ECLI:NL:RBROT:2018:9444

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
10/152890-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens woninginbraak, diefstal met valse sleutels en voorhanden hebben van vuurwapen

Op 31 oktober 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een woninginbraak, diefstal door middel van valse sleutels en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevangenisstraf van 15 maanden moest krijgen, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een ander inbrak in een woning en waardevolle spullen, waaronder een pinpas, heeft gestolen. De verdachte heeft ook een vuurwapen met munitie in zijn bezit gehad, wat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen met zich meebracht, vooral omdat er jonge kinderen in de nabijheid woonden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding van € 155,95 toegewezen, maar de vordering van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente over de schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/152890-18
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman C.J.M. den Blanken, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • primair oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ook ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaar zonder aftrek van voorarrest, subsidiair een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij in de periode van 4 juni 2018 tot en met 5 juni 2018 te [plaats]
in een woning, gelegen aan de [adres delict]
tezamen en in vereniging met een ander (bedrijfs)kleding van [bedrijf] en sieraden en sleutels en bonnen en geld (ongeveer 600 euro) en waardedocumenten en Noors geld en een bankpas, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming;
2.
hij op 5 juni 2018 te [plaats] uit een pinautomaat aan de [adres] tezamen en in vereniging met een ander 500 euro, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een pinpas, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en zijn mededader niet gerechtigd waren, in die pinautomaat te steken en vervolgens de pincode in te toetsen;
3.
hij op 31 juli 2018 te [plaats] een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, van het merk Bbm, type Olympic 38, kaliber .22 LR met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.primair

diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;

