In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, is op 31 oktober 2018 een vonnis gewezen in een incident tot schorsing en verwijzing naar de parkeerrol. De eiseressen, [eiseres 1] en [eiseres 2], hebben een incident ingediend tegen de gedaagde, [gedaagde], die in de hoofdzaak een vordering heeft ingesteld. De eiseres in het incident, [eiseres 3], verzocht om schorsing van de hoofdzaak totdat de procedure bij de Ondernemingskamer is afgerond. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor schorsing van de procedure in afwachting van een uitspraak van de Ondernemingskamer, zoals vastgelegd in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft ook het verzoek van [eiseres 3] om de zaak naar de parkeerrol te verwijzen afgewezen, omdat dit slechts op eenstemmig verzoek van partijen kan gebeuren, wat in dit geval niet aan de orde was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de incidentele vordering van [eiseres 3] moet worden afgewezen en heeft haar veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 452,00. De zaak zal op 14 november 2018 weer op de rol komen voor beraad over een comparitie.