ECLI:NL:RBROT:2018:9586

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
7166271
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en re-integratieverplichtingen in de zorgsector

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 22 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de bewindvoerder van een werknemer, [naam], die op staande voet was ontslagen door haar werkgever, Tzorg Personeel B.V. De werknemer was sinds 30 mei 2014 in dienst en had zich op 28 augustus 2017 ziek gemeld. Gedurende haar ziekte heeft de werkgever meerdere keren geprobeerd om haar te laten meewerken aan re-integratie, maar de werknemer heeft herhaaldelijk niet gereageerd op uitnodigingen voor gesprekken met de bedrijfsarts en heeft geen gevolg gegeven aan de adviezen van de bedrijfsarts. De werkgever heeft uiteindelijk op 30 juli 2018 het ontslag op staande voet gegeven, omdat de werknemer niet voldeed aan haar re-integratieverplichtingen. De bewindvoerder heeft verzocht om het ontslag te vernietigen, maar de kantonrechter oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever voldoende inspanningen heeft geleverd om de werknemer te ondersteunen in haar re-integratie en dat de werknemer niet heeft meegewerkt. Het verzoek van de bewindvoerder is afgewezen en de bewindvoerder is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7166271 \ VZ VERZ 18-19557
uitspraak: 22 november 2018
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[naam bewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [naam] , wonende te [woonplaats],
gevestigd te [vestigingsplaats bewindvoerder] ,
verzoeker, tevens verweerder,
gemachtigde: mr. E. Kattestaart,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Tzorg Personeel B.V.,
gevestigd te Uden,
verweerster, tevens verzoekster,
gemachtigde: mr. R.M. Kerkhof.
Partijen worden hierna aangeduid als “de bewindvoerder” respectievelijk “Tzorg”. Mevrouw [naam] , die in deze procedure materiële procespartij is, zal hierna worden aangeduid als “ [naam] ”.

