ECLI:NL:RBROT:2019:10113

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
8130771
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en geschil over arbeidsovereenkomst met betrekking tot geheimhoudings- en relatiebeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als verzoeker, en zijn werkgever, aangeduid als verweerder. De verzoeker was sinds 1 september 2016 in dienst bij de verweerder en werd op 4 oktober 2019 op staande voet ontslagen. De reden voor het ontslag was een ernstige schending van de arbeidsovereenkomst, waarbij de verzoeker een voorstel deed aan een klant van de werkgever om een uitzendkracht over te nemen in ruil voor een financiële vergoeding aan hemzelf. De kantonrechter oordeelde dat dit gedrag de werkgever een dringende reden gaf om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen.

De verzoeker heeft de kantonrechter verzocht te verklaren dat het ontslag onterecht was en heeft verschillende vergoedingen geëist, waaronder een vergoeding voor onregelmatig ontslag, een transitievergoeding, en een billijke vergoeding. De verweerder heeft op haar beurt verzocht om betaling van een boete voor het overtreden van het relatiebeding en het geheimhoudingsbeding, evenals nakoming van deze bedingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoeker terecht op staande voet is ontslagen en dat hij geen recht heeft op de gevraagde vergoedingen. De kantonrechter heeft wel geoordeeld dat de verzoeker recht heeft op betaling van achterstallig loon en vakantietoeslag, en heeft de verweerder veroordeeld tot het verstrekken van een eindafrekening. Beide partijen zijn in het (on)gelijk gesteld, en de kosten van de procedure zijn voor eigen rekening.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8130771 VZ VERZ 19-19430
uitspraak: 19 december 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Nieuwegein,
gemachtigde: mr. G. Bloem te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder],
gevestigd te Rotterdam,
gemachtigde: mr. D.A.C. Schreuder te Oosterhout (NB).
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerder] ’ genoemd.

1.De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
• het verzoekschrift van [verzoeker] met bijlagen, ontvangen op 25 oktober 2019;
• het verweerschrift, met bijlagen en zelfstandige verzoeken van [verweerder] , ontvangen op 18 november 2019;
• het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken van [verzoeker] met bijlagen, ontvangen op 25 november 2019;
• de brief met een wijziging van het verzoek van [verzoeker] van 25 november 2019;
• de brief met een aanvullende bijlage van [verweerder] van 25 november 2019.
De mondelinge behandeling vond plaats op 26 november 2019. [verzoeker] is verschenen met zijn gemachtigde mr. G. Bloem. Namens [verweerder] zijn verschenen haar directeuren de heer [naam 1] en de heer [naam 2] , met de gemachtigde van [verweerder] mr. D.A.C. Schreuder. De gemachtigden hebben een pleitnota overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder besproken is.

2.De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verzoeker] (geboren in 1969) is sinds 1 september 2016 in dienst bij [verweerder] .
2.2
In de arbeidsovereenkomst (uit 2018) staat, voor zover nu van belang:
Artikel 14 - Geheimhoudingsbeding
14.1
Werknemer zal zowel gedurende als na afloop van de arbeidsovereenkomst strikte geheimhouding betrachten omtrent al hetgeen werknemer bij de uitoefening van de functie te zijner kennis komt in verband met zaken en belangen van de onderneming van werkgever of een met haar gelieerde onderneming.
(…)
Artikel 15 – Relatiebeding
15.1
Gedurende de arbeidsovereenkomst en twee jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst is het de werknemer bovendien verboden diensten aan te bieden aan of werkzaam te zijn voor of bij een cliënt of relatie van werkgever, of aan werkgever gelieerde organisaties, c.q. direct of indirect betrokken te zijn bij een onderneming, die aan cliënten of relaties van werkgever, of aan werkgever gelieerde organisaties, diensten verleent. Werknemer verbindt zich voorts in generlei opzicht te bevorderen, direct of indirect, dat een cliënt of relatie van werkgever, of aan werkgever gelieerde organisaties, naar een met werkgever concurrerend bedrijf overgaat.
