ECLI:NL:RBROT:2018:9798

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
7265473---VV-EXPL--18-459
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding huurovereenkomst door verhuurder na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonplus Schiedam (eiseres) en een huurder (gedaagde) over de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. De huurder had de woning sinds november 2016 niet bewoond, omdat hij met zijn gezin in Turkije verbleef. Tijdens zijn afwezigheid werd in de woning een hennepplantage aangetroffen, wat leidde tot een sluitingsbesluit van de burgemeester van Schiedam. Eiseres ontbond de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW, omdat de huurder zijn verplichtingen niet nakwam. De huurder betwistte de ontbinding en voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat de ontbinding disproportioneel was. De kantonrechter oordeelde dat eiseres een spoedeisend belang had bij de ontruiming en dat de buitengerechtelijke ontbinding gerechtvaardigd was. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe, met een termijn van veertien dagen na opheffing van de sluiting door de burgemeester.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7265473 VV EXPL 18-459
uitspraak: 28 november 2018
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonplus Schiedam,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.J. Jeths,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te Schiedam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.C.J.L. Huurman -Ip Vai Ching.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van het originele exploot van dagvaarding in kort geding van 5 november 2018, met zes producties, alsmede van het faxbericht van
13 november 2018 namens gedaagde met twee producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 13 november 2018. Namens eiseres zijn verschenen de heer [medewerker 1] , medewerker sociaal beheer en mevrouw [medewerker 2] , medewerker bij eiseres, bijgestaan door de heer mr. M.J. Jeths en de heer mr. P.F.M. Broos, gemachtigden. Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mevrouw mr. C.C.J.L. Huurman -Ip Vai Ching. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling doen toelichten door hun respectieve gemachtigden, de gemachtigde van gedaagde heeft dat gedaan aan de hand van pleitaantekeningen, die aan het procesdossier zijn gevoegd. Van hetgeen verder ter zitting is verhandeld, heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter op heden bepaald.

2.De vaststaande feiten

De volgende feiten staan vast.
2.1.
Gedaagde huurt van eiseres sedert 8 september 2011 krachtens een tussen partijen gesloten overeenkomst de woning aan de [adres] te Schiedam (hierna genoemd ‘het gehuurde’). Op de huurovereenkomst zijn de algemene huurvoorwaarden van eiseres van toepassing.
2.2.
In de algemene huurvoorwaarden is, voor zover relevant, bepaald:
“Artikel 7
7.3.
Huurder zal het gehuurde als een goed huurder en overeenkomstig de daaraan bij overeenkomst gegeven bestemming gebruiken en in het gehuurde zijn hoofdverblijf houden. Hij zal het gehuurde, waaronder begrepen alle aanhorigheden en de eventuele gemeenschappelijke ruimten, overeenkomstig de bestemming gebruiken en deze bestemming niet wijzigen. Huurder dient het gehuurde binnen zes weken na ingangsdatum van de huurovereenkomst te betrekken en het gehuurde alsdan voor bewoning ingericht te hebben en te houden. (…)
7.5.
Het is huurder niet toegestaan in of vanuit het gehuurde of de gemeenschappelijke ruimten beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te ontplooien. Hieronder wordt nadrukkelijk tevens begrepen prostitutie en de handel in en/of het vervaardigen, in welke vorm of op welke wijze dan ook, van drugs en andere in de Opiumwet genoemde stoffen, het kweken of houden van hennepplanten. (…)
7.7.
Indien huurder het gehuurde langer dan twee achtereenvolgende maanden niet voor zelfbewoning gebruikt, dient hiervan schriftelijk kennisgeving aan de verhuurder te worden gegeven onder vermelding waar gedurende de termijn van afwezigheid de sleutel van het gehuurde verkrijgbaar is.”
2.3.
Sedert november 2016 verblijft gedaagde in Turkije samen met zijn vrouw en zijn
3 kinderen, van wie de derde in november 2017 in Turkije is geboren.
