ECLI:NL:RBROT:2018:9607

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
KTN-7100618_23112018
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht ontvangen persoonsgebonden budget door de moeder van een overleden minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. en een gedaagde, die de nalatenschap van haar overleden zoon heeft verworpen. Zilveren Kruis vorderde terugbetaling van een onterecht ontvangen persoonsgebonden budget (pgb) dat aan de minderjarige zoon was toegekend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de moeder, als wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon, niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de terugbetaling, omdat de beschikking tot terugvordering niet aan haar, maar aan haar zoon was gericht. De rechtbank oordeelde dat de moeder geen erfgenaam meer was, aangezien zij de nalatenschap had verworpen. Hierdoor kon Zilveren Kruis haar vordering niet op haar baseren. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van Zilveren Kruis op grond van onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking niet kon worden toegewezen, omdat er geen rechtsgrond was voor de terugvordering. De rechtbank wees de vordering van Zilveren Kruis af en veroordeelde hen in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7100618 CV EXPL 18-31362
uitspraak: 23 november 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 23 juli 2018,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: Karina de Windt (Juridisch & Incasso DW).
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Zilveren Kruis’ en ‘ [naam gedaagde] ’.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 23 juli 2018;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de overgelegde producties.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1
Zilveren Kruis is op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangewezen als zorgkantoor. Zij voert diverse subsidieregelingen uit, waaronder het Persoonsgebonden Budget (hierna: pgb).
2.2
[naam gedaagde] heeft ten behoeve van haar minderjarige zoon, [naam zoon] geboren op [geboortedatum zoon] (hierna: [naam zoon] ), bij Zilveren Kruis een pgb aangevraagd. Zilveren Kruis heeft bij beschikking subsidievaststelling PGB 2014 een pgb toegekend ten bedrage van € 12.457,89 netto voor de periode 12 augustus 2014 tot en met 31 december 2014. Als budgethouder staat [naam zoon] vermeld. Dit bedrag is bij wijze van voorschot betaald.
2.3
[naam zoon] is op 5 april 2017 overleden.
2.4
Zilveren Kruis heeft bij beschikking van 25 juli 2015 vastgesteld dat het verkregen pgb in 2014 onvoldoende is verantwoord en bepaald dat een bedrag van € 3.204,31 moet worden terug betaald.
2.5
Tussen Zilveren Kruis en [naam gedaagde] is op 23 maart 2016 afgesproken dat voornoemd bedrag zou worden terug betaald met € 133,51 per maand. Op 22 april 2016 is een betalingsregeling van € 83,- per maand afgesproken. Door [naam gedaagde] is inmiddels een bedrag van € 1.129,51 betaald. De betalingsregeling is komen te vervallen omdat [naam gedaagde] de regeling niet langer na kwam.
2.6
Op 23 mei 2017 heeft [naam gedaagde] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Rotterdam tot verwerping van de nalatenschap van haar zoon. Bij akte van 3 juni 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam de verwerping van de nalatenschap geaccepteerd.

3.De vordering

3.1
Zilveren Kruis vordert – na wijziging van eis – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam gedaagde] veroordeelt aan haar te betalen een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Een en ander met veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de omzetbelasting.
3.2
Zilveren Kruis legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Zilveren Kruis heeft ten behoeve van [naam zoon] een voorschot aan pgb betaald aan [naam gedaagde] , waarop achteraf gezien geen aanspraak kon worden gemaakt. In de terugvorderingsbeschikking van 25 juli 2015 heeft Zilveren Kruis het te veel betaalde voorschot van [naam gedaagde] teruggevorderd. Omdat de vordering tijdens de minderjarigheid van [naam zoon] is ontstaan, spreekt Zilveren Kruis [naam gedaagde] aan. Door haar toedoen is immers de vordering op [naam zoon] ontstaan. Gelet hierop dient [naam gedaagde] het voorschot aan pgb terug te betalen, primair op grond van de wet (artikel 4:182 lid 1 BW juncto 4:57 lid 1 Awb juncto 4:49 Awb en de Regeling Persoonsgebonden Budget AWBZ), subsidiair op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW), meer subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) en nog meer subsidiair heeft Zilveren Kruis aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [naam gedaagde] onrechtmatig jegens Zilveren kruis heeft gehandeld door niet te voldoen aan de voorwaarden van de Regeling Persoonsgebonden Budget AWBZ. De vordering betreft de voorschotperiode 12 augustus 2014 tot en met 31 december 2014. De beschikking van 25 juli 2015 heeft formele rechtskracht gekregen, doordat [naam gedaagde] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. [naam gedaagde] heeft ondanks verschillende aanmaningen het verschuldigde bedrag niet terugbetaald aan Zilveren Kruis. Zilveren Kruis was hierdoor genoodzaakt haar vordering uit handen te geven. Zilveren Kruis heeft thans het volgende te vorderen:
Hoofdsom € 2.074,80
Rente tot 23 juli 2018 € 17,85
Buitengerechtelijke kosten incl. btw € 376,58
-------------
Totaal € 2.469,23
3.3
Zilveren Kruis heeft om haar moverende redenen de vordering tot € 500,- beperkt, maar reserveert uitdrukkelijk haar rechten voor het resterende deel. Met deze beperking wordt een hoger bedrag aan griffiegeld voorkomen.
4. Het verweer
4.1
[naam gedaagde] heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd en voert aan de nalatenschap van [naam zoon] te hebben verworpen waardoor zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de onderhavige vordering.

