de verdachte beschuldigd van de invoer in Nederland als ook van de voorbereiding van die invoer van een partij cocaïne van bijna 3.500 kilogram en van het witwassen van geldbedragen met een totale waarde van € 365.848,22. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt alleen het witwassen bewezen. Van de verweten invoer van cocaïne en de voorbereidingshandelingen daartoe zal de verdachte, bij gebrek aan voldoende bewijs, worden vrijgesproken. De motivering van de vrijspraak, de bewezenverklaring, de bewijsmotivering en het overzicht van de bewijsmiddelen worden in hoofdstuk 2 van dit vonnis uiteengezet. Het overzicht van de bewijsmiddelen is in hoofdstuk 3 van dit vonnis opgenomen.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet een verboden gedraging. Welke dat is, is omschreven in hoofdstuk 4 van dit vonnis. In dat hoofdstuk wordt ook de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd van negen jaar met aftrek van voorarrest. De rechtbank komt, mede gelet op de vrijspraken voor de feiten met betrekking tot het cocaïnetransport, tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Hoofdstuk 5 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
Hoofdstuk 6 van dit vonnis bevat de beslissingen over de inbeslaggenomen goederen.
Hoofdstuk 7 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters.

Hoofdstuk 1: Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt:
1.
hij in of omstreeks de periode van 22 tot en met 27 augustus 2018 via de Westerschelde en/of te Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of België, in elk geval via de Nederlandse territoriale wateren, tezamen en in vereniging met een ander, of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig gehad 3477,9 kilogram cocaïne, in elk geval een (handels)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij (op één of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 11 juli tot en met 27 augustus 2018 via de Westerschelde en/of te Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of
België, in elk geval via de Nederlandse territoriale wateren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland
brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, althans opzettelijk aanwezig hebben van een (aanzienlijke) (handels)hoeveelheid van 3477,9 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit;
immers, heeft/hebben hij verdachte en/of (een of meer van) zijn verdachtes, mededader(s):
  • een container met bananen (met daarin ook een aantal dozen met cocaïne) vanuit Colombia ingevoerd, en/of zorggedragen dat de container met nummer [containernummer] met een hoeveelheid cocaïne aan hem en/of aan zijn mededaders zou worden afgeleverd;
  • een of meer betalingen gedaan en/of ontvangen ten behoeve van het importeren en/of het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne en/of de vracht waarin de cocaïne was verborgen;
  • één of meer telefoongesprekken gevoerd en/of e-mailberichten verstuurd en/of ontvangen met betrekking tot het importeren en/of het vervoeren van de container met nummer [containernummer] met een hoeveelheid cocaïne en/of de vracht waarin die cocaïne was verborgen en/of
  • afspraken met zijn mededader(s) gemaakt over het lossen van voornoemde container;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 2 augustus 2018 te Rotterdam, althans in een of meer plaats(en) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander althans alleen, (van) voorwerpen, te weten (van) een (groot) aantal geldbedragen met een totale waarde van (ten minste) 365.848,22 euro, althans (van) (een)
geldbedrag(en),
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbenden op die voorwerpen waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie die voorwerpen voorhanden hebben gehad
en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of gebruikt heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