2.4.
Gedaagde heeft met zijn moeder de afspraak gemaakt dat zij tijdens zijn verblijf in het buitenland op het gehuurde zou passen. Ongeveer 6 weken voor 2 juli 2018 was zijn moeder voor het laatst in het gehuurde geweest.
2.5.
Gedaagde heeft begin juli 2018 telefonisch contact opgenomen met eiseres. Hij heeft eiseres toen medegedeeld dat zijn moeder op het gehuurde paste vanwege zijn verblijf in het buitenland en dat zijn moeder tijdens een bezoek aan het gehuurde had geconstateerd dat het slot van de woning professioneel was vervangen. Eiseres heeft daarom een sleutelmaker ingeschakeld die samen met de moeder van gedaagde naar het gehuurde is gegaan. Na het openen van de voordeur van het gehuurde troffen zij een hennepplantage aan, waarop de moeder van gedaagde onmiddellijk contact heeft opgenomen met de politie.
2.6.
Eiseres heeft vervolgens van de politie een hennepbericht ontvangen, waaruit blijkt dat op 2 juli 2018 een hennepplantage met 550 planten in het gehuurde is aangetroffen. De kwekerij bestond uit twee ruimten welke waren gesitueerd in twee slaapkamers. De stroomvoorziening van de kwekerij is illegaal afgetapt.
2.7.
Gedaagde heeft op 5 juli 2018 aangifte gedaan bij de politie van het zonder zijn toestemming in het gehuurde beginnen van een hennepkwekerij.
2.8.
Bij besluit van 22 augustus 2018 heeft de Burgemeester van de gemeente Schiedam aan gedaagde een last onder dwangsom opgelegd op grond van artikel 13b Opiumwet in de vorm van sluiting van het gehuurde van 28 augustus 2018 tot 28 november 2018. Het tegen dit besluit van de burgemeester door gedaagde bij de bestuursrechter gemaakte bezwaar en de door hem verzochte voorlopige voorziening zijn op 18 september 2018 door de bestuursrechter afgewezen.
2.9.
Bij brief van 23 augustus 2018 heeft eiseres aan gedaagde medegedeeld dat zij de huurovereenkomst tussen partijen buitengerechtelijk ontbindt op grond van artikel 7:231 lid 2 BW, waarbij zij aan gedaagde heeft verzocht haar te berichten of hij bereid is om de buitengerechtelijke ontbinding te aanvaarden. Gedaagde heeft aangegeven niet voornemens te zijn om daarmee in te stemmen.
3. De vordering
3.1.
Eiseres heeft, overeenkomstig de dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagde te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de woning aan de [adres] te Schiedam ontruimd en verlaten te hebben met al hetgeen zich vanwege [gedaagde] daarin of daarop bevindt en al diegenen die zich daarin of daarop vanwege [gedaagde] bevinden en ontruimd en verlaten te houden, en onder afgifte van alle sleutels, de woning ter vrije beschikking van eiseres te stellen;
II. althans een zodanige beslissing als u in goede justitie meent te behoren;
III. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure;
IV. gedaagde te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis.
3.2.
Aan haar vordering heeft eiseres – naast de onder 2.1 tot en met 2.3 en onder 2.6 tot en met 2.9 genoemde vaststaande feiten en samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Primair is de vordering gebaseerd op de sluiting van de woning door de burgemeester en de daarop gevolgde buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Op grond daarvan is gedaagde gehouden het gehuurde, in elk geval zodra de sluiting is opgeheven, te ontruimen. Het sluitingsbevel ligt in de onderhavige (civiele) procedure niet ter toetsing aan de voorzieningenrechter voor. Van ‘uitzonderlijke omstandigheden’ is in het onderhavige geval geen sprake volgens eiseres en zij acht haar beroep op artikel 7:231 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dan ook niet onaanvaardbaar. Eiseres concludeert dat zij de huurovereenkomst terecht buitengerechtelijk heeft ontbonden, doch nu gedaagde de buitengerechtelijke ontbinding niet heeft aanvaard en weigert de woning te ontruiming, heeft eiseres een titel nodig om de woning alsnog te kunnen ontruimen.