1.Het verloop van de procedure

Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet ex artikel 7:681 BW, met producties, ontvangen op 24 augustus 2018;
  • het verweerschrift wegens verzoek ex artikel 7:681 BW tevens houdende voorwaardelijk verzoek tot ontbinding ex artikel 7:671b lid 1 sub a BW, met producties, ontvangen op 10 oktober 2018;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen
aan de zijde van de bewindvoerder.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2018. Ter zitting zijn verschenen de bewindvoerder en [naam] in persoon, bijgestaan door mr. E. Kattestaart. Namens Tzorg is ter zitting verschenen dhr. [naam personeelsadviseur] (personeelsadviseur), bijgestaan door mr. R.M. Kerkhof. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking nader bepaald op heden.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Tzorg voert een onderneming die zich onder andere richt op het beschikbaar stellen van personeel aan ondernemingen waarmee de vennootschap in een groep is verbonden en het verlenen van hulp bij het huishouden, het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.
2.2
[naam] is op 30 mei 2014 in dienst getreden bij Tzorg in de functie van Hulp bij het Huishouden voor minimaal 15 uur per week en maximaal 24 uur per week.
2.3
Het salaris van [naam] bedroeg laatstelijk € 632,40 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld.
2.4
Bij beschikking d.d. 21 oktober 2015 is [naam] onder bewind gesteld en is de bewindvoerder als haar bewindvoerder benoemd.
2.5
Op 28 augustus 2017 heeft [naam] zich ziek gemeld bij Tzorg.
2.6
Op 4 oktober 2017 heeft [naam] een verzuimconsult bij de bedrijfsarts gehad. De bedrijfsarts heeft daarvan de volgende terugkoppeling aan Tzorg gedaan:
“(…)
De belangrijkste mogelijkheden op dit moment zijn:
Cliënte wordt belemmerd door een niet lichamelijke zikte die gepaard gaat met aanzienlijke beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Er is behandeling gestart, maar die bevindt zich nog in de aanvangsfase. De belastbaarheid is nog dermate beperkt dat een of andere vorm van werk nog niet haalbaar is, Ik verwacht wel dat herstel geleidelijk zal optreden en zal informatie opvragen bij haar behandelaars.
De belangrijkste beperkingen op dit moment zijn:
Concentratie, inprenting, energie, initiatief, omgaan met druk, hanteren van emoties, conflicthantering, dragen van verantwoordelijkheid, klantcontacten, algehele inspanningsbeperking
Conclusie bedrijfsarts:
Geen arbeidsmogelijkheden voorlopig
(…)”
2.7
Op 18 december 2017 heeft de bedrijfsarts [naam] telefonisch gesproken en van dat gesprek de volgende terugkoppeling aan Tzorg gedaan:
“(…)
De belangrijkste mogelijkheden op dit moment zijn:
Cliënte vandaag telefonisch gesproken, omdat haar bewindvoerder haar niet naar spreekuur kon brengen. De medische situatie van cliënte is (…) verbeterd dankszij de behandeling ie is gestart. Ze is wat rustiger en minder prikkelbaar. Behandeling is intensief, wekelijks, ook aan huis. Het zelfstandig reizen met openbaar vervoer vindt ze moeilijk door vrees. Intensievere behandeling gericht op verwerking van gebeurtenissen uit het verleden moet nog plaatsvinden zodar zij verder gestabiliseerd is. Beastbaaheid voor zelfstandig werken is er nog niet, maar er bestaat geen bezwaar tegen om begin januari te starten met 2x per week meelopen in licht huishoudelijk werk (max 1x1 uur)
De belangrijkste beperkingen op dit moment zijn:
Concentratie, inprenting, energie, initiatief, omgaan met druk, reizen met openbaar vervoer (zelfstandig), hanteren van emoties, conflicthantering, dragen van verantwoordelijkheid, algehele inspanningsbeperking
Conclusie bedrijfsarts:
Vanaf begin januari belastbaar 2x1 uur meelopen met vervanger bij eigen cliënten. Ik heb toegezegd dat casemanager / zoco nog even contact met haar opneemt om dit concreet te maken.(…)”
2.8
[naam] is begin januari 2018 conform dit advies gedurende één week op therapeutische basis aan het werk gegaan bij Tzorg, waarna zij niet kwam opdagen.
2.9
Bij brief d.d. 9 januari 2018 heeft Tzorg aan [naam] geschreven dat zij had geconstateerd dat [naam] op vrijdag 5 januari zonder enige afmelding niet was verschenen voor de afgesproken re-integratiewerkzaamheden van die week en haar erop gewezen dat, indien [naam] onvoldoende mee zou werken aan de re-integratie, Tzorg zich genoodzaakt zou zien de loondoorbetaling tijdens ziekte stop te zetten.
2.1
Vervolgens verscheen [naam] na 9 januari 2018 op arbeidstherapeutische basis op het werk, maar sinds 6 februari 2018 is zij niet meer op het werk verschenen.
2.11