5.De beoordeling

5.1
Een zorgkantoor kan op grond van artikel 4:57 lid 1 Awb onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen. De beschikking van 25 juli 2015 (hierna ook: terugvorderingsbeschikking) kan worden gezien als een terugvorderingsbesluit in de zin van artikel 4:94 Awb. Wanneer tegen een beschikking van een bestuursorgaan een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, dient de burgerlijke rechter, indien geen bezwaar is gemaakt, ervan uit te gaan dat de beschikking zowel wat haar wijze van tot stand komen als wat haar inhoud betreft formele rechtskracht heeft gekregen. Nu [naam gedaagde] geen beroep heeft ingesteld bij de bestuursrechter geldt dat deze beschikking in dit geval formele rechtskracht heeft gekregen. Daarom kan in deze procedure niet meer worden beoordeeld of Zilveren Kruis terecht heeft besloten dat het in de terugvorderingsbeschikking genoemde bedrag moet worden terugbetaald.
5.2
Vraag is echter of [naam gedaagde] tot terugbetaling kan worden aangesproken. De (terugvorderings)beschikking is immers niet aan haar gericht, maar aan [naam zoon] . De kantonrechter is ambtshalve bekend met een brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 10 april 2017, waarin wordt gesproken over het verleggen van aansprakelijkheid in de zin dat jongvolwassen budgethouders zelf niet worden aangesproken op een pgb-schuld die is ontstaan tijdens hun minderjarigheid, maar alleen de wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige budgethouder. Dat neemt niet weg dat een wettelijke grondslag om de ouders van een minderjarige aan te spreken tot terugbetaling van ten onrechte uitgekeerd pgb ontbreekt. De brief van de staatssecretaris kan daarvoor niet als grondslag dienen.
5.3
Zilveren Kruis heeft [naam gedaagde] tevens aangesproken als erfgenaam van [naam zoon] . Indien [naam gedaagde] erfgenaam is van [naam zoon] is de schuld van [naam zoon] op haar overgegaan. [naam gedaagde] voert echter aan dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden nu zij de nalatenschap heeft verworpen. Zij heeft dat onderbouwd met de akte van de rechtbank van 3 juni 2017, waaruit blijkt dat zij de nalatenschap inderdaad heeft verworpen. [naam gedaagde] is dus geen erfgenaam meer en kan uit dien hoofde niet tot terugbetaling worden veroordeeld.
5.4
Hoewel het voorschot aan pgb feitelijk uitbetaald is aan [naam gedaagde] , heeft zij dit voorschot ontvangen als wettelijk vertegenwoordiger van [naam zoon] . [naam zoon] wordt daardoor beschouwd als ontvanger van de gelden. Uitgangspunt voor onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) is dat degene die onverschuldigd heeft gepresteerd recht heeft op ongedaanmaking. . Nu vaststaat dat [naam zoon] de budgethouder van het pgb was en hij het pgb op grond van de AWBZ heeft ontvangen, is de betaling niet zonder rechtsgrond geschied, zodat de vordering uit onverschuldigde betaling jegens [naam gedaagde] niet kan worden toegewezen.
5.5
Het beroep van Zilveren Kruis op ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW), treft geen doel nu door Zilveren Kruis niet, althans onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat [naam gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van Zilveren Kruis. Zilveren Kruis heeft immers niet gesteld dat [naam gedaagde] het aan pgb ontvangen bedrag aan zichzelf heeft besteed. Door Zilveren Kruis zijn geen (nadere) feiten of omstandigheden gesteld waaruit deze verrijking van [naam gedaagde] zou moeten volgen.
5.6
Tot slot heeft Zilveren Kruis een beroep op artikel 6:162 BW gedaan. Zilveren Kruis heeft daartoe gesteld dat [naam gedaagde] geen (volledige) verantwoording heeft afgelegd over de besteding van het pgb en zij daardoor onrechtmatig jegens Zilveren Kruis heeft gehandeld. Het enkele feit dat de ouder van een minderjarige een ontvangen pgb niet heeft verantwoord, betekent echter nog niet dat sprake is van een onrechtmatige daad jegens het zorgkantoor. Dat zou wel het geval kunnen zijn wanneer de ouder het aan pgb ontvangen bedrag op valse gronden heeft aangevraagd of wanneer de ouder het pgb niet voor de minderjarige maar voor zichzelf heeft gebruikt. Dat heeft Zilveren Kruis echter niet gesteld. De door Zilveren Kruis gestelde grondslag dat [naam gedaagde] niet heeft voldaan aan haar verantwoordingsplicht als budgethouder gaat gelet op artikel 2.6.9. van de Regeling Subsidies AWBZ niet op. Daaruit kan worden afgeleid dat de verantwoordingsplicht rust op de verzekerde en niet op de budgethouder. Omstandigheden op grond waarvan niettemin moet worden aangenomen dat [naam gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld zijn niet gesteld of gebleken waardoor aan de stelling van Zilveren Kruis niet de conclusie kan worden verbonden dat [naam gedaagde] in de verhouding tot Zilveren Kruis onrechtmatig heeft gehandeld.
5.7
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vordering van Zilveren Kruis jegens [naam gedaagde] dient te worden afgewezen.
5.8
Zilveren Kruis zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Zilveren Kruis in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot op heden begroot op € 60,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
35789