In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, heeft de besloten vennootschap BILT EN BAHADOER OPLEIDINGSINSTITUUT B.V. (hierna: BBO) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die rijlessen heeft gevolgd. De vordering betreft een bedrag van € 6.360,21, dat BBO stelt te vorderen op basis van een overeenkomst van borgtocht en ongerechtvaardigde verrijking. De procedure is gestart met een dagvaarding op 26 april 2018, waarna verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder een conclusie van antwoord en repliek.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 7 oktober 2014 heeft de werkgever van de gedaagde een 'Opdrachtverklaring Betaling door Bedrijf' ondertekend, waarbij BBO als opdrachtnemer is aangesteld voor het verzorgen van rijlessen en examens voor de gedaagde. BBO heeft in totaal € 5.414,95 aan rijlessen verzorgd, maar heeft hiervoor geen betaling ontvangen. BBO stelt dat de gedaagde, ondanks herhaalde aanmaningen, in gebreke is gebleven met de betaling.
De kantonrechter heeft de vordering van BBO afgewezen. De rechter oordeelde dat de overeenkomst waarop BBO haar vordering baseert, kwalificeert als een borgtocht. Echter, de borgtocht voldoet niet aan de wettelijke vereisten, omdat het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar niet kenbaar was voor de borg. Daarnaast kon de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking niet worden toegewezen, omdat de vermeende verrijking van de gedaagde zijn rechtvaardiging vindt in de overeenkomst tussen BBO en de werkgever. De kantonrechter heeft BBO veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.