ECLI:NL:RBROT:2018:9702

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
10/996662-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en zorgfraude in de zorgsector met PGB-gelden

Op 8 november 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij grootschalige fraude met PGB-gelden. Het onderzoek, dat begon op 25 oktober 2015, richtte zich op de verdachte, zijn zoon en zijn ex-vrouw, die samen een eenmanszaak runden die zorgdiensten verleende. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van geld dat was verkregen door middel van valse facturen en een vervalste bedrijfsadministratie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het witwassen van het volledige bedrag, maar wel voor een deel ervan, dat hij contant had opgenomen. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 120 uren, waarbij rekening werd gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en de ernst van de feiten. De rechtbank benadrukte de schadelijke gevolgen van de fraude voor de zorgsector en de budgethouders die afhankelijk zijn van PGB-gelden. De verdachte had misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld, wat een bedreiging vormt voor de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996662-16
Datum uitspraak: 8 november 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.H.J. Klein Egelink heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest, en als bijkomende straf een beroepsverbod.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Algemene bewijsoverwegingen
Op 25 oktober 2015 is naar aanleiding van een melding over mogelijke fraude met PGB-gelden het strafrechtelijk onderzoek onder de naam Gacka tegen de verdachte, zijn zoon [naam medeverdachte 1] en zijn ex-vrouw [naam medeverdachte 2] (hierna ook: de medeverdachten) aangevangen. Het onderzoek richtte zich op een eenmanszaak handelend onder de naam [naam verdachte rechtspersoon] [1] en werd gedreven door, zo blijkt uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Volgens de melder zouden echter de verdachte en zijn ex-vrouw de feitelijke eigenaars zijn. De eenmanszaak [naam verdachte rechtspersoon] stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met als handelsactiviteiten het bemiddelen bij het leveren van thuiszorg en begeleidend/beschermd wonen aan hulpbehoevende mensen.
Uit het onderzoek naar [naam verdachte rechtspersoon] door de Inspectie SZW is (onder meer) gebleken dat de facturen in de bedrijfsadministratie van [naam verdachte rechtspersoon] meer uren zorg vermeldden dan de uren die daadwerkelijk waren geleverd. Uit verklaringen van de boekhouder van [naam verdachte rechtspersoon] volgt dat hij samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] op zoek ging naar oplossingen om het door de Belastingdienst geconstateerde gat van ruim zevenduizend uren die wel zouden zijn gewerkt maar niet door [naam verdachte rechtspersoon] waren verantwoord, te dichten. Die oplossing werd gevonden in het opmaken en zenden aan de Belastingdienst van valse facturen waarop werkzaamheden stonden vermeld die nooit waren verricht. Ook werden in de bedrijfsadministratie fictieve kostenposten en leningen opgevoerd teneinde de winst van [naam verdachte rechtspersoon] te drukken. Van de zakelijke bankrekening van [naam verdachte rechtspersoon] werden grote geldbedragen contant opgenomen en aan andere doeleinden dan aan zorg besteed. Door [naam verdachte rechtspersoon] giraal overgemaakte bedragen zijn door anderen, waaronder familieleden, al dan niet ter verkrijging van een commissiepercentage, in contanten opgenomen en teruggegeven aan [naam verdachte rechtspersoon] . In totaal heeft [naam verdachte rechtspersoon] door het voeren van een valse bedrijfsadministratie een bedrag van € 507.771,32 verworven en is daarvan - middels voornoemde constructie - een bedrag van € 321.056,27 witgewassen.
4.1.2.
Rol verdachte in [naam verdachte rechtspersoon] en betrokkenheid bij het witwassen
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van het strafdossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een (grote) rol heeft gehad in de bedrijfsvoering en de financiële administratie van [naam verdachte rechtspersoon] of dat er anderszins sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam medeverdachte 1] ten aanzien van het witwassen van het gehele geldbedrag € 321.056,27.
In zoverre kan de verdachte aldus niet verantwoordelijk worden gehouden voor het witwassen van het gehele bedrag door [naam verdachte rechtspersoon] .
Uit het dossier volgt wel dat de verdachte betrokken is geweest bij overboekingen van geldbedragen van in totaal € 118.052,60 van [naam verdachte rechtspersoon] aan [naam rechtspersoon 1] , [naam] en aan hemzelf. Met betrekking tot die overboekingen is vastgesteld dat dat de betreffende geldbedragen (grotendeels) direct na de overschrijvingen in contanten zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat [naam verdachte rechtspersoon] grote geldbedragen overmaakte aan [naam rechtspersoon 1] en dat de verdachte die bedragen op aanwijzing van [naam medeverdachte 1] in contanten opnam, of door anderen liet opnemen. Daarnaast was er sprake van overboekingen aan [naam] , welk geld de verdachte eveneens opnam. Nu verdachte wist dat de betalingen voor hem bestemd waren terwijl er geen sprake was van een rechtsgeldige titel op basis waarvan de verdachte die bedragen zou mogen ontvangen namens [naam rechtspersoon 1] of [naam] - althans dat niet blijkt uit het dossier en zulks onvoldoende aannemelijk is gemaakt door de verdediging om het vermoeden van witwassen te weerleggen - kan het niet anders zijn dan dat de verdachte wist dat op deze punten de bedrijfsadministratie van [naam verdachte rechtspersoon] werd vervalst. Door dat geld vervolgens contant op te nemen voor zichzelf maakte hij zich schuldig aan het witwassen van die gelden in vereniging met [naam verdachte rechtspersoon] .
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 28 september 2016 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en vereniging met anderen,
meermalen,
b.
telkens geldbedragen (in totaal een bedrag van EUR 118.052,60)
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en
heeft omgezet, terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat
bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren uit enig misdrijf,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar..