Bij brief d.d. 13 februari 2018 heeft Tzorg aan [naam] bericht dat zij de loonbetaling tijdens ziekte vanaf 13 februari 2018 heeft stopgezet en [naam] uitgenodigd voor een gesprek met Tzorg op vrijdag 16 februari 2018.
2.12
[naam] heeft geen gehoor gegeven aan de oproep in voornoemde brief. Tzorg was er wel van tevoren van op de hoogte dat [naam] niet zou komen.
2.13
Bij brief van 19 februari 2018 heeft Tzorg [naam] wederom uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek op 22 februari 2018. [naam] heeft hieraan ook geen gehoor gegeven.
2.14
Naar aanleiding hiervan geeft Tzorg bij brief d.d. 22 februari 2018 aan [naam] verzocht vóór 2 maart 2018 contact met haar op te nemen. Op 1 maart 2018 hebben partijen elkaar gesproken, waarna de loonstop per 2 maart 2018 is opgeheven.
2.15
Bij brief d.d. 13 maart 2018 heeft Tzorg aan [naam] geschreven dat zij heeft geconstateerd dat [naam] niet op het spreekuur van de bedrijfsarts was verschenen, haar gewezen op haar re-integratieverplichtingen, haar uitgenodigd voor een gesprek met de bedrijfsarts op 19 maart 2018 en onder de mededeling dat het niet verschijnen wederom consequenties zal opleveren voor de loondoorbetaling tijdens ziekte..
2.16
Op 21 maart 2018 heeft [naam] een verzuimconsult bij de bedrijfsarts gehad. De bedrijfsarts heeft daarvan de volgende rapportage aan Tzorg gedaan:
“(…)
De belangrijkste mogelijkheden op dit moment zijn:
Cliënte verscheen vandaag plots op het spreekuur, samen met haar bewindvoerder. Ze rapporteert geen vooruitgang in haar herstel, eerder een achteruitgang. Dit ondanks intensieve behandeling, die deels aan huis plaatsvindt. De problematiek van cliënte is onveranderd ernstig en gaat gepaard met beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Voor een nog meer specialistische behandeling staat ze op een wachtlijst. Ondanks de ernst van haar ziekte voldoet cliënte niet aan het criterium van volledige arbeidsongeschiktheid. Ze is immers niet ADL-afhankelijk, niet bedlegerig en niet opgenomen in een zorginstelling. Cliénte heeft geen medische beperking ten aanzien van het reizen. Ik adviseer om het contact met de werkplek te herstellen. Cliénte wordt tenminste belastbaar beschouwd om 2x1,5 uur lichte huishoudelijke taken uit te voeren bij één van haar cliënten. Dat kunnen hand- en spandiensten zijn voor haar vervangster. Indien cliënte het oneens is met dit advies kan zij een deskundigenoordeel aanvragen bij het UWV.
De belangrijkste beperkingen op dit moment zijn:
Omgaan met druk (tijdsdruk), hanteren van conflicten, kritiek en weerstand, energie en duurbelasting, algehele inspanningsbeperking door energieverlies (fysiek piekbelasting)
Conclusie bedrijfsarts:
Belastbaar 2x 1,5 uur lichte taken uit het eigen werkpakket.
2.17
Bij brief d.d. 23 maart 2018 heeft Tzorg aan [naam] geschreven dat zij verwacht dat [naam] een deskundigenoordeel bij UWV aanvraagt, omdat zij heeft aangegeven dat zij zich niet belastbaar acht om werkzaamheden in lichte taken te hervatten. Tzorg heeft daarbij verzocht de aanvraag van het deskundigenoordeel aan te tonen, uiterlijk op 30 maart 2018. Daarnaast is in die brief bericht dat de loondoorbetaling bij ziekte voorlopig wordt opgeschort en dat bij geen gehoor geven aan het verzoek om een deskundigenoordeel aan te vragen, het volledig stopzetten van de uitkering wederom tot de mogelijkheden behoort..
2.18
Bij brief d.d. 5 april 2018 heeft Tzorg aan [naam] geschreven dat zij noch per post, noch per e-mail een aanvraag van het deskundigenoordeel had ontvangen van [naam] en dat daarom de betaling van het ziekengeld tot nader order zal worden stopgezet. Ook heeft Tzorg aan [naam] in die brief geschreven dat zij een officiële waarschuwing ontvangt voor het niet opvolgen van een schriftelijk verzoek van Tzorg. Voorts is haar een laatste mogelijkheid geboden om de schriftelijke aanvraagbevestiging van het deskundigenoordeel bij UWV aan Tzorg over te leggen.
2.19
Op 2 mei 2018 heeft Tzorg een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd over de vraag of [naam] voldoende re-integratie-inspanningen verrichtte.
2.2
Het UWV heeft geconcludeerd dat [naam] onvoldoende meewerkt aan haar
re-integratie. Het UWV heeft de volgende beoordeling gegeven over de re-integratie-inspanningen van [naam] :
“De werkgever kan passende werkzaamheden bieden, meelopen met een collega is niet passend, omdat mw. [naam] dan geconfronteerd wordt met emotionele problemen van anderen en er regelmatig klantcontacten zijn. De werkzaamheden op het kantoor zijn wel passend. De inspanningen die de werkgever van de werknemer vraagt zijn redelijk, omdat het mogelijk moet zijn om 2x1,5 uur op het kantoor eenvoudige werkzaamheden uit te voeren.”
2.21