2.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander ingebroken in een woning waarvan de bewoners op dat moment op vakantie waren. Daarbij hebben zij een grote hoeveelheid waardevolle spullen weggenomen, waaronder een pinpas waarmee kort daarna € 500,- gepind is. De verdachte heeft door in de woning in te breken en geld te pinnen dat niet van hem was, geen enkel respect getoond voor andermans eigendom, noch voor de persoonlijke leefomgeving van anderen. Dergelijke feiten brengen in de buurt, maar ook in de samenleving in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. De woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen en dat gevoel van veiligheid is beschadigd door het handelen van de verdachte. Daarnaast zijn deze feiten hinderlijk en veroorzaken ze bij de gedupeerden schade en overlast.
Bij de aanhouding van de verdachte bleek dat hij een vuurwapen met bijbehorende munitie in de woning waar hij werd aangehouden had liggen. In deze woning wonen ook jonge kinderen. Het voorhanden hebben van vuurwapens met bijbehorende munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. De rechtbank rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat hij jonge kinderen aan dit gevaar heeft blootgesteld.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 oktober 2018. Dit rapport houdt samengevat het volgende in. De verdachte kwam eerder veelvuldig in aanraking met justitie en heeft meerdere malen in detentie verbleven. Zijn laatste detentieperiode vond plaats tussen maart 2017 en mei 2018, slechts twee maanden voor de onderhavige feiten. Klaarblijkelijk hebben de detenties niet het gewenste recidive verminderende effect op hem. Op meerdere leefgebieden zijn er criminogene factoren gesignaleerd en steunende factoren kunnen niet benoemd worden.
De reclassering adviseert aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, onder de volgende voorwaarden:
  • meldplicht;
  • ambulante behandeling;
  • inspanningsverplichting tot een zinvolle dagbesteding.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De officier van justitie heeft primair verzocht om onvoorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel. Hij heeft aangevoerd dat de verdachte meerdere malen is veroordeeld voor vergelijkbare feiten. De verdachte maakt daarmee de samenleving onveilig. De verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en tot op heden hebben aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd. De verdachte staat niet open voor hulp en begeleiding. Dit is voorheen wel vaker opgelegd, maar doordat de verdachte telkens in hoger beroep gaat, worden voorwaarden, zoals meewerken aan psychologisch onderzoek, behandeling en/of reclasseringsbegeleiding steeds niet of pas heel laat geëffectueerd. Het criminele gedrag van de verdachte kan alleen doorbroken worden met oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om 18 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De verdediging heeft oplegging van een gevangenisstraf tot maximaal 14 maanden bepleit.
De gevorderde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders kan niet worden opgelegd.
Er is niet voldaan aan het formele vereiste van artikel 38m, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu uit de justitiële documentatie blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten niet ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld.
Gelet op het aantal feiten, de ernst van de feiten en de veelvuldige recidive van de verdachte is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van flinke duur passend. Evenwel komt de rechtbank, gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, tot een iets lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 1] , wonende te [plaats] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 155,95 aan materiële schade en een vergoeding van € 881,19 aan immateriële schade.
Tevens heeft als benadeelde partij zich in het geding gevoegd: woningstichting [benadeelde 2] , gevestigd te [plaats] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 364,32 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [benadeelde 1] toe te wijzen tot een bedrag van € 500,- aan immateriële schade en voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering wordt niet onderbouwd met facturen en heeft voor een deel betrekking op schade die door door de andere benadeelde partij wordt gevorderd. Bovendien komen de kosten van de aanschaf van het alarmsysteem komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze niet direct gerelateerd aan het delict.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [vertegenwoordiger] namens [benadeelde 2] niet-ontvankelijk te verklaren. Uit de ingediende vordering blijkt niet dat degene die de vordering heeft ingediend bevoegd is [benadeelde 2] te vertegenwoordigen, bij gebreke van een volmacht en een uittreksel van de Kamer van Koophandel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot vergoeding van materiele schade van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe te wijzen voor wat betreft het vervangen van de sloten. Verzocht is de gevorderde immateriële schadevergoeding niet toe te wijzen en de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren. Dit deel van de vordering is niet voldoende onderbouwd.
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering omvangrijker lijkt dan uitsluitend de kosten die gemaakt zijn met het herstellen van de braakschade.
8.3.
Beoordeling
Aan de benadeelde partij [benadeelde 1] is door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade toegebracht. Nu en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de gevorderde materiële schade worden toegewezen. Dit betreft de kosten die gemoeid zijn met het vervangen van de sloten en de gebruikte verf. Het deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] dat beschreven is onder de immateriële schade, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2018 tot de dag van volledige betaling.
Nu de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding door [benadeelde 2] geldt het volgende. De rechtbank heeft geconstateerd dat de ingediende vordering niet aan de vereisten die daarvoor gelden voldoet, nu niet kan worden vastgesteld of degene die het verzoek heeft ingediend hiertoe bevoegd is omdat een volmacht en/of een uittreksel van de Kamer van Koophandel ontbreken. De rechtbank verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] daarom niet-ontvankelijk in diens vordering.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 155,95, vermeerderd met de wettelijke rente.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte, te betalen een bedrag van
€ 155,95 (zegge: honderdvijfenvijftig euro en negenenvijftig cent), aan materiële schade aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 155,95 (zegge: honderdvijfenvijftig euro en negenenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 155,95 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
3 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. J. Fransen en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Kokken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 juni 2018 tot en met 5 juni 2018 te [plaats] in of uit een woning, gelegen aan de [adres delict]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(bedrijfs)kleding van [bedrijf] en/of sieraden en/of sleutels en/of bonnen en/of geld (ongeveer 600 euro) en/of waardedocumenten en/of Noors geld en/of een bankpas, in
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] ,heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 4 juni 2018 tot en met 31 juli 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, (een) goed(eren), te weten bedrijfskleding van [bedrijf] en/of een bankpas heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, althans enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof;
(art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 5 juni 2018 te [plaats]
in of uit een pinautomaat aan de [adres] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 500 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geld onder zijn/haar/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een pinpas, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader niet gerechtigd was/waren, in die
pinautomaat te steken en/of (vervolgens) de pincode in te toetsen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 31 juli 2018 te [plaats]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, van het merk Bbm, type Olympic 38, kaliber .22 LR met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)