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte en de medeverdachten waren werkzaam bij of voor een zorginstelling handelend onder de naam [naam verdachte rechtspersoon] . Binnen [naam verdachte rechtspersoon] heeft jarenlang grootschalige fraude met PGB-gelden plaatsgevonden. Om te verhullen dat geen of te weinig uren zorg waren verleend aan de PGB-budgethouders is een valse bedrijfsadministratie gevoerd. Door het voeren van die valse bedrijfsadministratie kon ruim € 500.000,- worden onttrokken aan [naam verdachte rechtspersoon] . Van dat bedrag is € 118.052,60,- mede door de verdachte witgewassen.
De verdachte heeft met zijn handelen misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld bedoeld voor de zorg van de cliënten van [naam verdachte rechtspersoon] , waarbij hij en zijn mededaders geen oog hebben gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de regeling van het PBG in het algemeen en voor de betreffende budgethouders in het bijzonder, die met behulp van een PGB op een adequate manier in hun zorgbehoefte hadden kunnen voorzien. Aldus zijn aanzienlijke geldbedragen, bedoeld voor de zwakkeren in de samenleving, ten onrechte bij verdachte en haar mededaders terechtgekomen.
Het witwassen van crimineel verkregen vermogen vormt bovendien een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse straf. Nu niet is gebleken dat de verdachte een betekenisvolle rol heeft gehad in de bedrijfsvoering en de financiële administratie van [naam verdachte rechtspersoon] , de verdachte in tegenstelling tot zijn medeverdachten niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het witwassen van het gehele tenlastegelegde bedrag en gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, ziet de rechtbank aanleiding om aan de verdachte een werkstraf op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Nu de rechtbank heeft overwogen dat de verdachte het strafbare feit niet heeft gepleegd in de uitoefening van zijn beroep zal de rechtbank geen beroepsverbod aan de verdachte opleggen, zoals door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d,47, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
116 (honderdzestien) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 58 (achtenvijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Witteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot
en met 28 september 2016 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en vereniging met een ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
a.
van één of meer geldbedrag(en) (in totaal een bedrag van (ongeveer) EUR
321.056,27)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft
verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) , althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit
een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b.
(telkens) één of meer geldbedrag(en) (in totaal een bedrag van (ongeveer) EUR
321.056,27)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten
vorengenoemde geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn
mededader(s) wist(en),althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat
bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit
een gewoonte heeft/hebben gemaakt.

Voetnoten

1.Tot de eenmanszaak van de verdachte [naam medeverdachte 1] behoorden ook de handelsnamen “ [naam rechtspersoon 2] ” en “ [naam rechtspersoon 3] ”. Nu deze handelsnamen niet in (direct) verband staan met de verdenkingen tegen de verdachten hanteert de rechtbank uitsluitend de handelsnaam [naam verdachte rechtspersoon] .