Bij brief van 11 juli 2018 heeft Tzorg [naam] uitgenodigd op kantoor te verschijnen om haar re-integratie te bespreken, onder de mededeling dat bij niet voldoen daaraan Tzorg genoodzaakt is het dienstverband per direct te beëindigen. Op 18 juli 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen.
2.22
Vervolgens is [naam] bij brief van 18 juli 2018 uitgenodigd voor een gesprek bij de bedrijfsarts op 23 juli 2018, onder de mededelingen dat [naam] verplicht is op het spreekuur van de bedrijfsarts te komen en het zonder geldige reden niet verschijnen gevolgen kan hebben voor haar dienstverband. [naam] heeft aan deze uitnodiging geen gehoor gegeven. Daarna is [naam] bij brief van 24 juli 2018 uitgenodigd voor een gesprek bij de bedrijfsarts op 30 juli 2018, onder de mededelingen dat [naam] verplicht is op het spreekuur van de bedrijfsarts te komen en het niet verschijnen direct tot gevolg heeft dat Tzorg de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang zal beëindigen. [naam] heeft aan deze uitnodiging geen gehoor gegeven.
2.23
Bij brief d.d. 30 juli 2018 heeft Tzorg [naam] op staande voet ontslagen. Zij heeft in die brief onder meer het volgende geschreven aan [naam] :
“(…)
Tzorg heeft u vervolgens gesommeerd te verschijnen op een persoonlijk gesprek aangaande de re-integratie met u te bespreken. Dit gesprek heeft op woensdag 18 juli jl. plaatsgevonden in bijzijn van een van uw begeleiders. Gedurende dit gesprek heeft u wederom aangegeven niet in staat te zijn enige re-integratiemogelijkheden te benutten. Teneinde een juiste beoordeling te maken bent u wederom uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 23 juli jl.. Op 23 juli jl. heeft ondergetekende contact met u opgenomen om te controleren of u op uw afspraak aanwezig kon zijn. U was daar die dag blijkbaar niet meer toe in staat, waardoor de afspraak nota bene in overleg verplaatst is naar hedendag 30 juli 2018. U bent er vervolgens voor gewaarschuwd dat als u opnieuw niet zou verschijnen, dit voor Tzorg reden is om de arbeidsovereenkomst met u te beëindigen. Ook nu is gebleken dat u zonder enige afmelding niet bent op komen dagen. De door Tzorg aangevraagde Deskundigenoordeel, als ook de toegepaste loonsanctie heeft blijkbaar geen effect gehad, omdat u ook nu niet mee wilt werken aan uw re-integratie.
Het feit dat u zich niet beschikbaar houdt voor controle naar aanleiding van uw afwezigheid, het feit dat u niet beschikbaar bent voor Tzorg, niet reageert op oproepen en verzoeken om contact, geen gevolg geeft aan instructies van uw werkgever en het feit dat u zonder vastgestelde deugdelijke reden geen arbeid verricht en ons evenmin in staat stelt vast te stellen of u passende arbeid kunt verrichten, brengt een grove schending van de verplichtingen die uit hoofde van de arbeidsovereenkomst op u rusten met zich mee. Daar komt bij dat Tzorg u vele malen heeft gewaarschuwd en in de gelegenheid heeft gesteld alsnog aan uw verplichtingen te voldoen. Er is bovendien door het UWV vastgesteld dat u onvoldoende meewerkt binnen uw re-integratie en u weigert wederom enige medewerking te verlenen. Voor Tzorg is de maat vol!
De bovenstaande feiten vormen voor Tzorg, zowel zelfstandig als in onderlinge samenhang beschouwd, een dringende reden om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beeindigen.
Wij geven u ontslag op staande voet, dit met een beroep op dringende redenen in de zin van artikel 7:677 jo 678 BW.(…)”
2.24
De gemachtigde van [naam] heeft bij brief d.d. 10 augustus 2018 namens [naam] verzocht het ontslag op staande voet in te trekken en in die brief een beroep gedaan op het bijgevoegde rapport “medisch, psychologisch en arbeidsdeskundig belastbaarheidsonderzoek” d.d. 3 mei 2018 dat door A-REA is uitgevoerd in het kader van de aanvullende uitkering op grond van de Participatiewet die [naam] ontvangt.
2.25
In dat rapport is als volgt geconcludeerd:
“(…) De arts en de psycholoog hebben onderzoek gedaan naar de medische beperkingen. Met inachtneming van de vastgestelde beperkingen kan cliënt geen regulier werk verrichten. De oorzaak hiervan is dat regulier werk mentaal te belastend is voor cliënt. Deze conclusie is met de arts en de psychiater afgestemd.
Ten aanzien van het re-integratietraject adviseren wij:
Cliënt heeft een afstand tot de arbeidsmarkt vanwege haar leeftijd en beperkte scholingsachtergrond. Wij adviseren cliënt te begeleiden naar een activeringstraject of een vorm van dagbesteding. Dit met het doel een dagritme te behouden. Haar huidige functie als thuiszorgmedewerkster acht ik niet passend, vanwege haar mentale beperkingen. Hiermee overschrijdt cliënt haar belastbaarheid. Cliënt is voor 2 uur per dag 10-15 uur per week inzetbaar. (…)”