(…)
15.5
In een separaat Addendum wordt een lijst met opdrachtgevers en flexwerkers opgenomen, waar het Relatiebeding geen invloed op heeft.
(…)
Artikel 17 – Boetebeding
17.1
Bij iedere overtreding door werknemer van het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15, 16 en 17 verbeurt werknemer ten behoeve van werkgever – zulks uitdrukkelijk in afwijking van artikel 7:650 lid 3 BW – zonder sommatie of ingebrekestelling een direct opeisbare en niet voor rechterlijke matiging vatbare boete van € 10.000 vermeerderd met een bedrag van € 1.000 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd de gehoudenheid van werknemer tot vergoeding aan werkgever van alle schade te dezer zake, indien deze schade meer bedraagt dan gemeld boetebedrag.
2.3
[verweerder] schrijft in een brief aan [verzoeker] van 4 oktober 2019, voor zover nu van belang:
In aansluiting op ons gesprek van woensdag jl. bericht ik u dat wij ons onderzoek inmiddels hebben afgerond en wij ons hebben beraden over de te nemen stappen. Naar aanleiding hiervan het volgende.
De concrete verdenking die jegens u was gerezen, had te maken met het feit dat onze klant [naam bedrijf] , hierna ‘ [naam bedrijf] ’, recentelijk aan u had laten weten een bepaalde uitzendkracht van ons rechtstreeks in dienst te willen nemen. U heeft daarop aangegeven dat dat kon, maar dat zijn contract nog tot eind november zou lopen. Later heeft u aan [naam bedrijf] laten weten dat zij de uitzendkracht toch wel eerder zou kunnen overnemen als [naam bedrijf] aan u in privé een financiële vergoeding zou betalen. Hierbij zou u dan namens [verweerder] geen vergoeding meer vragen voor de resterende duur van het contract en ook geen overnamefee in rekening brengen. Verder zou u ervoor zorgen dat niemand hiermee problemen zou krijgen.
Met deze verdenking heb ik u woensdag jl. geconfronteerd. U heeft erkend dat u dit voorstel inderdaad aan [naam bedrijf] hebt gedaan en dat dat erg stom van u is geweest. Ook zei u mij dat juist [naam bedrijf] het buiten [verweerder] om wilde regelen en dat u daarom het voorstel op verzoek van [naam bedrijf] had gedaan.
Omdat ik dit incident vanzelfsprekend als zeer ernstig heb ervaren, heb ik u woensdag jl. op non-actief gesteld. Wij hebben afgesproken dat u mij de chatberichten tussen u en [naam bedrijf] zou sturen. Ook heb ik u uitdrukkelijk meegegeven dat u onder geen beding nog contact zou mogen hebben met klanten, uitzendkrachten of andere collega’s. U heeft deze afspraak zelfs nog op een later moment aan mij bevestigd. Ook heb ik aangegeven dat wij uw zakelijke telefoon door zouden schakelen naar [verweerder] .
(…)
Naast de directe aanleiding voor de op non-actiefstelling van woensdag jl. heeft u enkele maanden geleden zelf de arbeidsovereenkomst bij ons opgezegd waarop u later wilde terugkomen. Dat heb ik in uw belang toegestaan, maar ik heb daarbij wel uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat dit voor u een laatste kans was en dat er in uw gedrag, houding en functioneren een aantal zaken zouden moeten veranderen. Ik heb dit aan u bevestigd bij brief van 12 juli jl. Nadien is gebleken dat u zich ook aan deze afspraken zoals ook neergelegd in de brief van 12 juli jl. niet hebt gehouden of deze verbeterpunten niet hebt opgepakt. Zo bent u opnieuw te laat gekomen, heeft u zich schuldig gemaakt aan stemmingmakerij en heeft u onrust gecreëerd, is de groepsapp door u nog steeds gebruikt voor grapjes, niet-algemene zaken en plaatjes, en ga zo maar door.
