ECLI:NL:RBROT:2018:9794

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
7238489
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in besteding studiegeld door PhD-student afgewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een PhD-student, hierna aangeduid als [naam verzoeker], die inzage vroeg in de stukken waaruit blijkt hoe zijn studiegeld van € 25.000,00 is besteed. De student had dit bedrag betaald aan de Sophia Research B.V. in het kader van zijn PhD-traject bij het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, dat in januari 2018 was beëindigd. De student stelde dat hij rechtmatig belang had bij inzage in de bestedingen, omdat hij wilde weten of het geld correct was besteed.

De kantonrechter heeft de procedure gestart met het ontvangen van het verzoekschrift op 27 september 2018 en het verweerschrift van Erasmus op 21 november 2018. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2018 waren zowel de student als zijn gemachtigde, mr. S.M.J. Iqbal, aanwezig, evenals de gemachtigde van Erasmus, mr. B.W.M. Mutsaers. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de student geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage. Het collegegeld dat aan Erasmus is betaald, wordt gebruikt voor de gehele organisatie en het is niet mogelijk om aan te geven welke specifieke bestedingen aan de student zijn gedaan.

De kantonrechter concludeert dat de student niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat niet aan de voorwaarden voor inzage is voldaan. De rechter wijst het verzoek af en veroordeelt de student in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van Erasmus. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de student aan de kosten moet voldoen, ook als hij in hoger beroep gaat. De kantonrechter toont begrip voor de teleurstelling van de student, maar benadrukt dat deze procedure niet kan leiden tot de gewenste inzage.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7238489 VZ VERZ 18-20995
uitspraak: 6 december 2018
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sophia Research B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
verweerders,
gemachtigde: mr. B.W.M. Mutsaers te Eindhoven.
Verzoeker wordt hierna ‘ [naam verzoeker] ’ genoemd en verweerders gezamenlijk ‘Erasmus’. Als het nodig is onderscheid te maken tussen de beide verweerders blijkt dit uit de tekst in welk geval verweerder nummer 1 ‘Sophia’ wordt genoemd.

1.De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen van [naam verzoeker] , ontvangen op 27 september 2018, en van het verweerschrift met een bijlage van Erasmus, ontvangen op 21 november 2018.
De mondelinge behandeling vond plaats op 22 november 2018. [naam verzoeker] is verschenen, met een tolk (mevrouw A. Kilic-Zengin) en met zijn gemachtigde mr. S.M.J. Iqbal. [naam] is namens Erasmus verschenen, met mr. B.W.M. Mutsaers, de gemachtigde van Erasmus. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is.

2.Het geschil

2.1
[naam verzoeker] is op 1 juli 2014 als PhD-student begonnen bij Erasmus. Hij heeft in dit kader op 26 mei 2014 € 25.000,00 betaald (het bedrag is overgeschreven naar de rekening van Sophia). Het PhD-traject is in januari 2018 door Erasmus beëindigd omdat [naam verzoeker] dit traject volgens Erasmus niet succesvol zou kunnen afronden.
2.2
Het gaat [naam verzoeker] er in deze zaak kort gezegd om dat hij erachter komt hoe Erasmus de door hem betaalde € 25.000,00 heeft besteed. [naam verzoeker] vraagt daarom Erasmus ertoe te veroordelen hem inzage te geven in de stukken waaruit de besteding van dit bedrag blijkt.
2.3
Erasmus voert verweer tegen het verzoek.
2.4
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op waarmee [naam verzoeker] en Erasmus het verzoek en het verweer daartegen (verder) onderbouwen.

