In deze zaak hebben verzoekers op 11 september 2018 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw), waarin zij vroegen om een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van een ontruiming van hun huurwoning, die was uitgesproken in een eerder vonnis van de Rechtbank Rotterdam op 3 augustus 2018. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 4 oktober 2018 bepaald, waar verschillende partijen, waaronder vertegenwoordigers van de verzoekers en de verweerster, aanwezig waren.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verzoekers recentelijk hun huurbetalingen op orde hadden gekregen en dat er een budgetbeheertraject was opgestart. De verweerster, die de ontruiming had aangevraagd, stelde echter dat de verzoekers geen buitengerechtelijke schuldregeling hadden getroffen en dat er een aanzienlijke huurachterstand was. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet, en of de verzoekers recht hadden op de gevraagde voorlopige voorziening.
De rechtbank concludeerde dat er inderdaad sprake was van een bedreigende situatie, gezien de dreigende ontruiming. De rechtbank weegt de belangen van de verzoekers, die in hun huurwoning willen blijven, tegen die van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het belang van de verzoekers zwaarder woog, en besloot de voorlopige voorziening toe te wijzen, met voorwaarden. De verzoekers werden echter niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.