3.Het verzoek

3.1
De bewindvoerder heeft verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
a. het door Tzorg op 30 juli 2018 gegeven ontslag c.q. de door Tzorg op 30 juli 2018
gegeven opzegging te vernietigen; en
b. te bepalen dat Tzorg met inachtneming van de uitkomsten van het rapport A-REA het re-integratietraject (verder) dient vorm te geven, hetgeen betekent dat [naam] de komende 9 maanden in ieder geval volledig arbeidsongeschikt wordt geacht; en
c. Tzorg te veroordelen aan [naam] te betalen over de periode 6 februari 2018 tot 2 maart 2018 en vanaf 23 maart 2018 aan verzoeker te betalen het overeengekomen salaris van € 632,40 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”) en met de wettelijke rente vanaf iedere datum van verschuldigdheid, onder overlegging van correcte loonstroken; en
d. Tzorg te veroordelen om aan [naam] te betalen een bedrag ad € 441,20 (exclusief BTW) ter zake van buitengerechtelijke kosten;
e. Tzorg te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2
De bewindvoerder heeft aan dit verzoek naast de hiervoor genoemde vaststaande feiten ten grondslag gelegd dat het op 30 juli 2018 door Tzorg aan [naam] gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en dat de loonstop niet terecht is toegepast.
Hetgeen de bewindvoerder/ [naam] hiertoe concreet heeft gesteld komt, voor zover van belang, in de beoordeling aan de orde.

4.Het verweer

4.1
Het verweer strekt tot afwijzing van de verzoeken van de bewindvoerder, met veroordeling van [naam] in de proceskosten.
4.2
Hetgeen Tzorg daartoe heeft aangevoerd, komt – voor zover van belang – in de beoordeling aan de orde.

5.Het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van Tzorg

5.1
Voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst tussen Tzorg en [naam] niet geëindigd is als gevolg van het ontslag op staande voet, heeft Tzorg verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden per een zo vroeg mogelijke datum en voor recht te verklaren dat Tzorg aan [naam] geen transitievergoeding verschuldigd zal zijn, met veroordeling van [naam] in de kosten van het geding.
5.2
Tzorg heeft verzocht, voor het geval het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, primair op de e-grond en subsidiair op de g-grond. Hetgeen Tzorg hiertoe meer concreet heeft gesteld komt, voor zover van belang, in de beoordeling aan de orde.