Gezien al het voorgaande kan het van ons in redelijkheid niet meer gevergd worden de arbeidsovereenkomst met u voort te zetten. Via deze weg wordt u dan ook ontslagen op staande voet, hetgeen betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen ons met onmiddellijke ingang en dus per direct, komt te eindigen.
(…)
In ieder geval staat vast dat u privé voordeel heeft willen halen uit uw arbeidsovereenkomst ten nadele van ons, gelden heeft willen aannemen die voor ons bestemd zijn en daartoe een concreet voorstel aan een van onze klanten hebt gedaan. U heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan onregelmatigheden en/of frauduleuze handelingen. Ook heeft u dit heimelijk achter onze rug om willen doen door ervoor te zorgen dat zakelijk gezien alle koppelingen door u zouden worden weggehaald mede op grond waarvan u de gezagsrelatie heeft ondermijnd. (…)

3.Het geschil

3.1
[verzoeker] verzoekt, na een wijziging van zijn verzoek, voor recht te verklaren dat [verweerder] hem ten onrechte op staande voet ontslagen heeft, met veroordeling van [verweerder] tot betaling aan hem van, naast wettelijke verhoging, rente, buitengerechtelijke incassokosten en een eindafrekening:
(1) een vergoeding in verband met onregelmatig ontslag van € 13.215,00 bruto;
(2) een transitievergoeding van € 7.263,00 bruto;
(3) een billijke vergoeding van € 100.000,00 bruto;
(4) € 50.000,00 bruto aan achterstallige bonus;
(5) € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding;
(6) € 632,90 bruto aan achterstallig loon;
(7) € 2.143,43 bruto aan achterstallige vakantietoeslag;
(8) € 261,20 bruto aan niet opgenomen vakantie-uren.
3.2
[verzoeker] verzoekt daarnaast (1) [verweerder] te verbieden de relaties van [verzoeker] zoals vermeld in de addenda 2016 en 2018 te benaderen dan wel zich tegen hen negatief uit te laten over [verzoeker] , (2) voor recht te verklaren dat [verweerder] zich niet als goed werkgever heeft gedragen dan wel onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, met veroordeling van [verweerder] tot betaling van de schade die [verzoeker] daardoor lijdt, in ieder geval € 40.000,00 en voor het overige nader op te maken bij staat en (3) voor recht te verklaren dat het tussen partijen bestaande opzegbeding vernietigd is.
3.3
[verweerder] verzoekt, na een wijziging van haar verzoek, veroordeling van [verzoeker] tot:
(1) betaling van een vergoeding van € 13.215,00 bruto op grond van artikel 7:677 lid 2 BW, met rente;
(2) betaling van een boete van € 50.000,00 voor het meerdere keren overtreden van het relatiebeding, te vermeerderen met vervolgboetes voor iedere dag dat het overtreden van het relatiebeding voortduurt;
(3) nakoming van het relatiebeding;
(4) betaling van een boete van € 10.000,00 voor het overtreden van het geheim-
houdingsbeding;
(5) nakoming van het geheimhoudingsbeding;
(6) afgifte van zijn laptop;
(7) betaling van de reële proceskosten.
3.4
[verzoeker] en [verweerder] voeren verweer tegen elkaars verzoeken. Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [verzoeker] en [verweerder] de verzoeken en het verweer daartegen (verder) onderbouwen.

