ECLI:NL:RBROT:2018:9547

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
6882340 CV EXPL 18-17280
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgtocht en ongerechtvaardigde verrijking in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, heeft de besloten vennootschap BILT EN BAHADOER OPLEIDINGSINSTITUUT B.V. (hierna: BBO) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die rijlessen heeft gevolgd. De vordering betreft een bedrag van € 6.360,21, dat BBO stelt te vorderen op basis van een overeenkomst van borgtocht en ongerechtvaardigde verrijking. De procedure is gestart met een dagvaarding op 26 april 2018, waarna verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder een conclusie van antwoord en repliek.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 7 oktober 2014 heeft de werkgever van de gedaagde een 'Opdrachtverklaring Betaling door Bedrijf' ondertekend, waarbij BBO als opdrachtnemer is aangesteld voor het verzorgen van rijlessen en examens voor de gedaagde. BBO heeft in totaal € 5.414,95 aan rijlessen verzorgd, maar heeft hiervoor geen betaling ontvangen. BBO stelt dat de gedaagde, ondanks herhaalde aanmaningen, in gebreke is gebleven met de betaling.

De kantonrechter heeft de vordering van BBO afgewezen. De rechter oordeelde dat de overeenkomst waarop BBO haar vordering baseert, kwalificeert als een borgtocht. Echter, de borgtocht voldoet niet aan de wettelijke vereisten, omdat het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar niet kenbaar was voor de borg. Daarnaast kon de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking niet worden toegewezen, omdat de vermeende verrijking van de gedaagde zijn rechtvaardiging vindt in de overeenkomst tussen BBO en de werkgever. De kantonrechter heeft BBO veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 6882340 \ CV EXPL 18-17280
Uitspraak: 23 november 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BILT EN BAHADOER OPLEIDINGSINSTITUUT B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 26 april 2018,
gemachtigden: R.A.M. Vismans en W.H.A. van Rijckevorsel te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: P. Sium (DAS) te Amsterdam.
Partijen worden hierna ‘BBO’ respectievelijk ‘ [naam gedaagde] ’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek, met productie.
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld dan wel blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1
Op 7 oktober 2014 heeft [naam bedrijf] , destijds zijnde de werkgever van [naam gedaagde] , als opdrachtgever een ‘Opdrachtverklaring Betaling door Bedrijf’ ondertekend ten behoeve van BBO, als opdrachtnemer.
2.2
Het betreft (de betaling van) door BBO ten behoeve van (cursist / werknemer) [naam gedaagde] te verzorgen rijlessen met rijexamen(s).
2.3
Op de achterzijde van dit document staan de algemene voorwaarden van BBO gedrukt. Artikel 11.3 daarvan bepaalt het volgende: “
Daarnaast is “ [naam] ” gerechtigd indien de opdrachtgever niet betaald de betaling te vorderen van de leerling die de opleiding heeft gevolgd”.
2.4
In de daaropvolgende periode heeft BBO voor een bedrag van € 5.414,95 aan rijlessen met examen(s) voor [naam gedaagde] verzorgd. Daarvan heeft zij niets betaald gekregen.
2.5
De hiervoor onder 2.1 bedoelde ‘Opdrachtverklaring’ ziet er als volgt uit:
[ Document opdrachtverklaring]

3.Het geschil

3.1
BBO heeft gevorderd om [naam gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 6.360,21, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.414,95 vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening, met veroordeling van [naam gedaagde] in de kosten van de procedure, die kosten eveneens vermeerderd met wettelijke rente.
3.2
Aan die vordering heeft BBO -samengevat en voor zover nu van belang- ten grondslag gelegd dat [naam gedaagde] ondanks herhaalde aanmaning in gebreke gebleven is met betaling van hetgeen hij in verband met de door hem genoten rijlessen met examen(s) verschuldigd is geworden. Daarbij wijst BBO erop dat zij met [naam gedaagde] , blijkens de door hem geplaatste handtekening en artikel 11.3 van de algemene voorwaarden, is overeengekomen dat zij gerechtigd is betaling van hem te vorderen indien het betrokken bedrijf ( [naam bedrijf] ) de betreffende facturen niet betaalt. Het gaat om een bedrag van € 5.414,95 aan hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente daarover, door BBO tot aan de dagvaarding berekend op € 299,51. Daarnaast maakt BBO aanspraak op € 645,75 aan buitengerechtelijke kosten. Subsidiair grondt BBO haar vordering op ongerechtvaardigde verrijking.
3.3
[naam gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van BBO in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

4.1
De kantonrechter stelt voorop dat de overeenkomst waarop BBO haar vordering primair heeft gegrond, kwalificeert als borgtocht als bedoeld in artikel 7:850 lid 1 BW, te weten de overeenkomst waarbij de ene partij ( [naam gedaagde] ), de borg, zich tegenover de andere partij (BBO), de schuldeiser, verbindt tot nakoming van een verbintenis die een derde ( [naam bedrijf] ), de hoofdschuldenaar, tegenover de schuldeiser heeft of zal krijgen.
4.2
Indien tot de conclusie wordt gekomen -maar dat is door [naam gedaagde] gemotiveerd betwist- dat die overeenkomst door aanbod en aanvaarding tot stand is gekomen, ontbeert deze toch rechtsgeldigheid. Het betreft hier alsdan immers een particuliere borgtocht als bedoeld in artikel 7:857 BW en dan vereist artikel 7:858 lid 1 BW, waarvan volgens artikel 7:862 BW niet ten nadele van de particuliere borg kan worden afgeweken, dat bij het aangaan van de borgtocht hetzij het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar ( [naam bedrijf] ) voor de borg kenbaar moet vaststaan, hetzij in de borgtocht zelf een maximumbedrag moet zijn overeengekomen, en gesteld noch gebleken is dat aan dit vereiste is voldaan. Sterker nog, bij repliek heeft BBO verklaard dat het onmogelijk is vooraf een specifiek bedrag op te geven daar het vooraf onduidelijk is hoeveel lessen en examens een cursist moet volgen. Het niet in acht nemen van dit vormvereiste staat dan ook op de voet van artikel 7:858 lid 1 BW jo. artikel 3:39 BW aan de geldigheid van de (gestelde) borgtocht in de weg. Dat betekent dat de door BBO primair aangevoerde grondslag de vordering niet kan dragen.
4.3
Ook de door BBO subsidiair aangevoerde grondslag, ongerechtvaardigde verrijking, kan niet tot toewijzing van haar vordering leiden. Het moge zo zijn dat, naar BBO heeft gesteld, [naam gedaagde] door haar toedoen 54 praktijklessen heeft genoten en zijn theorie-examen C heeft behaald en dat BBO daarvoor niet betaald heeft gekregen, maar dat brengt niet met zich dat er daarom sprake is van ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW. De door BBO gestelde ‘verrijking’ van [naam gedaagde] vindt immers haar rechtvaardiging in de overeenkomst van opdracht die BBO is aangegaan met [naam bedrijf] , die kennelijk niet tot betaling van onderhavige facturen bereid of in staat is gebleken.
4.4
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van BBO, de nevenvorderingen daaronder begrepen, wordt afgewezen. Hetgeen overigens nog naar voren is gebracht, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen bespreking (meer).
4.5
BBO wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt BBO in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam gedaagde] vastgesteld op € 500,- aan salaris voor zijn gemachtigde, en verklaart dit vonnis voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654