Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet ex artikel 7:681 BW, met producties, ontvangen op 24 augustus 2018;
- het verweerschrift wegens verzoek ex artikel 7:681 BW tevens houdende voorwaardelijk verzoek tot ontbinding ex artikel 7:671b lid 1 sub a BW, met producties, ontvangen op 10 oktober 2018;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen
2.De feiten
re-integratie. Het UWV heeft de volgende beoordeling gegeven over de re-integratie-inspanningen van [naam] :
Wij geven u ontslag op staande voet, dit met een beroep op dringende redenen in de zin van artikel 7:677 jo 678 BW.(…)”
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.Het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van Tzorg
6.Het verweer tegen het voorwaardelijk ontbindingsverzoek
7.De beoordeling
ten aanzien van het verzoek van de bewindvoerder ex artikel 7:681 BW
19 februari 2018, 12 maart 2018, 18 juli 2018, 24 juli 2018 en 30 juli 2018.
Ook is [naam] , terwijl de bedrijfsarts op 18 december 2017 had geoordeeld dat [naam] begin januari 2018 kan starten met 2 x per week meelopen in licht huishoudelijk werk (max 1 x 1 uur) in januari 2018 tot twee keer toe gestopt met het verrichten van de
re-integratiewerkzaamheden zonder afmelding.
23 maart 2018 niet kon vinden in dat advies. Het UWV concludeert ondubbelzinnig dat werkneemster onvoldoende meewerkt aan de re-integratie. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt ook dat [naam] met zoveel woorden heeft gezegd: “Nu kan ik niet werken, ook geen aangepast werk. Ik heb al mijn energie nodig voor herstel”. Hieruit heeft Tzorg redelijkerwijs kunnen opmaken dat [naam] (wederom) geen werkzaamheden van welke aard dan ook wilde verrichten.
7 maanden lang gesprekken gevoerd en geprobeerd te voeren met [naam] , haar loon opgeschort en twee keer stopgezet, waarvan de laatste stopzetting liep tot het gegeven ontslag op staande voet, een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd, in welk oordeel het UWV heeft aangegeven dat [naam] onvoldoende meewerkt aan re-integratie en is [naam] op het laatst tot twee keer toe zonder bericht van verhindering of anderszins met een goede reden niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen om over haar re-integratie te praten. Dat de uitnodigingen voor de gesprekken niet aan de bewindvoerder zijn gestuurd, maakt dit niet anders, nu het op de weg van [naam] zelf ligt om haar bewindvoerder hierover te informeren, temeer nu de afspraak van 23 juli 2018 tot stand is gekomen in overleg met [naam] en zij Tzorg niet heeft verzocht de bewindvoerder ook voor die bespreking uit te nodigen. Aan het door de bewindvoerder - eerst op 10 augustus 2018 aan Tzorg kenbaar gemaakte rapport - van A-REA d.d. 3 mei 2018 komt gelet op al het voorgaande dan ook geen betekenis toe.
30 juli 2018 rechtens geëindigd. Vanaf die dag heeft [naam] derhalve geen recht meer op loon. Het in het petitum van het verzoekschrift onder c verzochte, voor zover dat betrekking heeft op de loonbetalingsverplichting, zal dan ook worden afgewezen.
Het in het petitum van het verzoekschrift onder b, c, voor zover dat betrekking heeft op de afgifte van correcte loonstroken en d verzochte zal derhalve worden afgewezen.
8.De beslissing
T-zorg vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;