Hoofdstuk 2: Bewijs

Feiten 1 en 2
2.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de onder 1en 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, waarbij de verdachte de rol had van ontvanger van het transport.
De verdachte heeft via zijn bedrijf [bedrijf van verdachte] een container geïmporteerd, waarin een grote hoeveelheid cocaïne tussen bananen is aangetroffen. De invoer van deze container dient te worden bezien in het licht van de bedrijfsvoering van [bedrijf van verdachte] , de witwasverdenking, het transport van een container met bananen een week eerder en het strafblad van de verdachte. Zo is de verdachte korte tijd na het ondergaan van een gevangenisstraf voor de handel in softdrugs zonder enige ervaring gestart met [bedrijf van verdachte] . Het importbedrijf lijdt reeds vanaf het begin grote verliezen en lijkt een dekmantelbedrijf te zijn voor de invoer van verdovende middelen. De container met bananen die een week eerder door de verdachte is geïmporteerd, lijkt slechts te zijn bedoeld als een vervangende lading bananen voor de dozen met daarin cocaïne. Opvallend is verder dat de verdachte de beschikking had over een PGP-telefoon en zich vanuit de penitentiaire inrichting bezighoudt met wat anderen gaan verklaren. De verklaring van de verdachte dat hij geen enkele wetenschap van en betrokkenheid bij de invoer van de cocaïne heeft, is gelet op deze omstandigheden ongeloofwaardig.
2.2
Beoordeling
De rechtbank zal eerst beoordelen of het in de tenlastelegging opgenomen vereiste opzet van de verdachte bewezen kan worden. Anders gezegd, de verdachte moet hebben geweten van de in de container aanwezige hoeveelheid cocaïne. Niet ter discussie staat dat daarvoor geen direct bewijs is. De rechtbank vindt dat daarvoor ook niet voldoende indirect bewijs aanwezig is, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2. Daarover wordt het volgende opgemerkt.
Vanuit Colombia is met het schip [naam schip] een container met het nummer [containernummer] verscheept. In de container zat een partij bananen. Op 24 augustus 2018 is het schip de haven van Antwerpen binnengekomen waarna de container is gelost. Tussen de bananen is 3.477,9 kilogram cocaïne aangetroffen. De importeur van de container is [bedrijf van verdachte] , het bedrijf van de verdachte.
De verdachte heeft iedere wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne in de door hem geïmporteerde container ten stelligste ontkend. De verklaringen die de verdachte zowel bij de politie als op de zitting heeft afgelegd over de voorgeschreven en bij hem gebruikelijke handelswijze bij de transporten en de bedrijfsvoering vinden, zeker op hoofdlijnen, verankering in het dossier. De officier van justitie gaat hieraan voorbij. De verdachte is weliswaar de importeur van de container, maar de overige door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden zijn op zichzelf en ook niet in onderlinge samenhang voldoende concreet en specifiek om op grond daarvan de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte vast te stellen. Dat de verdachte wist van de cocaïne en dat de container op zijn aanwijzing of medeweten is vervoerd naar en geopend bij het transportbedrijf van de medeverdachte, kan op basis van het dossier niet worden geconcludeerd.
Feit 3
2.3
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt net als de officier van justitie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, en vindt bewezen dat:
hij in de periode van 1 mei 2016 tot en met 2 augustus 2018 in Nederland, voorwerpen, te weten geldbedragen met een totale waarde van 365.848,22 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
2.4
Bewijsoverweging en verwerping bewijsverweren
Op grond van de hieronder opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende vaststellingen, overwegingen en conclusies. De door de verdediging gevoerde bewijsverweren worden hierbij ook besproken.
Volgens vaste rechtspraak kan in een zaak als deze, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit een concreet misdrijf, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf.
Allereerst zal dan moeten worden vastgesteld of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaring van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De verdachte heeft in een periode van ruim twee jaar met grote regelmaat grote sommen contant geld op zijn privérekening en twee zakelijke rekeningen gestort. Het betreft honderd stortingen van in totaal € 365.848,22. De administratie van [bedrijf van verdachte] , het bedrijf van de verdachte, behelst geen verantwoording van deze stortingen. De verdachte beschikte in die periode naast het salaris dat hij zichzelf maandelijks uitkeerde via het verlieslijdende [bedrijf van verdachte] , niet over andere inkomsten.
Uit de contante stortingen van hoge bedragen en het feit dat deze hoge bedragen niet kunnen worden verklaard door een legaal inkomen van de verdachte, volgt zonder meer een vermoeden van witwassen. Van de verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare verklaring aflegt over de herkomst van deze contante stortingen.
De verdachte heeft verklaard dat hij het geld heeft geleend van een oom in Marokko. Hij hoefde geen rente te betalen en na vijf jaar zou hij beginnen met aflossen. Het was een mondelinge overeenkomst. Zijn oom bouwt appartementen in Marokko en heeft klanten in Nederland en België. De verdachte ontving van die klanten contant geld en dat stortte hij op zijn bankrekeningen. De verdachte heeft de politie geen nadere gegevens omtrent die klanten verstrekt en heeft de naam van zijn oom niet willen noemen.
Deze verklaring van de verdachte over de herkomst van de contante stortingen is onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. Enkele dagen voor de inhoudelijke behandeling van zijn zaak op de zitting, meer dan een jaar na zijn aanhouding, heeft de verdachte een schuldverklaring aan het dossier toegevoegd die afkomstig zou zijn van zijn oom. Deze verklaring is niet verder geconcretiseerd of onderbouwd met stukken, zoals een kopie van een identiteitsbewijs of adres- of telefoongegevens van zijn oom. Het door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft daarom onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie, nog daargelaten het late tijdstip in de procedure waarop de schuldverklaring is ingebracht.
Met de beschreven gang van zaken en de hiervoor genoemde omstandigheden is geen andere conclusie mogelijk dan dat voor het contant gestorte bedrag van in totaal € 365.848,22 een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring geldt.
Gelet op de lange periode waarover de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen en de hoge frequentie van de stortingen die hij heeft gedaan, is sprake van gewoontewitwassen.
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten op basis waarvan kan worden geoordeeld dat dit gewoontewitwassen samen met (een) ander(en) heeft plaatsgevonden. De verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Hoofdstuk 3: Bewijsmiddelen