6.Het verweer tegen het voorwaardelijk ontbindingsverzoek

6.1
De bewindvoerder heeft primair verzocht het ontbindingsverzoek af te wijzen en subsidiair, voor het geval het ontbindingsverzoek wordt toegewezen:
a. Tzorg te veroordelen om aan [naam] te betalen een transitievergoeding van € 982,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst zal zijn geeindigd tot aan de dag van de gehele voldoening; en
b. Tzorg te veroordelen om aan [naam] te betalen een billijke vergoeding van
€ 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 dagen na de datum van de betekening van deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling; en
c. Tzorg te veroordelen om aan [naam] te betalen een bedrag ad € 441,20 (exclusief BTW) ter zake van buitengerechtelijke kosten; en
d. Tzorg te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding.
6.2
Hetgeen [naam] ten aanzien van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek en ter onderbouwing van voornoemde tegenverzoeken naar voren heeft gebracht, komt eveneens, voor zover van belang, in de beoordeling aan de orde.

7.De beoordeling

ten aanzien van het verzoek van de bewindvoerder ex artikel 7:681 BW

Ontvankelijkheid
7.1
Niet gebleken is van gronden die moeten leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van de bewindvoerder in zijn verzoek. Het verzoek is - gelet op het bepaalde in artikel 7:686a, lid 4, aanhef en onder a, sub 2, gelezen in samenhang met artikel 7:681 lid 1 BW - tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is opgezegd.
Ontslag op staande voet rechtsgeldig?
7.2
Uit artikel 7:681 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op dat laatste artikel kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer. Op grond artikel 7:671 lid 1 sub c BW geldt die eis niet wanneer de opzegging geschiedt op grond van artikel 7:677 lid 1 BW, waarin is bepaald dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
7.3
Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschapen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen. Gegeven die maatstaf wordt als volgt overwogen.
7.4
De kantonrechter begrijpt uit de brief waarin [naam] op staande voet is ontslagen dat voor Tzorg de redenen voor het ontslag op staande voet waren dat [naam] vanaf haar ziekmelding niet volledig aan haar re-integratieverplichtingen voldeed, niet reageert op verzoeken/oproepen van Tzorg en de bedrijfsarts, vanaf een bepaald moment weigerde werkzaamheden te verrichten conform de adviezen van de bedrijfsarts, én dat de druppel die de emmer deed overlopen was dat [naam] zowel op 23 juli 2018 als op 30 juli 2018 geen gehoor heeft gegeven aan uitnodigingen voor een gesprek met de bedrijfsarts, ondanks het feit dat Tzorg al op 5 april 2018 een loonsanctie had toegepast.
7.5
Krachtens de artikelen 7:658a en 7:660a BW is, kort weergegeven, de werkgever verplicht maatregelen gericht op re-integratie te nemen indien de werknemer ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten en is de werknemer onder meer gehouden gevolg te geven aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan in het kader van de re-integratie getroffen maatregelen, alsmede passende arbeid te verrichten.
7.6
Hoewel [naam] had dienen mee te werken aan haar re-integratie heeft zij meermalen geweigerd om daarop gerichte gesprekken met Tzorg en de bedrijfsarts te voeren, ook zonder bericht van afmelding of zonder opgave van reden. Genoemd worden in ieder geval de, hiervoor onder punt 2 vermelde, uitnodigingen c.q. oproepen van 13 februari 2018,
19 februari 2018, 12 maart 2018, 18 juli 2018, 24 juli 2018 en 30 juli 2018.
Ook is [naam] , terwijl de bedrijfsarts op 18 december 2017 had geoordeeld dat [naam] begin januari 2018 kan starten met 2 x per week meelopen in licht huishoudelijk werk (max 1 x 1 uur) in januari 2018 tot twee keer toe gestopt met het verrichten van de
