In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2018 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van een baby, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin, te weten de grootouders aan moederszijde, voor de duur van zes maanden. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van herhaaldelijke levensbedreigende situaties die zich bij [minderjarige] hebben voorgedaan, zonder dat er een medische verklaring voor deze incidenten is gevonden. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, was vaak alleen aanwezig tijdens deze incidenten, wat aanleiding gaf tot zorgen over de veiligheid van [minderjarige].
De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft diverse betrokkenen gehoord, waaronder de moeder en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige], die te maken heeft met zijn gezondheid en de onduidelijkheid over de oorzaak van zijn problemen. Ondanks dat de moeder zich zorgzaam heeft opgesteld, zijn er twijfels over haar rol in de incidenten.
De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te evalueren zodra er meer duidelijkheid is over de medische situatie van [minderjarige] en de uitkomsten van het NFI-onderzoek. De beslissing is genomen in het belang van de veiligheid van [minderjarige], waarbij de kinderrechter heeft benadrukt dat deze maatregel niet als straf voor de moeder is bedoeld, maar als noodzakelijke maatregel om de veiligheid van het kind te waarborgen. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn verleend op basis van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek.