ECLI:NL:RBROT:2018:9498

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
10-159242-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor zware mishandeling en vernieling na vechtpartij

Op 6 november 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij met de aangever. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte de achterruit van de auto van de aangever ingegooid met een fles en het portierraam ingeslagen. Vervolgens heeft hij met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van de aangever, die zich op dat moment in de auto bevond. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij stekende bewegingen richting de borstkas van de aangever heeft gemaakt. Wel is de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en vernieling van de autoruiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de ruiten van de auto heeft vernield en dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de aangever zou raken met het mes, wat resulteerde in een snijwond in het onderbeen van de aangever. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en er werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangever. Het beroep op noodweer en putatief noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen noodweersituatie bestond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-159242-18
Datum uitspraak: 6 november 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.A. Castelein heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een contactverbod met de aangever en een locatieverbod met elektronische controle.
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak (feit 1, impliciet primair)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte, door stekende bewegingen te maken met een mes in de richting van de borstkas van de aangever die zich op dat moment in een auto bevond, op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de aangever dodelijk zou verwonden.
4.2.2.
Standpunt verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij de achterruit van de auto waarin het slachtoffer zat heeft gebroken door daar met een fles tegenaan te slaan. De fles zou daardoor zijn gebroken waardoor hij alleen nog de flessenhals in zijn hand had. Vervolgens zou de verdachte het raam van de deur aan de bestuurderszijde van de auto met zijn hand hebben ingeslagen. De verdachte ontkent echter stekende bewegingen in de richting van de borst van het slachtoffer te hebben gemaakt. Volgens de verdachte is de wond in het been van het slachtoffer ontstaan toen deze een schoppende beweging in zijn richting maakte waarbij hij de afgebroken flessenhals moet hebben geraakt. De verdachte ontkent ook een mes in zijn hand te hebben gehad.
4.2.3.
Beoordeling
Op een schermafdruk van videobeelden in het dossier is te zien dat de achterruit van de auto kapot is terwijl de fles, voordat deze op de grond valt, nog heel is. Daaruit blijkt dat de verdachte de fles niet tegen de achterruit van de auto kapot heeft geslagen, maar dat hij de fles tegen de achterruit heeft gegooid. Dat hij de (afgebroken) flessenhals nog in zijn hand zou hebben gehad, zoals hij heeft verklaard, is dan ook niet vast komen te staan. Zowel de aangever als zijn vriendin verklaren dat de verdachte een mes in zijn handen heeft gehad. Op een schermafdruk van de videobeelden is bovendien te zien dat de verdachte een puntig voorwerp in zijn hand heeft. Op basis van het vorenstaande komt vast te staan dat verdachte een mes in zijn hand heeft gehad.
Met betrekking tot de stekende bewegingen heeft alleen de aangever verklaard dat die in de richting van zijn borstkas zijn gemaakt. Die verklaring vindt echter geen steun in het dossier, en ook niet in het letsel van de aangever. Op de videobeelden is niet te zien hoe en waar de aangever precies in de auto heeft gezeten. Daardoor kan niet worden bewezen dat de verdachte de stekende bewegingen in de richting van de borstkas van de aangever heeft gemaakt. Daarmee komt niet vast te staan dat verdachte met het mes handelingen heeft verricht die de conclusie rechtvaardigen dat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de kans dat hij de aangever dodelijk zou verwonden.
4.2.4.
Conclusie
Het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering (feit 1, impliciet subsidiair)
4.3.1.
Beoordeling
Hiervoor, onder 4.2.3., is overwogen dat de stekende bewegingen die de verdachte met een mes in de richting van de aangever heeft gemaakt geen poging doodslag opleveren omdat niet vastgesteld kan worden dat die stekende bewegingen in de richting van de borstkas van de aangever zijn gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte wel opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de aangever zich in de kleine ruimte van een personenauto bevond. Door met een mes via het kapotgeslagen raam stekende bewegingen te maken heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever zou raken en daardoor zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
4.3.2.
Conclusie
Het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 29 juli 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- de autoruit van de auto waar zich die [slachtoffer] in bevond kapot heeft geslagen en (vervolgens)
- ( door de kapot geslagen ruit) met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt naar, althans in de richting van die [slachtoffer] en (vervolgens)
- ( door de kapot geslagen ruit) die [slachtoffer] met een mes, in diens been heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 29 juli 2018 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van een personenauto,
dieaan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:

1.impliciet subsidiair

poging zware mishandeling;