4.De beoordeling

waarheidsplicht
4.1
[verzoeker] en [verweerder] zijn op grond van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verplicht ‘de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren’. [verweerder] voert aan dat [verzoeker] dit niet heeft gedaan en dat zijn verzoeken daarom niet in behandeling zouden moeten worden genomen. De kantonrechter deelt dit standpunt echter niet. In rechtszaken benadrukken partijen nu eenmaal de gezichtspunten die voor hun kant van het verhaal het meest gunstig zijn en dat staat hun tot op zekere hoogte vrij. In uitzonderlijke gevallen kan geoordeeld worden dat een partij wat dit betreft de grens (ruim) overschreden heeft, maar dat uitzonderlijke geval doet zich in deze zaak niet voor. Daarom is er ook geen aanleiding [verzoeker] te veroordelen in de reële proceskosten.
ontslag op staande voet
4.2
Als [verweerder] daar een dringende reden voor heeft en deze reden ‘onverwijld’ meedeelt aan [verzoeker] , mag zij [verzoeker] op staande voet ontslaan (artikel 7:677 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW)). Als [verzoeker] ‘grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt’, kan dit voor [verweerder] een dringende reden zijn om [verzoeker] op staande voet te ontslaan (artikel 7:678 lid 2 aanhef en onder k BW).
4.3
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] [verzoeker] terecht op staande voet ontslagen heeft. Dat [verzoeker] op 19 september 2019 aan een klant van [verweerder] ( [naam bedrijf] ) in een gesprek over het overnemen door [naam bedrijf] van een werknemer van [verweerder] aan [naam bedrijf] vraagt ‘wat is het cadeautje dan voor mij’ kan nog als grap, of zoals [verzoeker] het noemt, een ‘incidentele stommiteit’ worden gezien, maar met de mededeling aan [naam bedrijf] tien dagen later (op 29 september 2019) dat hij ( [verzoeker] ) de betreffende werknemer ‘zonder verdere problemen’ (het betalen van de gebruikelijke overnamefee door [naam bedrijf] aan [verweerder] ) door [naam bedrijf] kan laten overnemen als [naam bedrijf] [verzoeker] privé € 4.000,00 betaalt, gaat [verzoeker] ver over de schreef. Dit is geen gedrag dat [verweerder] van een ‘field manager’ met een maandloon van
€ 6.540,00 bruto hoeft te verwachten. [verzoeker] ‘veronachtzaamt’ met dit gedrag ‘grovelijk de plichten, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt’. Van [verweerder] kan niet verwacht worden dat zij [verzoeker] nog een dag langer in dienst houdt.
4.4
[verweerder] heeft het gedrag van [verzoeker] op 30 september 2019 ontdekt en hem vervolgens op 4 oktober 2019 op staande voet ontslagen. Dit is ‘onverwijld’ genoeg, temeer omdat [verzoeker] in de tussentijd nog ziek was en [verweerder] hem, zoals van haar verwacht mag worden, nog wilde horen over deze kwestie alvorens een definitief besluit te nemen.
4.5
Als het zo is dat directeur [naam 2] , wat deze zelf overigens betwist, in het verleden iets soortgelijks heeft gedaan (zich privé laten betalen voor het overnemen van een medewerker) betekent dit niet dat medewerker [verzoeker] dit ‘recht’ in zijn relatie tot [verweerder] ook heeft. Als het daarnaast zo is dat, zoals [verzoeker] stelt, [naam bedrijf] hém benaderde in deze kwestie om een voorstel te doen, betekent dit niet dat [verzoeker] ook een voorstel, en zeker niet een voorstel zoals hij heeft gedaan, móest doen. [verzoeker] had beter moeten weten.
vergoeding onregelmatige opzegging
4.6
[verzoeker] en [verweerder] zijn het erover eens dat als [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op de gebruikelijke wijze had opgezegd, [verzoeker] , rekening houdend met de opzegtermijn, nog € 13.215,00 bruto had kunnen verdienen. Omdat partijen het hier over eens zijn voegt het niets toe om, zoals [verzoeker] verzoekt, voor recht te verklaren dat dit zo is (althans voor recht te verklaren dat [verzoeker] het opzegbeding vernietigd heeft en dat een opzegtermijn van één maand geldt).
4.7
Als [verweerder] de arbeidsovereenkomst opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, is het uitgangspunt dat [verweerder] aan [verzoeker] het loon betaalt dat hij nog had kunnen verdienen als de arbeidsovereenkomst wel regelmatig opgezegd zou zijn (artikel 7:672 lid 10 BW). Omdat [verweerder] [verzoeker] , zoals hiervoor overwogen, echter terecht op staande voet ontslagen heeft, geldt dit uitgangspunt niet. Het verzoek van [verzoeker] [verweerder] wat dit betreft te veroordelen tot betaling van € 13.215,00 bruto is daarom niet toewijsbaar.
4.8
Als [verzoeker] , zoals hij heeft gedaan, [verweerder] een dringende reden geeft hem op staande voet te ontslaan, moet hij aan [verweerder] een vergoeding betalen gelijk aan het loon dat [verweerder] hem nog had moeten betalen bij regelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. Het gaat, zoals overwogen onder 4.6, om een bedrag van € 13.215,00 bruto. [verzoeker] wordt ertoe veroordeeld dit bedrag aan [verweerder] te betalen. De rente die [verweerder] daarover vordert is ook toewijsbaar.
4.9
[verzoeker] doet wat het hiervoor toegewezen bedrag betreft een beroep op matiging maar dit beroep kan, gelet op wat artikel 7:677 lid 5 aanhef en onder a BW bepaalt, niet slagen. Dat artikel bepaalt immers dat matiging niet kan leiden tot een lager bedrag dan het bedrag aan loon dat [verweerder] nog aan [verzoeker] had moeten betalen bij regelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en dat is, daar zijn partijen het over eens, € 13.215,00 bruto.
billijke vergoeding
4.1
Als [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onregelmatig opzegt, kan [verzoeker] de kantonrechter vragen die opzegging te vernietigen of hem een door [verweerder] te betalen billijke vergoeding toe te kennen (artikel 7:681 lid 1 BW). [verzoeker] verzoekt in deze zaak hem een billijke vergoeding toe te kennen van € 100.000,00 bruto. Dit verzoek is niet toewijsbaar. [verweerder] heeft de arbeidsovereenkomst zoals hiervoor overwogen immers niet onregelmatig opgezegd. [verweerder] had een dringende reden om met onmiddellijke ingang een einde aan de arbeidsovereenkomst te maken.
transitievergoeding
4.11
Als de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en door de werkgever wordt opgezegd, heeft de werknemer in principe recht op de transitievergoeding (artikel 7:673 lid 1 BW). [verzoeker] verzoekt hem een transitievergoeding van € 7.263,00 bruto toe te kennen. Dit verzoek is echter niet toewijsbaar. De werknemer ( [verzoeker] ) heeft namelijk op grond van artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW geen recht op een transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst is geëindigd omdat hij ( [verzoeker] ) ernstig verwijtbaar gehandeld of nagelaten heeft. Het onder 4.3 genoemde gedrag van [verzoeker] is ernstig verwijtbaar.
4.12
Als een werknemer geen recht op een transitievergoeding heeft omdat het einde van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van zijn ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, kan de transitievergoeding niettemin (gedeeltelijk) worden toegekend als het níet toekennen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hiervan kan slechts in uitzonderingsgevallen sprake zijn. [verzoeker] brengt niets naar voren waaruit de conclusie getrokken moet worden dat deze kwestie zo uitzonderlijk is dat [verzoeker] , ondanks het oordeel dat hij ernstig verwijtbaar gehandeld heeft, toch een (gedeeltelijke) transitievergoeding moet krijgen.
goed werkgeverschap, onrechtmatige daad
4.13
[verzoeker] is door [verweerder] op staande voet ontslagen en [verzoeker] heeft de rechtmatigheid van dat ontslag aan de kantonrechter voorgelegd. Als geoordeeld zou worden dat het ontslag op staande voet onrechtmatig is gegeven en [verzoeker] kiest ervoor in dat ontslag te berusten, kan de kwestie vervolgens ‘opgelost’ worden door een oordeel te geven over een door [verweerder] aan [verzoeker] te betalen billijke vergoeding. Dat is hoe de wetgever conflicten hierover heeft willen regelen.