3.2.2
Subsidiair beroept eiseres zich op een tekortkoming in de nakoming van verbintenissen uit hoofde van de huurovereenkomst en algemene voorwaarden door gedaagde.
In het gehuurde is een hennepplantage aangetroffen, hetgeen in strijd is met artikel 7:213 en 7:214 BW en de algemene voorwaarden. Ongeacht of gedaagde wetenschap had van de hennepplantage, heeft gedaagde in elk geval onvoldoende toezicht gehouden op de woning hetgeen in strijd is met goed huurderschap ex artikel 7:213 BW. Op grond van artikel 7:219 BW is gedaagde ook verantwoordelijk voor de gedragingen van derden die het gehuurde gebruiken. Uit de verklaringen van gedaagde bij de bestuursrechter en uit zijn aangifte, blijkt dat gedaagde de woning al anderhalf jaar niet zelf gebruikt, hetgeen in strijd is met artikel 7.3 en 7.7. van de algemene voorwaarden. Gedaagde heeft eiseres niet op de hoogte gesteld van zijn langdurig verblijf in het buitenland en dat hij derhalve zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde hield. Voornoemde tekortkomingen rechtvaardigen de ontbinding van de huurovereenkomst, en derhalve ook de ontruiming in de onderhavige procedure, aldus eiseres.
3.2.3
Voor zover gedaagde in een eventuele bodemprocedure een beroep zou doen op de tenzij-clausule van artikel 6:265 BW, stelt eiseres dat haar belang zwaarder weegt dan het belang van gedaagde bij het behoudt van de woning. Terwijl gedaagde enkel een woonbelang heeft, heeft eiseres er groot belang bij om haar anti-drugsbeleid alsmede het niet zelf bewonen van het gehuurde strikt te handhaven, ook omdat dit een preventieve werking heeft.
Eiseres is van mening dat de tekortkomingen ieder voor zich en in onderling samenhang beschouwd voldoende redenen vormen om vooruitlopend op een bodemprocedure tot ontruiming van de woning te komen.
3.3.
Eiseres heeft een spoedeisend belang omdat de sluitingsperiode van de woning binnenkort verstrijkt en indien gedaagde de woning alsdan weer betrekt, dit gebruik zonder recht en/of titel is in verband met de buitengerechtelijke ontbinding. De woning dient op korte termijn weer ingezet te worden in het woonverdeelsysteem gelet op de lange wachtlijsten voor sociale huurwoningen, zodat eiseres recht en belang heeft bij de door haar gevorderde voorlopige voorziening.
3.4.
De overige stellingen van eiseres worden, voor zover van belang, hierna besproken in de beoordeling.

4.Het verweer

4.1.
Gedaagde heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering – samengevat weergegeven – om de volgende redenen.
Geen spoedeisend belang
4.2
Eiseres dient niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Onvoldoende is gemotiveerd waarom een bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht. Eiseres heeft ervoor gekozen om niet direct na de sluiting van de woning een kort geding op te starten, maar eerst 2 maanden te wachten. Het probleem van de lange wachtlijsten voor sociale huurwoningen is niet opgelost met het ter beschikking komen van de woning van gedaagde. Voor zover geoordeeld wordt dat er wel sprake zou zijn van een spoedeisend belang, stelt gedaagde zich op het standpunt dat het onderhavige geschil zich niet leent voor een kort geding, temeer nu in een bodemprocedure meer ruimte is voor (nadere) bewijslevering en gedaagde zijn belangen bij behoud van het gehuurde nader uiteen kan zetten.