re-integratiewerkzaamheden zonder afmelding.
Uit artikel 7:629 lid 3 en lid 6 BW volgt dat bij het niet meewerken aan de re-integratie door de werknemer het op de weg van de werkgever ligt een loonsanctie toe te passen teneinde de werknemer te prikkelen zich aan de re-integratieverplichtingen te houden. Tzorg heeft hieraan uitvoering gegeven en heeft teneinde [naam] te stimuleren mee te werken aan haar re-integratie van 13 februari 2018 tot 2 maart 2018 de loonbetalingsverplichting tijdens ziekte stopgezet. Blijkens de brief van 23 maart 2018 heeft [naam] echter verklaard dat zij, anders dan het oordeel van de bedrijfsarts van 21 maart 2018, zich niet belastbaar acht voor het eigen werk. Per 23 maart 2018 heeft Tzorg de loonbetaling bij ziekte opgeschort, gevolgd door een (tweede) stopzetting op 5 april 2018, welke stopzetting heeft voortgeduurd tot de datum van het ontslag op staande voet, doch ook deze maatregelen hebben bij [naam] niet geleid tot het voldoende meewerken aan haar re-integratie.
Hierbij is van belang het deskundigenoordeel van het UWV d.d. 2 juli 2018, dat nota bene door Tzorg is aangevraagd naar aanleiding van het advies van de bedrijfsarts van 21 maart 2018, terwijl [naam] zich blijkens de in punt 2.17 vermelde brief van Tzorg van
23 maart 2018 niet kon vinden in dat advies. Het UWV concludeert ondubbelzinnig dat werkneemster onvoldoende meewerkt aan de re-integratie. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt ook dat [naam] met zoveel woorden heeft gezegd: “Nu kan ik niet werken, ook geen aangepast werk. Ik heb al mijn energie nodig voor herstel”. Hieruit heeft Tzorg redelijkerwijs kunnen opmaken dat [naam] (wederom) geen werkzaamheden van welke aard dan ook wilde verrichten.
Nadat het deskundigenoordeel bekend was, heeft Tzorg zich (opnieuw) ingespannen teneinde samen met [naam] tot een passend re-integratietraject te komen. Op 18 juli 2018 hebben partijen hierover een gesprek gevoerd. De inhoud van dat gesprek staat weliswaar niet vast, maar [naam] komt vervolgens niet op de, eerder vermelde, afspraken van de bedrijfsarts van 23 en 30 juli 2018 om die re-integratie te bespreken, zonder afmelding en zonder dat zij daarvoor een verklaring heeft gegeven. Bovendien staat in de ontslagbrief, onbestreden, vermeld dat de afspraak van 23 juli 2018 zelfs gepland is in overleg met [naam] . Het wederom zonder gegronde reden niet verschijnen op de afspraken bij de bedrijfsarts op 23 en 30 juli 2018 was de druppel die de emmer heeft doen overlopen. Herhaalde sommaties en waarschuwingen om op verzoeken van Tzorg te reageren en op gesprekken te komen, hebben kennelijk [naam] evenmin ertoe kunnen bewegen om haar niet-meewerkende houding te wijzigen.
7.7
Al met al heeft Tzorg in het kader van de re-integratie van [naam] gedurende
7 maanden lang gesprekken gevoerd en geprobeerd te voeren met [naam] , haar loon opgeschort en twee keer stopgezet, waarvan de laatste stopzetting liep tot het gegeven ontslag op staande voet, een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd, in welk oordeel het UWV heeft aangegeven dat [naam] onvoldoende meewerkt aan re-integratie en is [naam] op het laatst tot twee keer toe zonder bericht van verhindering of anderszins met een goede reden niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen om over haar re-integratie te praten. Dat de uitnodigingen voor de gesprekken niet aan de bewindvoerder zijn gestuurd, maakt dit niet anders, nu het op de weg van [naam] zelf ligt om haar bewindvoerder hierover te informeren, temeer nu de afspraak van 23 juli 2018 tot stand is gekomen in overleg met [naam] en zij Tzorg niet heeft verzocht de bewindvoerder ook voor die bespreking uit te nodigen. Aan het door de bewindvoerder - eerst op 10 augustus 2018 aan Tzorg kenbaar gemaakte rapport - van A-REA d.d. 3 mei 2018 komt gelet op al het voorgaande dan ook geen betekenis toe.