4.14
Omdat in deze zaak geoordeeld is dat [verweerder] [verzoeker] terecht op staande voet heeft ontslagen, heeft [verzoeker] geen recht op welke vergoeding dan ook. Het is theoretisch weliswaar mogelijk om [verweerder] op andere gronden te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding (goed werkgeverschap, onrechtmatige daad), maar om via die uitzonderingen op de regel te komen tot veroordeling van [verweerder] tot het betalen van enig bedrag aan [verzoeker] , moet [verzoeker] meer doen dan, zoals hij nu slechts doet, allerlei grondslagen noemen in de kennelijke hoop een bedrag mee te krijgen. [verzoeker] heeft [verweerder] een dringende reden gegeven hem te ontslaan en dat heeft [verweerder] gedaan. Daarmee houdt het op.
bonus
4.15
[verzoeker] vordert veroordeling van [verweerder] tot betaling van een bonus van € 50.000,00 bruto. [verweerder] voert hiertegen aan dat tussen haar en [verzoeker] niet is overeengekomen dat recht op een bonus bestaat. [verzoeker] stelt niet waaruit het recht op een bonus blijkt. Dit verzoek is daarom niet toewijsbaar.
relatiebeding
4.16
[verweerder] vordert [verzoeker] ertoe te veroordelen zich te houden aan het relatiebeding zoals overeengekomen in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst (zie 2.2). [verzoeker] heeft zich met de arbeidsovereenkomst al aan dit beding verbonden. Hij moet zich daar dus aan houden, ook zonder dat hij daartoe veroordeeld hoeft te worden. Dit verzoek van [verweerder] hoeft daarom niet toegewezen te worden.
4.17
[verweerder] stelt dat [verzoeker] het relatiebeding (minstens) vijf keer overtreden heeft en verzoekt daarom veroordeling van [verzoeker] tot betaling van een boete van € 50.000,00. [verweerder] noemt onder randnummer 117 van haar verweerschrift vijf relaties met wie [verzoeker] volgens haar in strijd met het relatiebeding contact heeft (gehad) en zij verwijst voor een onderbouwing hiervan naar de randnummers 39 tot en met 45 van haar verweerschrift. De kantonrechter ziet wat vier van die vijf relaties betreft die strijd echter niet.
4.18
[verweerder] stelt dat uit haar productie 15 blijkt dat [verzoeker] namens USP zaken doet met DTI Installatietechniek B.V . maar waar in productie 15 dit precies staat stelt [verweerder] niet. Het is niet aan de kantonrechter om zelf uit productie 15 te halen hoe daaruit zou blijken dat [verzoeker] het relatiebeding overtreedt. [verweerder] schrijft daarnaast onder randnummer 42 van haar verweerschrift dat vast is komen te staan dat [verzoeker] contact opgenomen heeft met Neeleman Installatietechniek B.V. maar [verweerder] laat na mee te delen hoe dit is vast komen te staan en waar dit dan uit blijkt. Wat Rots Personeel B.V. betreft kan uit productie 16 bij het verweerschrift waarnaar wordt verwezen afgeleid worden dat [naam 3] van Rots vindt dat [verzoeker] iets gedaan heeft wat ‘niet door de beugel kan’ maar dat datgene strijd met het relatiebeding oplevert blijkt niet uit de e-mail van Van Houten. Het enkele feit tot slot dat [verzoeker] via CAG AMned B.V. de beschikking heeft gekregen over de e-mail die als productie 10 bij het verzoekschrift zit, levert zonder nadere gegevens waaruit het tegendeel blijkt, ook geen strijd met het relatiebeding op.