De buitengerechtelijke ontbinding is disproportioneel en/of in strijd met de redelijkheid en billijkheid
4.3
De gevolgen van de ontruiming zijn niet evenredig aan het doel ervan, waarbij rekening dient te worden gehouden met het woonbelang van gedaagde. Bij de toetsing dienen alle relevante omstandigheden in aanmerking te worden genomen en dient er een belangafweging te worden gemaakt.
Weliswaar is er een hennepkwekerij aangetroffen in het gehuurde, maar vast staat ook dat het gedaagde zelf is geweest die contact heeft opgenomen met eiseres en met de politie en aangifte heeft gedaan. Vast staat dat het Openbaar Ministerie geen redenen ziet om gedaagde als verdachte aan te merken als het gaat om betrokkenheid bij de hennepkwekerij. Voorts is van belang dat van omwonenden nimmer melding is binnengekomen van overlast. Er zijn geen aanwijzingen door eiseres naar voren gebracht dat gedaagde op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen in het gehuurde.
Bij de belangenafweging speelt het woongenot van gedaagde en zijn gezin een rol, alsmede zijn woonbelang. Gedaagde woont er al sinds 2011 en indien de vordering van eiseres wordt toegewezen, komt gedaagde op een zwarte lijst te staan waardoor hij een aantal jaren niet kan reageren op andere sociale huurwoningen. Gedaagde en zijn gezin kunnen niet elders terecht en zullen op straat komen te staan. Gedaagde doet in dit kader een beroep op artikel 3 van het IVRK nu gedaagde kinderen heeft.
Gelet op voornoemde omstandigheden bestaat er volgens gedaagde voldoende twijfel of de bodemrechter in het voordeel van eiseres zal beslissen, zodat daarop vooruitlopen thans niet verantwoord is, rekening houdend met de belangen van partijen.
Er is geen sprake van tekortkomingen die een ontbinding rechtvaardigen
4.4
Gedaagde betwist dat hij is tekortgeschoten als het gaat om de hennepkwekerij, nu hij op geen enkele wijze daarbij betrokken is geweest. Op grond van artikel 7:219 BW is gedaagde weliswaar verantwoordelijk voor gedragingen van hen die het gehuurde gebruiken, maar gedaagde heeft nimmer toestemming gegeven aan derden om het gehuurde als hennepkwekerij te gebruiken. Gedaagde heeft bovendien zelf contact gezocht met eiseres en heeft aangifte gedaan van de hennepkwekerij, hetgeen niet logisch zou zijn indien hij er zelf iets mee te maken zou hebben gehad.
4.5
Ten aanzien van het niet houden van het hoofdverblijf in het gehuurde is gedaagde van mening dat hij wel degelijk zijn hoofdverblijf heeft gehad in het gehuurde. Weliswaar is gedaagde feitelijk voor een langere periode niet in de woning aanwezig geweest, maar voor het antwoord op de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft is bepalend het centrum van iemands persoonlijke levensbelangen. Hierbij is van belang dat gedaagde naar Turkije vertrokken is voor een bruiloft met de intentie slechts voor een maand weg te blijven. Door onverwachte complicaties bij de zwangerschap van zijn vrouw en op advies van het ziekenhuis is het verblijf van gedaagde onvoorzien veel langer geworden. Gedaagde heeft echter altijd de intentie gehad om terug te keren naar het gehuurde. Gedaagde heeft zijn inschrijving in het BRP in stand gelaten, heeft zijn post ontvangen op het adres van het gehuurde en naar scholen in de buurt van het gehuurde gezocht voor zijn oudste dochter die inmiddels 4 jaar is geworden.
4.6
Gelet op alle omstandigheden van het geval is gedaagde dan ook van mening dat, als er al sprake is van tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst, deze tekortkomingen een ontbinding niet rechtvaardigen.
4.7.
De overige stellingen van gedaagde worden, voor zover van belang, hierna besproken in de beoordeling.

