ECLI:NL:RBROT:2018:9563

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
C/10/532603/HA ZA 17-775
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenaamstelling en echtscheidingsproblematiek in testamentaire geschillen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 21 november 2018, staat de erfgenaamstelling van de nalatenschap van de overleden moeder centraal. De moeder was gehuwd met de vader, maar de echtscheiding was uitgesproken op 22 juli 2016, hoewel deze niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vader, die zich beroept op het testament van de moeder, stelt dat hij als erfgenaam moet worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de echtscheiding formeel nog niet was ingeschreven, de moeder niet langer het oogmerk had om het huwelijk in stand te houden. Dit blijkt uit haar wens om de echtscheidingsbeschikking in te schrijven en de omstandigheden waaronder het testament is opgesteld. De rechtbank concludeert dat de vader geen rechten kan ontlenen aan het testament, omdat de moeder met het testament beoogde dat de vader alleen erfgenaam zou zijn als zij nog gehuwd waren op het moment van haar overlijden.

De twee oudste kinderen van de moeder, die zich beroepen op artikel 4:46 BW, vorderen in reconventie een verklaring voor recht dat de vader geen rechten kan ontlenen aan het testament. De rechtbank oordeelt dat de vader geen erfgenaam is op grond van het testament en dat de kinderen, als erfgenamen, geen belang hebben bij de gevorderde verklaring voor recht. De rechtbank wijst de vorderingen van beide partijen af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 14 november 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
Zaaknummer/rolnummer: C/10/532603/HA ZA 17-775
Vonnis van 21 november 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te Ridderkerk,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie:
advocaat: mr. J.F. van Duin te Ridderkerk,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Ridderkerk,
2.
[gedaagde 2] ,
wonende te Ridderkerk,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. A. Bouwmeester te Rotterdam
en

3.[gedaagde 3] ,

wonende te Ridderkerk,
4.
[gedaagde 4] ,
wonende te Strijen,
5.
[gedaagde 5] ,
wonende te Ridderkerk,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZEKER FINANCIELE ZORGVERLENING B.V.,in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[gedaagde 5] ,
gevestigd te Almere,
gedaagden in conventie,
tegen wie verstek is verleend.
Eiser in conventie/verweerder in reconventie wordt hierna ‘de vader genoemd; gedaagden in conventie sub 1 en 2/eisers in reconventie worden hierna ‘de twee oudste kinderen’ genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 juni 2018;
  • de drie exploten van dagvaarding van 3 juli 2018;
  • het exploot van dagvaarding van 4 juli 2018;
  • de aantekening dat op 18 juli 2018 tegen gedaagden sub 3 tot en met 6 verstek is verleend;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 18 juli 2018;
De uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De (verdere) feiten in conventie en in reconventie

