ECLI:NL:RBROT:2018:9728

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
10/766030-15 / Raadkamernummers: 17/2965 en 17/2966
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot schadevergoeding na vrijspraak in strafzaak

Op 7 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker schadevergoeding vroeg op basis van de artikelen 89, 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker was eerder vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank overwoog dat de verzoeker in ernstige mate in strijd had gehandeld met de gebruikelijke eisen van maatschappelijk zorgvuldig en integer handelen, vooral ten opzichte van de aangeefster. Hierdoor was er geen aanleiding om de verzoeken tot schadevergoeding te honoreren.

De rechtbank ontving verzoekschriften van de verzoeker, geregistreerd onder de raadkamernummers 17/2965 en 17/2966. De officier van justitie concludeerde tot afwijzing van de verzoeken, onder andere wegens het ontbreken van gronden van billijkheid en onvoldoende onderbouwing van de gevorderde vergoedingen. De rechtbank bevestigde deze conclusie en wees de verzoeken af, zowel voor de immateriële schade als voor de kosten van rechtsbijstand. De beslissing werd genomen in een openbare raadkamer, waarbij de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig heeft afgewogen.

De rechtbank benadrukte dat, hoewel de verzoeker vrijgesproken was, dit niet betekende dat hij recht had op schadevergoeding. De rol van de verzoeker in de strafzaak tegen een medeverdachte en de omstandigheden rondom zijn handelen waren bepalend voor de afwijzing van de verzoeken. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de verzoeken tot schadevergoeding te honoreren en wees deze af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/766030-15
Raadkamernummers: 17/2965 en 17/2966
Datum uitspraak: 7 december 2018
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op de op 15 september 2017 op de griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschriften als bedoeld in de artikelen 89, 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[naam verzoeker] (de verzoeker),

geboren te [geboorteplaats verzoeker] op [geboortedatum verzoeker] ,
adres: [adres verzoeker] , [woonplaats verzoeker]
in deze zaak domicilie kiezende te 3063 AN Rotterdam aan de Oostmaaslaan 71,
het (kantoor)adres van zijn advocaat mr. A.J.N. van Stigt.

Procedure

De rechtbank heeft ontvangen een verzoekschrift op grond van artikel 89 Sv., geregistreerd onder raadkamernummer 17/2965 en een aanvulling daarop, alsmede een verzoekschrift op grond van de artikelen 591 en 591a Sv, geregistreerd onder raadkamernummer 17/2966 met een aanvulling daarop.
Verder heeft de rechtbank ontvangen de stukken uit de bijbehorende raadkamerdossiers en het dossier van de onder bovenvermeld parketnummer geregistreerde strafzaak tegen de verzoeker als verdachte, en ook het vonnis van 21 juni 2017 in de zaak tegen de eerdere medeverdachte [naam medeverdachte] .
De rechtbank heeft in openbare raadkamer van 9 november 2018 gehoord de officier van justitie mr. Van der Maas, de advocaat van de verzoeker mr. Van Stigt en verzoeker.

Inhoud van de verzoeken en standpunt officier van justitie

Verzoek ex artikel 89 Sv
Het verzoekschrift strekt ertoe dat aan de verzoeker ten laste van de Staat wordt toegekend een bedrag van € 71.020,= bestaande uit:
  • een bedrag van € 190,= als vergoeding voor immateriële schade ten gevolge van de ondergane inverzekeringstelling;
  • een bedrag van € 1.950,= als vergoeding voor vermogensschade gedurende de detentie;
  • een bedrag van € 68.880,= als vergoeding voor vermogensschade na de detentie.
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek wegens het ontbreken van gronden van billijkheid. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat voor wat betreft de gevorderde vergoedingen voor vermogensschade elk causaal verband met de ondergane inverzekeringstelling ontbreekt. Meer subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de gevorderde vergoedingen voor vermogensderving als onvoldoende onderbouwd dienen te worden afgewezen, maar in elk geval naar beneden moeten worden bijgesteld in verband met een billijkheidscorrectie.
Verzoek ex artikel 591
Het verzoekschrift strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding van in totaal € 67.928,86 wordt toegekend voor de door hem in het kader van de strafzaak gemaakte kosten in een civiele zaak tegen de opdrachtgever.
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van dit verzoek wegens het ontbreken van gronden van billijkheid. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de gevorderde vergoeding voor gemaakte kosten in deze civiele zaak onvoldoende is onderbouwd.
Verzoek ex artikel 591a Sv
Het verzoekschrift strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor:
  • kosten voor rechtsbijstand, gevoerd in de strafzaak tegen de verzoeker als verdachte, ten bedrage van € 220.698,50;
  • kosten ter zake van tijdsverzuim ten bedrage van € 8.640,00;
  • kosten van de advocaat gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoekschriften op basis van het forfaitaire tarief van € 550,00.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van dit verzoek wegens het ontbreken van gronden van billijkheid. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de gevorderde vergoedingen voor rechtsbijstand als onvoldoende onderbouwd dienen te worden afgewezen dan wel (aanzienlijk) naar beneden moeten worden bijgesteld in verband met een billijkheidscorrectie.