2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
5.2.
Strafbaarheid
5.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte handelde uit noodweer(exces) omdat hij bang was dat de aangever een vuurwapen uit zijn auto zou gaan pakken. De aangever liep immers naar de passagierszijde van zijn auto in plaats van naar de bestuurderszijde en hij zou in het Papiaments hebben gezegd dat hij de verdachte zou doodschieten. Subsidiair wordt een beroep op putatief noodweer gedaan. De verdachte heeft gemeend de aangever te moeten aanspreken, bang maken, afbluffen en tegenhouden.
5.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uit de inhoud van het strafdossier volgt dat de verdachte en de aangever eerst met elkaar hebben gevochten. De aangever is daarna naar zijn auto gelopen. De verdachte is vervolgens achter de aangever aangelopen en heeft de achterruit van de auto kapot gegooid met een fles, het raam van het bestuurdersportier ingeslagen en met een mes stekende bewegingen gemaakt naar de aangever. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangever wilde aanspreken op zijn gedrag.
De handelingen van de verdachte kunnen niet worden aangemerkt als verdedigend. Naar de kern bezien en gelet op de verklaring van de verdachte moeten de handelingen als aanvallend worden gezien. Hij zocht immers de confrontatie met de aangever.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt ten aanzien van noodweer en -exces verworpen.
Evenmin is aannemelijk geworden dat de verdachte kon en mocht menen dat een noodweersituatie bestond zodat het verweer ook ten aanzien van putatief noodweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluit.
5.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte en de aangever hebben gevochten op straat. De aangever is daarna naar zijn auto gelopen. De verdachte heeft met een fles de achterruit van die auto ingegooid en het portierraam aan de bestuurderszijde ingeslagen. Vervolgens heeft hij, door die ingeslagen ruit, stekende bewegingen gemaakt in de richting van de aangever die zich op dat moment in de auto bevond. De verdachte heeft de aangever daarbij in zijn kuit geraakt. De verdachte heeft een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Geweldsuitbarstingen zoals deze, in het openbaar, vergroten gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Dit geldt te meer nu de kinderen van aangever tijdens het incident op de achterbank in de auto zaten.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
6.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 oktober 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
Er is een delictpatroon waarneembaar. De verdachte is eerder voor agressie gerelateerde feiten met justitie in aanraking gekomen en veroordeeld. Zijn gebrekkige inzicht, gebrekkige probleembesef en zijn houding zijn criminogene factoren. De verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats meer, en hij heeft geen werk of zinvolle vorm van dagbesteding. Dat zijn risicofactoren. Het is nodig om te interveniëren op de genoemde risicofactoren om de hoge kans op recidive te minimaliseren. Om dat te realiseren wordt geadviseerd om een meldplicht, een verplichting om een ambulante behandeling te volgen, een contactverbod met de aangever en een locatieverbod met elektronische controle voor Rotterdam Zuid op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De ernst van het feit biedt geen ruimte om mee te gaan met het verzoek van de verdediging om een gevangenisstraf conform voorarrest op te leggen, eventueel met daarnaast een taakstraf.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Er zal een contactverbod opgelegd worden ten aanzien van de aangever. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de verdachte ook een locatieverbod op te leggen. Een dergelijk verbod zou – mede gelet op de vrijspraak voor de ten laste gelegde poging doodslag – te ingrijpend zijn.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een contactverbod met de aangever, een meldplicht en een ambulante behandelverplichting en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden. De straf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de poging tot doodslag.

7.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.250,- aan materiële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering en de wettelijke rente.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
7.3.
Beoordeling
De vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen omdat de vordering in het geheel niet is onderbouwd of omschreven. Meer dan een bedrag is er niet ingevuld, zodat zelfs niet kan worden nagegaan van welke schade de benadeelde partij vergoeding vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
7.4.
Conclusie
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, gedurende twee jaar na heden, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , gedurende twee jaar na heden, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de onder nummers 1, 2 en 3 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan de genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] ;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. R. Brand en D.Y.A. van Meersbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 29 juli 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- de autoruit van de auto waar zich die [slachtoffer] in bevond kapot heeft geslagen en/of (vervolgens)
- ( door de kapot geslagen ruit) met een mes (een) stekende beweging(en) heeft gemaakt naar, althans in de richting van de borstkas van die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
- ( door de kapot geslagen ruit) die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens been heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 29 juli 2018 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruit(en) van een personenauto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.