5.De beoordeling

5.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft eiseres een voldoende spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorlopige voorziening. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever met artikel 7:231 lid 2 BW beoogd in gevallen waar de woning op grond van een besluit van de burgemeester is gesloten, de verhuurder de mogelijkheid te bieden zo spoedig mogelijk en niet pas na een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst, de huurovereenkomst te beëindigen en een nieuwe huurder te vinden. Eiseres is in zoverre ontvankelijk in haar vordering.
5.2.
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van eiseres in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het, mede gelet op de wederzijdse belangen van partijen, gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Eiseres heeft haar vordering primair gegrond op artikel 7:231 lid 2 BW. In dat artikel is bepaald dat een verhuurder een huurovereenkomst buitengerechtelijk kan ontbinden als door gedragingen in het gehuurde in strijd is gehandeld met de Opiumwet en het gebouw op grond van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten. De burgemeester is ingevolge het bepaalde in artikel 13 b lid 1 Opiumwet bevoegd een woning te sluiten als in of bij die woning middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijsten I en II worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Hennep is opgenomen in voornoemde lijst II.
5.4.
De in artikel 7:231 lid 2 BW gegeven bevoegdheid aan de verhuurder grijpt zeer diep in de woonrechten van de huurder en vormt een uitzondering op de regel dat ontbinding van de huurovereenkomst op de grond dat de huurder is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen slechts door de rechter kan geschieden. Een veroordeling tot ontruiming van een woning bij wijze van voorlopige voorziening zal veelal een definitief karakter hebben en daarmee vergaande gevolgen voor de huurder. Terughoudendheid van de kort gedingrechter bij de beoordeling of een ontruiming bij wijze van voorlopige voorziening gerechtvaardigd is, is daarom geboden. Een ontruimingsvordering zoals de onderhavige, is in kort geding dan ook slechts toewijsbaar wanneer zeer aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de huurovereenkomst op goede gronden buitengerechtelijk is ontbonden.
5.5.
Vast staat dat in het onderhavige geval het besluit van de burgemeester onherroepelijk is geworden, aangezien het bezwaar van gedaagde ongegrond is verklaard en de woning voor de duur van drie maanden is gesloten. Voorop gesteld wordt dat eiseres de bevoegdheid toekwam de huurovereenkomst met gedaagde op grond van artikel 7:231 lid 2 BW te ontbinden indien door gedragingen in de woning in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet was gehandeld en de woning daarom op grond van artikel 13b van die wet was gesloten. Gedaagde heeft niet betwist dat daarvan sprake is geweest. Niet nodig is dat de huurder een tekortkoming kan worden verweten; dat de woning is gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet is voldoende om tot buitengerechtelijke ontbinding over te gaan.
5.6.
Ook in het geval het sluitingsbesluit onherroepelijk is geworden, kunnen de omstandigheden van het geval meebrengen dat het gebruik maken van de bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt. In dat kader overweegt de kantonrechter het volgende.
5.7.
Vast staat dat er een hennepkwekerij in de woning van gedaagde is aangetroffen. Eveneens staat vast dat gedaagde gedurende ruim anderhalf jaar het gehuurde onbewoond heeft gelaten wegens zijn verblijf in het buitenland met het gezin. Ongeacht de vraag of gedaagde al dan niet gerechtvaardigd langdurig in het buitenland verbleef (wegens door hem gestelde medische gronden verband houdend met zijn echtgenote), wordt geoordeeld dat gedaagde onvoldoende toezicht heeft gehouden op het gehuurde. Weliswaar is het strafrechtelijk onderzoek dat tegen gedaagde is ingesteld, geseponeerd en wordt hij niet langer als verdachte ter zake de hennepkwekerij aangemerkt, doch door het gehuurde gedurende een zeer lange periode onbewoond te laten, heeft gedaagde het risico genomen dat er door derden misbruik gemaakt kon worden van het onbewoond zijn van het gehuurde. Gedaagde heeft ter zake aangevoerd dat hij maatregelen heeft genomen door een beroep te doen op zijn moeder die op het gehuurde zou passen en ongeveer eens in de zes weken langs het gehuurde ging om daar te kijken. Dat dit ook daadwerkelijk door zijn moeder gedurende het verblijf van gedaagde in het buitenland is gedaan heeft gedaagde niet gesteld en is ook overigens op geen enkele manier gebleken of aannemelijk geworden. Gelet op het feit dat er een hennepkwekerij is aangetroffen in het gehuurde waarbij, naar zeggen van eiseres, de plantjes 4 weken oud waren, staat vast dat deze frequentie van toezicht op het gehuurde sowieso te weinig is geweest om een hennepkwekerij in het gehuurde te voorkomen. Bovendien had het op de weg van gedaagde gelegen om, zoals gedaagde zelf stelt wegens onverwachte medische complicaties van zijn echtgenote, eiseres op de hoogte te stellen van zijn onvoorziene langdurig verblijf in het buitenland. Gedaagde heeft dit echter nagelaten te doen.
