In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als verzoeker, en zijn werkgever, aangeduid als verweerder. De verzoeker was sinds 1 september 2016 in dienst bij de verweerder en werd op 4 oktober 2019 op staande voet ontslagen. De reden voor het ontslag was een ernstige schending van de arbeidsovereenkomst, waarbij de verzoeker een voorstel deed aan een klant van de werkgever om een uitzendkracht over te nemen in ruil voor een financiële vergoeding aan hemzelf. De kantonrechter oordeelde dat dit gedrag de werkgever een dringende reden gaf om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen.
De verzoeker heeft de kantonrechter verzocht te verklaren dat het ontslag onterecht was en heeft verschillende vergoedingen geëist, waaronder een vergoeding voor onregelmatig ontslag, een transitievergoeding, en een billijke vergoeding. De verweerder heeft op haar beurt verzocht om betaling van een boete voor het overtreden van het relatiebeding en het geheimhoudingsbeding, evenals nakoming van deze bedingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoeker terecht op staande voet is ontslagen en dat hij geen recht heeft op de gevraagde vergoedingen. De kantonrechter heeft wel geoordeeld dat de verzoeker recht heeft op betaling van achterstallig loon en vakantietoeslag, en heeft de verweerder veroordeeld tot het verstrekken van een eindafrekening. Beide partijen zijn in het (on)gelijk gesteld, en de kosten van de procedure zijn voor eigen rekening.