3.De beoordeling

3.1
Sophia voert aan dat [naam verzoeker] ‘niet-ontvankelijk’ verklaard moet worden in zijn verzoek haar ergens toe te veroordelen omdat zij (Sophia) geen partij is in dit geschil. Of er tussen Sophia en [naam verzoeker] al dan niet een rechtsbetrekking bestaat kan gelet op wat hierna wordt geoordeeld echter onbesproken blijven.
3.2
[naam verzoeker] baseert zijn verzoek op artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat artikel bepaalt:
Hij die daarbij rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.
3.3
Om het verzoek van [naam verzoeker] toe te kunnen wijzen moet dus aan drie voorwaarden zijn voldaan: [naam verzoeker] moet een ‘rechtmatig belang’ hebben bij de door hem gevraagde inzage in de stukken van Erasmus, het moet om ‘bepaalde bescheiden’ gaan (dus om specifieke, het liefst bij naam te noemen stukken) én de stukken waarin inzage wordt gevraagd moeten betrekking hebben op ‘een rechtsbetrekking’ waarbij [naam verzoeker] partij is. Als aan één van deze voorwaarden níet is voldaan, kan het verzoek van [naam verzoeker] niet toegewezen worden.
3.4
De kantonrechter is van oordeel dat [naam verzoeker] geen ‘rechtmatig belang’ bij inzage in de door hem gevraagde stukken heeft. [naam verzoeker] stelt zich ten onrechte op het standpunt dat als zou blijken dat een deel van de door hem betaalde € 25.000,00 níet aan hem is besteed (als dit in zijn woorden ‘in de zakken van anderen verdwijnt’), dit enkele feit al onrechtmatig is van Erasmus. Dit is echter niet zo. Dat het collegegeld uitsluitend aan [naam verzoeker] besteed zou worden is volgens Erasmus ook nooit tegen hem gezegd en [naam verzoeker] betwist dit niet. Het collegegeld dat studenten aan Erasmus betalen wordt gebruikt om de gehele organisatie van Erasmus draaiende te houden, van studiefaciliteiten tot administratie en huisvesting. Het is niet mogelijk, en als het al mogelijk is hoeft het niet van Erasmus verwacht te worden, om aan te geven welke door wie betaalde euro waaraan is besteed.
3.5
Als [naam verzoeker] zich in de bodemprocedure die hij zegt te willen beginnen op het standpunt stelt dat Erasmus tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst die partijen gesloten hebben (de ook door hem genoemde ‘onrechtmatige daad’ en ‘ongerechtvaardigde verrijking’ ziet de kantonrechter op het eerste gezicht niet slagen nu de stellingen van [naam verzoeker] zien op ‘wanprestatie’), zal de bodemrechter moeten beoordelen wat [naam verzoeker] op grond van die overeenkomst van Erasmus mocht verwachten en of Erasmus deze verwachtingen waargemaakt heeft. Als de bodemrechter zou oordelen dat Erasmus die verwachtingen níet waargemaakt heeft (waarbij uiteraard ook betrokken zal worden wat van [naam verzoeker] zelf verwacht mocht worden), kan hij Erasmus veroordelen tot het betalen van een daarbij passende schadevergoeding, bijvoorbeeld, als [naam verzoeker] totaal geen ‘waar voor zijn geld’ heeft gekregen, tot het terugbetalen van het volledige collegegeld van € 25.000,00. Waaraan die € 25.000,00 dan precies is besteed, is bij het toekennen van een dergelijke schadevergoeding niet van belang en daarom heeft [naam verzoeker] er geen rechtmatig belang bij om te weten waaraan dat geld is besteed.
3.6
Aan één van de onder 3.3 genoemde voorwaarden voor toewijzing van het verzoek is niet voldaan. Het verzoek van [naam verzoeker] wordt dus afgewezen. [naam verzoeker] is de in het ongelijk gestelde partij en wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.7
Het verzoek van Erasmus de beschikking wat de proceskostenveroordeling betreft ‘uitvoerbaar bij voorraad’ te verklaren is toewijsbaar. ‘Uitvoerbaar bij voorraad’ betekent dat [naam verzoeker] aan deze veroordeling moet voldoen, ook als, als dit mogelijk is, in hoger beroep wordt gegaan tegen deze beschikking.
3.8
[naam verzoeker] vertelde tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak dat het zijn droom was het PhD-traject succesvol af te ronden. De kantonrechter begrijpt uiteraard de teleurstelling van [naam verzoeker] over het feit dat dit niet is gelukt, maar een procedure als deze (de tot niets leidende inzage in stukken) kan deze teleurstelling niet opheffen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek van [naam verzoeker] af;
veroordeelt [naam verzoeker] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van Erasmus vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
verklaart deze beschikking wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686