Voorts is door gedaagde niet onderbouwd dat hij wegens het verlies van deze woning in een noodsituatie zou terechtkomen. Van enige inschrijving van de oudste dochter van gedaagde, thans 4 jaar oud, bij een basisschool in de buurt is niet gebleken. De gevorderde voorziening tot ontruiming is weliswaar ingrijpend, maar het is niet aannemelijk dat hij daardoor in een noodsituatie terecht zou komen, temeer nu gedaagde en zijn gezin reeds meer dan 1,5 jaar het gehuurde feitelijk niet hebben bewoond en zijn echtgenote en kinderen nog steeds in Turkije verblijven. Gelet op dit laatste passeert de kantonrechter het beroep van gedaagde op artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IRVK) .
5.8.
Gesteld noch gebleken is dat eiseres door gebruik te maken van haar ontbindingsbevoegdheid misbruik heeft gemaakt van enig recht. Zij dient als verhuurder te voorkomen dat de door haar verhuurde woningen worden gebruikt voor criminele activiteiten, met de daaraan verbonden negatieve uitstraling voor de woonomgeving. Voorts hoeft van eiseres niet gevergd te worden dat zij treedt in overwegingen die de burgemeester aan zijn sluitingsbesluit ten grondslag heeft gelegd. Zij mag van de juistheid van een en ander uitgaan, tenzij blijkt van concrete feiten en omstandigheden die maken dat in redelijkheid met worden geoordeeld dat het besluit ondeugdelijk is. Gedaagde heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die de burgemeester niet bekend waren bij het nemen van het besluit en die aanleiding geven voor de veronderstelling dat het besluit ondeugdelijk is.
5.9.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geconcludeerd dat de buitengerechtelijke ontbinding door eiseres een einde aan de huurovereenkomst heeft gemaakt. Daarom vindt de kantonrechter het gerechtvaardigd, om daarop vooruitlopend, thans de vordering tot ontruiming toe te wijzen. De ontruimingstermijn wordt vastgesteld op veertien dagen nadat de burgemeester van de gemeente Schiedam de sluiting van de woning heeft opgeheven.
5.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij, wordt gedaagde veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
5.11.
Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd behoeft geen beoordeling, nu dit niet tot een ander oordeel leidt.

6.De beslissing

De kantonrechter, bij wege van voorlopige voorziening:
veroordeelt gedaagde om binnen veertien dagen nadat de sluiting van de woning aan de [adres] te Schiedam is opgeheven door de burgemeester van Schiedam, de woning te ontruimen en te verlaten en met al hetgeen zich vanwege gedaagde daarin of daarop bevindt en al diegenen die zich daarin of daarop vanwege gedaagde bevinden en ontruimd en verlaten te houden, en onder afgifte van alle sleutels, de woning ter vrije beschikking van eiseres te stellen;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op:
 € 217,01 € 217,01 aan verschotten;
 € 217,01 € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien gedaagde niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op:
 € 50,00 € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan kosten voor betekening onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing te vermeerderen met btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
337