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 juli 2016 is op verzoek van de moeder de echtscheiding tussen de moeder en de vader uitgesproken.
2.2.
De echtscheidingsbeschikking is niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.De (verdere) beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
De moeder heeft op 17 mei 1985 bij testament over haar nalatenschap beschikt en in haar testament een ouderlijke boedelverdeling opgenomen die onder meer als volgt luidt:
(…) Ik wens gebruik te maken van mijn recht tot verdeling en scheiding van mijn nalatenschap op grond van het bepaalde in artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek en derhalve deel ik toe aan:
a. mijn echtgenoot: alle zaken, die tot mijn nalatenschap zullen behoren onder de last en verplichting om wegens overbedeling voor zijn rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen alle schulden, die ten laste van mijn nalatenschap blijken te bestaan (…) alsmede om vast te stellen – en aan ieder van mijn afstammelingen schuldig te blijven – het bedrag van het hem/haar toekomende erfdeel. (…)
De moeder was op dat moment gehuwd met de vader.
3.2.
Op 1 januari 2003 is het nieuwe erfrecht in werking getreden. Vanaf het tijdstip van in werking treden van het nieuwe erfrecht is dit in beginsel van toepassing op grond van artikel 68 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (Ow NBW). Het nieuwe versterferfrecht is niet van toepassing op nalatenschappen die vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Boek 4 zijn opengevallen (artikel 69 aanhef en onder a Ow NBW), hetgeen hier niet aan de orde is nu de moeder is overleden op 1 oktober 2016. Dit betekent dat het geschil van partijen aan de hand van de bepalingen van het nieuwe erfrecht beoordeeld dient te worden.
Kernpunt van geschil in zowel conventie als reconventie is de vraag wie als erfgenaam van de nalatenschap van de moeder heeft te gelden: de vader die zich op het testament beroept of de twee oudste kinderen (en met hen de andere kinderen, gedaagden sub 3 tot en met 5), die zich beroepen op het bepaalde in artikel 4:46 BW.
3.3.
De vader stelt, met een verwijzing naar de toelichting bij artikel 4:52 BW (in Tekst en Commentaar van Kluwer), dat hij aan het testament van de moeder rechten kan ontlenen.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
Artikel 4:52 BW bepaalt dat een beschikking, getroffen ten voordele van degene met wie de erflater op het tijdstip van het maken van de uiterste wil gehuwd was, vervalt door een daarna ingetreden echtscheiding of scheiding van tafel en bed. Volgens de door de vader aangehaalde toelichting valt een
slechts aanhangig gemaakte echtscheidingniet onder deze bepaling. In de verhouding tussen de vader en de moeder was echter geen sprake meer van een
slechts aanhangig gemaakte echtscheiding, nu bij beschikking van 22 juli 2016 immers de echtscheiding tussen beiden is uitgesproken. Omdat de echtscheidingsbeschikking nooit is ingeschreven, was de vader ten tijde van het overlijden van de moeder formeel-juridisch gezien nog haar echtgenoot.
3.4.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of het testament op grond van het bepaalde in artikel 4:46 BW tegenover de vader effect sorteert. Bij de uitleg van het testament dient te worden gelet op de verhoudingen die het testament kennelijk wenste te regelen en op de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt.
De volgende omstandigheid acht de rechtbank van belang bij de uitleg van het testament.
Het testament dat de moeder heeft gemaakt toen zij gehuwd was met de vader, betreft een zogenoemd langstlevende testament, dat tot doel heeft de echtgenoot verzorgd achter te laten. Uit het gebruik van de woorden ‘mijn echtgenoot’ moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook de bedoeling van de moeder worden afgeleid dat de benoeming van de vader tot erfgenaam van de moeder uitsluitend gold voor de situatie dat de moeder nog gehuwd was met de vader op het tijdstip van haar overlijden.
De door de moeder aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure en haar wens om de echtscheidingsbeschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand vormen tezamen genomen een duidelijke aanwijzing dat de moeder de vader niet langer als haar echtgenoot wenste te zien en dat zij beoogde het huwelijk met de vader te doen eindigen. Slechts door een buiten haar wil gelegen oorzaak is dat niet gerealiseerd. Onweersproken is dat de vader niet wilde meewerken aan de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand en dat de moeder moest wachten tot het verstrijken van de termijn van hoger beroep. Er moet daarom vanuit gegaan worden dat de moeder niet meer het oogmerk had het huwelijk nog in stand te laten, maar dat louter door de omstandigheid dat de vader niet wilde meewerken, inschrijving van de echtscheidingsbeschikking niet heeft plaatsgevonden.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vader geen erfgenaam is op grond van het testament van 17 mei 1985.
Hiermee is onlosmakelijk verbonden dat de rechtbank het testament zo uitlegt dat de moeder tevens heeft beoogd om de werking van titel 3 afdeling 1 van Boek 4 (met name artikel 4:13 BW) uit te sluiten.
Het in conventie gevorderde zal op grond van het vorenstaande worden afgewezen.
3.5.
De twee oudste kinderen hebben in reconventie gevorderd een verklaring voor recht dat de vader geen rechten kan ontlenen aan het testament van de moeder. Nu in conventie is geoordeeld dat de vader geen erfgenaam is op grond van het testament van 17 mei 1985 noch op grond van artikel 4:13 BW, zijn de kinderen (zijnde de twee oudste kinderen en de gedaagden 3, 4 en 5) erfgenaam. Het ontbreekt de twee oudste kinderen om die reden aan een belang bij de door hen gevorderde verklaring voor recht.
3.6.
De in reconventie gevorderde afgifte aan de twee oudste kinderen van (1) het restant van de zilveren gebaksvorkjes en theelepeltjes, (2) het restant van het gebaksstel, (3) een tinnen kan met deksel, (4) de briljanten ring van oma Bestebreurtje, (5) de ring met blauwe steen van opa Bestebreurtje en (6) twee koperen tabaksdoosjes zal eveneens worden afgewezen, nu niet is komen vast te staan dat de vader deze voorwerpen in zijn bezit heeft.
3.7.
Nu partijen over en weer in het ongelijk gesteld zijn, zullen de proceskosten gecompenseerd worden.

4.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank:
in conventie en in reconventie:
wijst af het gevorderde;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2018.
452