4.19
Of dit nu in loondienst is of niet, [verzoeker] erkent te werken
metUSP Group en ook het
werken metrelaties van [verweerder] valt binnen het bereik van het relatiebeding. [verzoeker] betwist ook niet dat USP een relatie van [verweerder] is. [verzoeker] stelt echter dat USP een uitgesloten relatie is, uitgesloten in het 2e addendum bij de arbeidsovereenkomst uit 2018 zoals door [verzoeker] overgelegd als productie 6 bij het verzoekschrift. [verweerder] betwist echter dat dit 2e addendum ooit is overeengekomen.
4.2
In artikel 15.5 van de arbeidsovereenkomst (zie 2.2) staat dat in een separaat addendum een lijst met opdrachtgevers en flexwerkers opgenomen wordt waar het relatiebeding geen invloed op heeft. Het woord ‘wordt’ in dit artikel suggereert dat het om een nieuwe lijst met namen gaat. Dit sluit in beginsel uit dat in de arbeidsovereenkomst uit 2018 wordt verwezen naar de in 2016 tussen partijen opgestelde lijst met uitzonderingen op het relatiebeding (productie 4 bij het verzoekschrift). Van een goed werkgever mag verwacht worden dat zij, als een dergelijke bepaling in een arbeidsovereenkomst wordt opgenomen, ervoor zorgt dat duidelijk is welke lijst met uitzonderingen bij de arbeidsovereenkomst uit (in dit geval) 2018 hoort. [verweerder] schept die duidelijkheid in deze procedure niet. Zij toont niet onomstotelijk aan om welke lijst het in artikel 15.5 van de arbeidsovereenkomst uit 2018 gaat. Bij gebrek aan informatie om daar anders over te oordelen, wordt daarom uitgegaan van de juistheid van het door [verzoeker] in het geding gebrachte 2e addendum (productie 6 verzoekschrift). Dit betekent dat USP een van het relatiebeding uitgesloten relatie is.
4.21
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de boetes waar [verweerder] wat het relatiebeding betreft om verzoekt niet toewijsbaar zijn.
geheimhoudingsbeding
4.22
[verweerder] vordert [verzoeker] ertoe te veroordelen zich te houden aan het geheimhoudings-beding zoals overeengekomen in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst (zie 2.2). [verzoeker] heeft zich met de arbeidsovereenkomst al aan dit beding verbonden. Hij moet zich daar dus aan houden, ook zonder dat hij daartoe veroordeeld hoeft te worden. Dit verzoek van [verweerder] hoeft daarom niet toegewezen te worden.
4.23
[verweerder] stelt dat [verzoeker] het geheimhoudingsbeding overtreden heeft en verzoekt [verzoeker] daarom te veroordelen tot betaling van een boete van € 10.000,00. [verweerder] verwijst in dit verband naar een appgesprek tussen [verzoeker] met een andere werknemer van [verweerder] waaruit zij citeert onder randnummer 52 van haar verweerschrift. In deze citaten leest de kantonrechter echter niets wat tot het oordeel kan leiden dat [verzoeker] het geheim-houdingsbeding geschonden heeft. [verweerder] legt ook niet uit welke geheimen geopenbaard worden in het appgesprek. Het enkele feit dat [verzoeker] zich tegenover een collega negatief uitlaat over [verweerder] , want om meer lijkt het in de genoemde citaten niet te gaan, levert nog geen schending van het geheimhoudingsbeding op.