Feiten

De verzoeker is van 12 december 2011 tot en met 14 december 2011 op grond van een bevel tot inverzekeringstelling gedetineerd geweest op verdenking van - zakelijk verwoord -
(1) omkoping van een ambtenaar, (2) valsheid in geschrifte en (3) oplichting.
Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 21 juni 2017, is de verzoeker integraal vrijgesproken van hetgeen hem in deze strafzaak ten laste was gelegd. Dit vonnis is op
5 juli 2017 onherroepelijk geworden.

Beoordeling van de verzoeken

Verzoek ex artikel 89 Sv
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank ingevolge artikel 89 Sv aan een gewezen verdachte, indien diens zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, zoals in de zaak van de verzoeker het geval is, een vergoeding kan toekennen voor de schade die hij als gevolg van ondergane verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft geleden.
De toekenning van een dergelijke vergoeding vindt ingevolge artikel 90 Sv plaats indien hiervoor naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Gebleken is dat ten tijde van de toepassing van de inverzekeringstelling er voldoende verdenking tegen de verzoeker was om dat dwangmiddel te kunnen rechtvaardigen.
Verder overweegt de rechtbank als volgt.
De verzoeker heeft met zijn bedrijf vanaf 2008 gedurende een aantal jaren advieswerkzaam-heden verricht voor Stichting [naam stichting 1] , die vanaf 2008 het openbaar onderwijs in Rotterdam verzorgde. [naam medeverdachte] was bij Stichting [naam stichting 1] de contactpersoon van de verzoeker. Uit het vonnis van 21 juni 2017 in de zaak [naam medeverdachte] blijkt dat de verzoeker betrokken was bij het regelen van een arbeidsovereenkomst voor de vrouw van [naam medeverdachte] bij [naam bedrijf 1] en later bij [naam bedrijf 2] . Verder bleek dat de vrouw van [naam medeverdachte] tussen juni 2009 en mei 2012 salarisbetalingen heeft ontvangen van voornoemde B.V.’s zonder dat daar een arbeidsprestatie tegenover stond. Het salaris van de echtgenote van [naam medeverdachte] is steeds doorbelast aan [naam rechtspersoon] , een rechtspersoon waarvan Stichting [naam stichting 2] [naam rechtspersoon] enig aandeelhouder is. De verzoeker was in die tijd een van de twee bestuurders van laatstgenoemde B.V.
De rechtbank treedt niet in het oordeel van de meervoudige strafkamer dat heeft geleid tot de vrijspraak in de strafzaak van verzoeker. Maar daarmee is nog niet de vraag beantwoord of er ondanks die vrijspraak feiten en/of omstandigheden zijn aan te wijzen die eraan in de weg staan dat aan verzoeker een schadevergoeding behoort te worden toegekend. Hetgeen door de meervoudige kamer is vastgesteld over de rol van verzoeker in de strafzaak tegen [naam medeverdachte] , brengt met zich dat hij, in elk geval ten opzichte van Stichting [naam stichting 1] , werkgever van [naam medeverdachte] , in zeer ernstige mate in strijd heeft gehandeld met de gebruikelijke eisen van maatschappelijk zorgvuldig en integer handelen.
Onder deze omstandigheden is er geen grond van billijkheid aanwezig om aan de verzoeker een vergoeding voor materiële- en immateriële schade als gevolg van het voorarrest toe te kennen. Het verzoek op de voet van artikel 89 Sv zal dan ook worden afgewezen.
Verzoek ex artikel 591 Sv
Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 591, eerste lid, Sv aan de gewezen verdachte, op diens verzoek uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor de kosten, welke ingevolge het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover de aanwending van die kosten het belang van het onderzoek heeft gediend of door de intrekking van dagvaardingen of rechtsmiddelen door het openbaar ministerie nutteloos is geworden.
Uit niets is gebleken dat de gevorderde kosten op enigerlei wijze hebben bijgedragen aan het oordeel van de meervoudige kamer in de strafzaak, of op andere wijze het belang van het onderzoek hebben gediend. Om die reden wordt het onder deze noemer gevorderde bedrag afgewezen
Verzoek ex artikel 591a Sv
Voorop gesteld wordt dat de verzoeker, indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, op grond van artikel 591a juncto artikel 90 Sv in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten voor de rechtsbijstand, zulks voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. De rechter ziet deze gronden niet en verwijst
daarbij kortheidshalve naar hetgeen zij eerder in deze beslissing heeft overwogen ten aanzien van het verzoek op grond van art. 89 Sv.
Het verzoek op de voet van artikel 591a Sv zal worden afgewezen.
Dit geldt evenzeer voor de verzoeken tot toekenning van vergoeding van de kosten ter zake, kort gezegd, het opstellen en toelichten ter zitting van de hierboven beoordeelde verzoekschriften.

Beslissing

De rechtbank:
t.a.v. het onder RK-nummer 17/2965 ingeschreven verzoek:
wijst het verzoek af.
t.a.v. de onder RK-nummer 17/2966 ingeschreven verzoeken:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mrs. V.F Milders en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank op
7 december 2018.
De griffier is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.