ECLI:NL:RBROT:2018:9443

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
18/1495 – 1496 – 1497 – 1498
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet in het kader van een dreigende ontruiming

In deze zaak hebben verzoekers op 11 september 2018 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw), waarin zij vroegen om een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van een ontruiming van hun huurwoning, die was uitgesproken in een eerder vonnis van de Rechtbank Rotterdam op 3 augustus 2018. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 4 oktober 2018 bepaald, waar verschillende partijen, waaronder vertegenwoordigers van de verzoekers en de verweerster, aanwezig waren.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verzoekers recentelijk hun huurbetalingen op orde hadden gekregen en dat er een budgetbeheertraject was opgestart. De verweerster, die de ontruiming had aangevraagd, stelde echter dat de verzoekers geen buitengerechtelijke schuldregeling hadden getroffen en dat er een aanzienlijke huurachterstand was. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet, en of de verzoekers recht hadden op de gevraagde voorlopige voorziening.

De rechtbank concludeerde dat er inderdaad sprake was van een bedreigende situatie, gezien de dreigende ontruiming. De rechtbank weegt de belangen van de verzoekers, die in hun huurwoning willen blijven, tegen die van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het belang van de verzoekers zwaarder woog, en besloot de voorlopige voorziening toe te wijzen, met voorwaarden. De verzoekers werden echter niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 8 oktober 2018
[naam 1] en [naam 2],
beiden wonende te [adres]
[woonplaats]
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 11 september 2018, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 12 september 2018 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 4 oktober 2018.
Ter zitting van 4 oktober 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • mevrouw [naam 5] , werkzaam bij PLANgroep (hierna: SHV);
  • de heer [naam 3] , werkzaam bij Stichting Woonvisie (hierna: verweerster);
  • mevrouw [naam 4] werkzaam bij Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders, namens verweerster.
Mevrouw [naam 4] , werkzaam bij Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2018 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers ten uitvoer te leggen.
SHV heeft ter terechtzitting verklaard dat budgetbeheer in augustus 2018 is opgestart. Dat verloopt nu goed. De huur van oktober 2018 is op 28 september 2018 voldaan. Verder heeft verzoekster verklaard dat ze een baan heeft gevonden. Verzoekster werkt thans 24 uur per week, maar verzoekster verwacht dat ze over drie maanden nog een extra dag erbij krijgt. Verzoeker werkt thans 37,5 uur per week.

3.Het verweer

De gemachtigde van verweerster heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat verzoekers geen buitengerechtelijke schuldregeling zijn aangegaan alvorens zij een verzoek tot moratorium hebben gedaan. Voorts heeft de gemachtigde van verweerster aangevoerd dat de huurachterstand berekend tot en met september 2018 € 4.900,07 bedraagt. De huur van augustus en september 2018 zijn niet tijdig én niet volledig voldaan. Verder concludeert de gemachtigde van verweerster dat de situatie van verzoekers niet stabiel was, niet stabiel is en naar verwachting niet stabiel zal worden. Een moratorium is niet bedoeld voor de stabilisatiefase maar ter bevordering van het minnelijk traject. Toewijzing van het moratorium zou ten aanzien van verweerster onredelijk zijn. De gemachtigde van verweerster verzoek het verzoek af te wijzen.
Ter terechtzitting heeft verweerster aangevoerd dat verzoeker in het verleden een andere woning had gehuurd, waaruit eveneens een schuld is ontstaan. Bij het aangaan van de nieuwe, huidige, huurovereenkomst is overeengekomen dat verzoeker deze schuld in tien maanden zou voldoen. Verweerster heeft geen betaling ontvangen, en daarom heeft verweerster er thans geen vertrouwen in dat verzoekers deze huurschuld wél voldoen. Verder heeft verweerster ter terechtzitting bevestigd dat de huur van oktober 2018 tijdig en volledig is voldaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2018 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van augustus 2018 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 18 september 2018 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 3 augustus 2018 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan, nu de huur van oktober 2018 tijdig en volledig is voldaan en verzoekers thans budgetbeheer hebben. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zullen verzoekers gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 3 augustus 2018 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekers de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, en in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2018.