verboden benaderen relaties [verzoeker] , negatieve uitlatingen
4.24
[verzoeker] verzoekt [verweerder] te verbieden de relaties van [verzoeker] zoals vermeld in de addenda 2016 en 2018 te benaderen dan wel zich tegen hen negatief uit te laten over [verzoeker] . Dit verzoek is niet toewijsbaar. In de addenda 2016 en 2018 staan relaties die voor [verzoeker] buiten het door hem met [verweerder] overeengekomen relatiebeding vallen. De lijsten verbieden [verweerder] niet contact op te nemen met de daarin vermelde bedrijven. Wat de volgens [verzoeker] door [verweerder] gedane negatieve uitlatingen over hem betreft doet [verzoeker] in zijn stellingen allerlei aannamen met grote woorden als ‘laster’, ‘leugens’ en ‘zwart maken’ maar er wordt niet één concrete opmerking genoemd die moet leiden tot het oordeel dat het [verweerder] onder dreiging van een dwangsom verboden moet worden iets te zeggen over [verzoeker] . Ook de e-mail van productie 10 bij het verzoekschrift leidt niet tot die conclusie. Hierin maakt [verweerder] aan relaties bekend dat de samenwerking met [verzoeker] per direct is beëindigd. De e-mail is verder in neutrale termen gesteld. Het zou [verweerder] overigens wel sieren als zij dit boek (het conflict met [verzoeker] ) na het geven van deze beschikking sluit en het er niet meer over heeft (tegen derden), maar dit geldt uiteraard ook voor [verzoeker] .
achterstallig inkomen
4.25
[verzoeker] stelt nog recht te hebben op € 632,90 bruto aan achterstallig loon, € 2.143,43 bruto aan achterstallige vakantietoeslag en € 261,20 bruto aan niet-opgenomen vakantie-uren. [verweerder] betwist dit niet. Het verzoek van [verzoeker] tot toewijzing van deze bedragen wordt daarom toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging hierover te matigen tot 10%.
laptop
4.26
[verweerder] stelt dat [verzoeker] nog een laptop van haar heeft en zij verzoekt hem te veroordelen tot afgifte van deze laptop. [verzoeker] betwist de laptop nog te hebben. [verzoeker] betwist niet dat het bij [verweerder] gebruikelijk is dat degene die een laptop inlevert, hier een bewijsje van krijgt. [verzoeker] heeft zo’n bewijsje echter niet. In deze zaak moet er daarom van worden uitgegaan dat [verzoeker] de laptop niet heeft ingeleverd. In plaats van hem ertoe te veroordelen dit alsnog te doen, zal de kantonrechter [verzoeker] veroordelen tot betaling van een vervangende schadevergoeding voor de laptop, door haar naar redelijkheid te stellen op een bedrag van € 800,00.
eindafrekening
4.27
Het verzoek van [verzoeker] [verweerder] ertoe te veroordelen een deugdelijk gespecificeerde eindafrekening te verstrekken is in zoverre toewijsbaar, dat [verweerder] dit uiterlijk op 1 februari 2020 moet doen. Omdat [verzoeker] niet stelt dat het verstrekken van een loonspecificatie in het verleden ooit een probleem is geweest, ziet de kantonrechter geen aanleiding aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden.
kosten van de procedure
4.28
[verzoeker] en [verweerder] zijn allebei op punten in het (on)gelijk gesteld. De kantonrechter ziet hierin aanleiding te bepalen dat ieder van hen de eigen kosten van de procedure draagt (waaronder begrepen de door [verzoeker] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten).
uitvoerbaar bij voorraad
4.29
Het verzoek van zowel [verzoeker] als [verweerder] deze beschikking ‘uitvoerbaar bij voorraad’ te verklaren is toewijsbaar. Dit betekent dat [verzoeker] en [verweerder] moeten voldoen aan de veroordelingen, ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen deze beschikking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [verzoeker] om € 13.215,00 bruto (vergoeding artikel 7:677 lid 2 BW), te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 4 oktober 2019 tot aan de dag van de algehele betaling, en € 800,00 netto (laptop) aan [verweerder] te betalen;
veroordeelt [verweerder] om € 3.037,53 bruto (loon, vakantietoeslag, niet-opgenomen vakantie-uren) aan [verzoeker] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW van 10%;
veroordeelt [verweerder] ertoe [verzoeker] uiterlijk op 1 februari 2020 een deugdelijk gespecificeerde eindafrekening te verstrekken;
bepaalt dat elk van de partijen de eigen kosten van deze procedure draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686