7.8
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen komt de kantonrechter tot het oordeel dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De kantonrechter acht voornoemd oordeel in lijn met de door partijen aangehaalde vaste jurisprudentie ten aanzien van de redenen voor het ontslag op staande voet (zie HR 8 oktober 2004, NJ 2007/480).
Het verzoek tot vernietiging van het gegeven ontslag onder a in het petitum wordt dan ook afgewezen.
7.9
Dat het ontslag op staande voet voor [naam] ingrijpend is doet aan voormeld oordeel niet af. Dat [naam] blijkens de adviezen van de bedrijfsarts en het UWV met klachten van psychische aard te kampen heeft, maakt dit oordeel evenmin anders. Weliswaar zou dit (deels) een verklaring kunnen zijn voor haar niet-meewerkende opstelling, maar hiermee kan de kantonrechter geen rekening houden. Nog los van de mogelijkheden en/of beperkingen op het gebied van het verrichten van arbeid, is bijvoorbeeld gesteld noch gebleken dat [naam] niet in staat was om telefonisch door te geven dat zij niet van plan was om op de afspraken op kantoor of bij de bedrijfsarts te verschijnen en om welke reden.
loonbetalingsverplichting?
7.1
Op grond van artikel 7:629 BW dient de werkgever in beginsel het loon tijdens ziekte door te betalen aan de zieke werknemer. Vaststaat dat Tzorg vanaf de ziekmelding op meerdere momenten vanaf de ziekmelding (van 13 februari 2018 tot 2 maart 2018 en vanaf 23 maart 2018) de loonbetaling heeft gestopt of haar loonbetalingsverplichting heeft opgeschort. Uit de leden 3 en 6 van artikel 7:629 BW in samenhang met lid 7 van dat artikel blijkt dat een werkgever in bepaalde gevallen gerechtigd is een loonsanctie toe te passen.
Gelet op de inhoud van het deskundigenrapport zijn die loonsancties terecht toegepast, zodat [naam] gedurende voormelde periodes geen recht heeft op loon. Aangezien het ontslag op staande voet op goede gronden is gegeven, is de arbeidsovereenkomst met ingang van
30 juli 2018 rechtens geëindigd. Vanaf die dag heeft [naam] derhalve geen recht meer op loon. Het in het petitum van het verzoekschrift onder c verzochte, voor zover dat betrekking heeft op de loonbetalingsverplichting, zal dan ook worden afgewezen.
afgifte correcte loonstroken, verdere vormgeving re-integratietraject, wettelijke rente, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten?
7.11
De overige door de bewindvoerder ingestelde verzoeken worden afgewezen, nu deze alle afhankelijk zijn van het verzoek tot vernietiging van de opzegging en de arbeidsovereenkomst die op 30 juli 2018 rechtsgeldig is beëindigd.
Het in het petitum van het verzoekschrift onder b, c, voor zover dat betrekking heeft op de afgifte van correcte loonstroken en d verzochte zal derhalve worden afgewezen.
7.12
De bewindvoerder q.q. wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten als gevolg van het verzoek van de bewindvoerder veroordeeld.
Ten aanzien van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van Tzorg ex artikel 7:671b BW
7.13
Nu het verzoek tot vernietiging van de opzegging wordt afgewezen, is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder het ontbindingsverzoek is ingesteld. Het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van de arbeidsovereenkomst tussen partijen en hetgeen de bewindvoerder ter zake heeft aangevoerd en verzocht behoeft derhalve geen bespreking meer.

8.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van het verzoek van de bewindvoerder ex artikel 7:681 BW:
wijst het verzoek van [naam bewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam] af, in al haar onderdelen;
veroordeelt [naam bewindvoerder] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van
T-zorg vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
757
26335