De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de bewijsoverweging en de inhoud van bewijsmiddelen die hieronder is uitgewerkt.
1. Bevindingen van de politie [1]
Uit onderzoek naar zowel de zakelijke als de privé bankrekeningen van [verdachte] blijkt het volgende:
  • Op de zakelijke bankrekening met IBAN nummer [bankrekeningnummer 1] ten name van [verdachte] h/o [bedrijf van verdachte] worden in de periode van 1 mei 2016 tot aan met 2 augustus 2018 een 36 tal contante stortingen gedaan. De totale waarde van deze contante stortingen bedraagt € 242.924,25.
  • Op de zakelijke bankrekening met IBAN nummer [bankrekeningnummer 2] ten name van [verdachte] h/o [bedrijf van verdachte] worden in de periode van 1 mei 2016 tot aan met 2 augustus 2018 een 18 tal contante stortingen gedaan. De totale waarde van deze contante stortingen bedraagt € 73.040,00.
  • Op de privérekening met IBAN nummer [bankrekeningnummer 3] ten name van [verdachte] worden in de periode van 1 mei 2016 tot aan met 2 augustus 2018 een 46 tal contante stortingen gedaan. De totale waarde van deze contante stortingen bedraagt
€ 49.883,97.
In de periode van 1 mei 2016 tot en met 2 augustus 2018 wordt voor een totaalbedrag van
€ 365.848,22 aan contante stortingen gedaan.
2. Bevindingen van de politie [2]
Ik heb onderzoek gedaan naar de administratie van [bedrijf van verdachte] van de jaren 2016, 2017 en 2018. Op de transactieoverzichten van de bankrekeningen zijn geen rente afschrijvingen of terugbetalingen van een lening te vinden.

3. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 22 november 2019

Ik heb in de periode van mei 2016 tot augustus 2018 in totaal een bedrag van € 365.848,22 contant gestort op twee zakelijke rekeningen van [bedrijf van verdachte] en mijn privérekening,
Ik keerde mezelf elke maand een bedrag uit van ongeveer € 3.000,00 via [bedrijf van verdachte] . [bedrijf van verdachte] was een verlieslijdend bedrijf. Ik had geen andere inkomsten.

Hoofdstuk 4: Kwalificatie en strafbaarheid

3.1
Kwalificatie
Het onder 3 bewezen feit levert op:
Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
3.2
Strafbaarheid feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
3.3
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Hoofdstuk 5: Motivering van de straf

4.1
Het feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gedurende ruim twee jaar op grote schaal witwassen van uit misdrijf afkomstige geldbedragen. Hij stortte met grote regelmaat grote sommen contant geld op zijn privérekening en twee zakelijke rekeningen. Het gaat om honderd stortingen van in totaal € 365.848,22.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft bijna een jaar in voorarrest gezeten. Tijdens zijn voorarrest zijn er flinke schulden ontstaan. Ook kreeg zijn dochter gezondheidsproblemen. Vanwege druk op het thuisfront voor zijn echtgenote, werd de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst, waardoor de verdachte de druk thuis heeft kunnen verlichten. De problemen zijn echter nog niet voorbij.
Een langdurige gevangenisstraf betekent dat de verdachte langdurig niet thuis zal zijn om de nodige ondersteuning te bieden en zijn dochter niet van dichtbij zal zien opgroeien.
4.3
Beoordeling
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een bedreiging van de legale economie en tast het reguliere handelsverkeer aan, waardoor de samenleving wordt geraakt. De verdachte heeft zich desondanks kennelijk laten leiden door eigen financieel gewin.
Gezien de ernst en de duur van het feit en het bedrag dat is witgewassen, is enkel een gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank de rechterlijke oriëntatiepunten voor fraude in ogenschouw genomen. In deze oriëntatiepunten is bij een benadelingsbedrag gelegen tussen € 250.000,- en € 500.000,- een gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden het uitgangspunt. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze door de verdediging naar voren zijn gebracht en op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
4.4
Conclusie
Aan de verdachte zal een gevangenisstraf worden opgelegd voor de duur van zestien maanden, een straf in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een en ander zoals hiervoor besproken. Van deze straf zal een gedeelte, te weten zes maanden, voorwaardelijk worden opgelegd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
4.5
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

Hoofdstuk 6: Beslissing ten aanzien van het beslag

5.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 9 tot en met 12 genoemde mobiele telefoons verbeurd verklaard moeten worden.
5.2
Beslissing van de rechtbank
De vordering van de officier van justitie houdt verband met het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Nu de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken en de in beslag genomen telefoons aan de verdachte toebehoren, zal een last tot teruggave daarvan aan de verdachte worden gegeven.

Hoofdstuk 7: Beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;

tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
gelast de
teruggave aan de verdachtevan de onder 9, 10, 11 en 12 vermelde mobiele telefoons.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en J.C.M. Persoon, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 20 december 2019.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van politie, pagina’s 14 e.v. van zaaksdossier Witwassen 26Boaz.
2.Proces-verbaal van politie, pagina’s 40 e.v. van zaaksdossier Witwassen 26Boaz.